ECLI:NL:RBDHA:2025:17870

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
NL25.28274 T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de asielaanvraag van een Turkse onderdaan in het kader van het Dublin-systeem en het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije

In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Turkse onderdaan, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om haar asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank behandelt de zaak op 22 augustus 2025, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde aanwezig zijn, terwijl de minister vertegenwoordigd is door zijn gemachtigde. Eiseres heeft op 3 mei 2025 asiel aangevraagd in Nederland, maar haar aanvraag is afgewezen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij Bulgarije als verantwoordelijk land wordt aangewezen. Eiseres betwist deze beslissing en stelt dat Bulgarije niet kan worden beschouwd als een veilig land voor Turkse asielzoekers, verwijzend naar verschillende rapporten en uitspraken die wijzen op ernstige tekortkomingen in de Bulgaarse asielprocedure.

De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat lidstaten van de EU hun verplichtingen jegens asielzoekers nakomen, maar dat hiervan kan worden afgeweken als er aanwijzingen zijn voor systeemfouten in de asielprocedure. Eiseres wijst op haar persoonlijke ervaringen in Bulgarije, waar zij twee keer de toegang is geweigerd en onmenselijk is behandeld. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van Turkse asielzoekers in Bulgarije en dat het besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank geeft de minister de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen en stelt een termijn van zes weken voor dit herstel.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten nog niet worden behandeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak, maar wel tegen de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28274 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije ervoor verantwoordelijk is.
1.1
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 22 augustus 2025 op zitting
behandeld. De gemachtigde van eiseres en eiseres zelf zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2006. Eiseres heeft de Turkse nationaliteit. Op 3 mei 2025 heeft eiseres in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije een visum heeft verleend aan eiseres dat op het moment van haar asielaanvraag nog geldig was. Bulgarije is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. [1]
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat eiseres Turks is. Eiseres verzoekt de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiseres verwijst naar het hoger beroepschrift ingediend door verweerder op 19 november 2024 tegen de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem van 12 november 2024 [2] en stelt dat verweerder onterecht te veel waarde hecht aan de theoretische mogelijkheid om in Bulgarije effectieve rechtsmiddelen aan te wenden. Uit het AIDA-rapport [3] volgt dat de Bulgaarse immigratiepolitie er alles aan doet om te voorkomen dat gedetineerden juridisch advies krijgen. Ook is er een (ongeschreven) overeenkomst tussen Turkije en Bulgarije om te voorkomen dat Turkse onderdanen toegang krijgen tot de asielprocedure, en als ze dit wel krijgen worden zij zo snel mogelijk en zonder effectieve rechtsmiddelen naar Turkije teruggestuurd. Volgens de Europese Commissie voldoet dit niet aan de wettelijke regels. Ook is Bulgarije door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens veroordeeld voor refoulement. De rechtsgang is problematisch, zo blijkt ook uit de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam [4] . Deze uitspraak moet samen worden gezien met de uitspraken van zittingsplaatsen Haarlem [5] en Utrecht [6] , waaruit blijkt dat er (ernstige) gebreken kleven aan de asielprocedure in Bulgarije. Verweerder stelt ten onrechte dat de informatie waarop deze uitspraken zijn gebaseerd verouderd is, nu uit de lage inwilligingspercentages in de jaren na 2019 blijkt dat dit een oude praktijk is die nog bestendig is. Uit de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam [7] volgt dat eiseres terecht vreest voor uitsluiting van opvang en voorzieningen bij terugkeer naar Bulgarije. De Bulgaarse asiel- en opvangprocedures kampen met ernstige gebreken en eiseres loopt bij terugkeer een reëel risico om verstoken te blijven van opvang, zonder dat zij hier effectief tegen op kan komen. Hierdoor loopt eiseres het risico om terecht te komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Verweerder stelt ook onterecht dat de rechtbank in de uitspraken te veel gewicht toekent aan de in het AIDA-rapport genoemde inwilligingspercentages, nu de uitspraken niet alleen zijn gebaseerd op de lage inwilligingspercentages in samenhang met alle andere aanwezige informatie. Eiseres kan verweerders verwijzing naar de inwilligingspercentages van asielzoekers afkomstig uit Algerije en Marokko in Nederland niet volgen. Dat Bulgarije Turkije de facto als een veilig land van herkomst beschouwt, is een teken dat er sprake is van systeemfouten. De eerder genoemde omstandigheden verklaren waarom er in Bulgarije weinig asielaanvragen zijn van Turkse onderdanen.
3.1
Verder benadrukt eiseres dat zij in Bulgarije twee maal geweigerd werd om Bulgarije in te reizen, geen asielaanvraag kon indienen, op ongepaste manier is aangeraakt, om geld is gevraagd en langdurig is vastgehouden. Eiseres heeft dit als onmenselijke behandeling mogen ervaren. Klagen bij de Bulgaarse autoriteiten gaat lastig omdat de toegang tot Bulgarije wordt ontzegd. Daarnaast is er sprake van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zus en zwager, zij verblijft bij hen en heeft binnen haar familie enkel contact met hen.
3.2
Ten slotte verzoekt eiseres om een schadevergoeding toe te kennen voor de periode dat zij onrechtmatig in grensdetentie zat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling hoefde te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Herhaald en ingelast
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiseres eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiseres van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Kan verweerder in het algemeen ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico lopen op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [8] of artikel 4 van het Handvest [9] . Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
7. Verweerder mag ten aanzien van Bulgarije in het algemeen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. De Afdeling heeft recent geoordeeld dat er (in het algemeen) geen aanleiding is om te veronderstellen dat een vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een situatie die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. [10] Uit het AIDA-rapport Update 2024 volgt geen wezenlijk ander beeld van de opvangsituatie in Bulgarije voor Dublinterugkeerders dan de informatie uit eerdere AIDA-rapporten die reeds door de Afdeling is betrokken. Voor zover eiseres met haar stellingen over haar ervaringen in Bulgarije en verwijzing naar de uitspraak van de zittingsplaats van Rotterdam bedoelt dat in het algemeen niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije, overweegt de rechtbank het volgende. De niet onderbouwde stellingen van eiseres over haar ervaringen in Bulgarije maken het volgende niet anders. De uitspraak van de zittingsplaats Rotterdam van 18 maart 2025 kan eiseres evenmin niet baten, nu deze uitspraak door de Afdeling is vernietigd. [11]
Kan verweerder voor Turkse asielzoekers ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
8. De rechtbank overweegt dat er in een Dublinprocedure geen ruimte is voor het toetsen van het risico op indirect refoulement als gevolg van uiteenlopend beschermingsbeleid, en dat ook materiële meningsverschillen tussen lidstaten over de vraag wanneer een vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming, niet relevant zijn. Dit is anders wanneer niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8.1
In de uitspraak van 12 november 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, waarnaar eiseres in haar zienswijze en in beroep verwijst, is - samengevat - geoordeeld dat er aanwijzingen zijn voor een systeemfout in de Bulgaarse asielprocedure voor Turkse asielzoekers. Uit die uitspraak volgt dat verweerder niet zonder nader onderzoek en zonder nadere motivering voor Turkse asielzoekers ten aanzien van Bulgarije kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In die uitspraak is onder meer overwogen dat de in die zaak door de vreemdeling aangehaalde informatie over de inwilliging van aanvragen en de behandeling van Turkse asielzoekers uit het AIDA-rapport Bulgarije Update 2023, een serieuze aanwijzing is dat er niet alleen sprake is van een verschil in beschermingsbeleid, maar ook van een systeemfout in de Bulgaarse asielprocedure ten aanzien van Turkse asielzoekers. De omstandigheid dat er in de jaren 2018, 2019 en 2023 geen enkele asielaanvraag van een Turkse asielzoeker is toegewezen en in de jaren 2020, 2021 en 2022 het toewijzingspercentage erg laag was, roept volgens die zittingsplaats op zichzelf de vraag op of Turkse asielzoekers in Bulgarije wel een eerlijke asielprocedure, waarin hun aanvraag inhoudelijk beoordeeld wordt, kunnen doorlopen.
8.2
Ten opzichte van het AIDA-rapport Bulgarije Update 2023 waarop deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, haar oordeel heeft gebaseerd, zijn er volgens het meest recente AIDA-rapport Update 2024 twee wijzigingen. In 2024 was het inwilligingspercentage namelijk 14% (het ging hier uitsluitend om asielvergunningen voor Turkse personen op grond van subsidiaire bescherming en niet om de vluchtelingenstatus) en inmiddels wordt er in Bulgarije een officiële lijst van veilige landen van herkomst gehanteerd. De rechtbank ziet in deze twee wijzigingen geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan het oordeel in de hiervoor genoemde uitspraak van 12 november 2024. Het AIDA-rapport 2024 Update laat op pagina 75 en 76 een vergelijkbaar wisselend beeld van de afdoening van asielverzoeken van Turkse asielzoekers zien als de in de uitspraak van 12 november 2024 opgenomen informatie uit het AIDA Rapport 2023 Update. [12] Dat in 2024 sprake was van een inwilligingspercentage van 14% zou daarom slechts een tijdelijke en geen structurele verbetering kunnen betekenen. Aan dit inwilligingspercentage kan dus geen doorslaggevend gewicht worden toegekend.
8.3
Anders dan de zittingsplaats Haarlem heeft overwogen, overweegt deze rechtbank dat het lage inwilligingspercentage op zichzelf genomen onvoldoende is om te twijfelen aan of Turkse asielzoekers wel een eerlijke asielprocedure, waarin hun aanvraag inhoudelijk beoordeeld wordt, kunnen doorlopen in Bulgarije. [13] De rechtbank acht het echter van belang dat eiseres niet alleen heeft gewezen op het lage inwilligingspercentage van asielaanvragen van Turkse asielzoekers, maar bijvoorbeeld ook op de aanwijzingen van de informele overeenkomst tussen Bulgarije en Turkije en de slechte toegang tot de rechtsbijstand in Bulgarije. Uit het AIDA-rapport 2024 Update volgt dat in Bulgarije veel Turkse asielzoekers tijdens hun asielprocedure in detentie verblijven, hun asielaanvragen werden afgewezen en dat zij terug gedeporteerd werden naar Turkije. [14] Ook volgt uit het rapport dat de immigratie politie er alles aan doet om Turkse gedetineerden weg te houden van advocaten en juridisch advies. Dit zou volgens het rapport een resultaat lijken te zijn van een informele politieke overeenkomst tussen de Bulgaarse en Turkse overheden. Verondersteld wordt dat soortgelijke overeenkomsten halverwege 2023 opnieuw zijn bereikt. In de hiervoor genoemde uitspraak van 12 november 2024 is dezelfde informatie, die ook in het AIDA-rapport Bulgarije Update 2023 is opgenomen, geciteerd om aan te geven dat deze informatie iets zegt over de wijze waarop asielverzoeken van Turkse asielzoekers in Bulgarije worden behandeld. Nu deze informatie ook is opgenomen in het meest recente AIDA-rapport 2024 Update, gaat de rechtbank ervan uit dat deze informatie nog steeds actueel is.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank is alle hiervoor weergegeven informatie samen een zodanige aanwijzing voor een systeemfout in de Bulgaarse asielprocedure ten aanzien van Turkse asielzoekers, dat verweerder niet zonder nader onderzoek en zonder nadere motivering voor eiseres als Turkse onderdaan kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. De minister moet daarom nader onderzoek doen naar de situatie voor Turken die asiel aanvragen in Bulgarije, en meer in het bijzonder naar de vraag of hun aanvragen wel daadwerkelijk op een eerlijke wijze inhoudelijk beoordeeld worden. Dit mede in het licht van de tussen de beide landen gemaakte afspraken. De minister dient zich ervan te vergewissen of in Bulgarije al dan niet sprake is van een structurele systeemfout in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt voor Turkse asielzoekers die om internationale bescherming verzoeken. Nu de minister dit heeft nagelaten, is het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank overweegt hierbij dat de hiervoor aangehaalde informatie uit het AIDA-rapport Bulgarije Update 2024 die specifiek ziet op de situatie van Turkse asielzoekers in Bulgarije niet is beoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling. De beroepsgrond slaagt. Het feit dat de Afdeling recent heeft geoordeeld dat in het algemeen ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank volgt de door verweerder ter zitting aangevoerde stelling dat ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen nationaliteiten van vreemdelingen, niet. De rechtbank is – in tegenstelling tot verweerder –namelijk van oordeel dat de eerder genoemde informatie voldoende aanwijzing is dat de situatie van Turkse asielzoekers in Bulgarije wezenlijk anders is dan die van andere asielzoekers.
8.5
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat eiseres tweemaal geweigerd is bij de grens door Bulgaarse autoriteiten ondanks dat zij over een visum beschikte en dat Turkije door Bulgarije als veilig land wordt gezien, ook van belang bij de beoordeling of kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel als het gaat om Turkse asielzoekers. Verweerder heeft deze omstandigheden onvoldoende onderzocht en betrokken in het bestreden besluit, in strijd met de vereiste zorgvuldigheid en motivering.
8.6
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, en dus is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond slaagt.
Artikel 16 van de Dublinverordening
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag naar zich toe te trekken op grond van artikel 16 van de Dublinverordening. Verweerder heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie in de zin van artikel 16, eerste lid van de Dublinverordening tussen eiseres en haar zus en zwager in Nederland. De stelling van eiseres dat zij bij hen verblijft en binnen haar familie enkel contact met hen heeft, is hiertoe onvoldoende. De door gemachtigde van eiseres ter zitting aangevoerde stelling dat het beter gaat met eiseres nu zij bij haar zus en zwager verblijft, en dat gemachtigde hier een causaal verband in ziet, maakt het voorgaande niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid die volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd dat deze maken dat haar overdracht aan Bulgarije van een onevenredige hardheid getuigt. Eiseres heeft haar verklaringen niet onderbouwd en haar verklaringen zijn bovendien al betrokken in het kader van de vraag of er voor Bulgarije nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Grensdetentie en schadevergoeding
11. Wat betreft het verzoek van eiseres om een schadevergoeding voor de periode dat zij onrechtmatig in grensdetentie zat, overweegt de rechtbank dat hiervoor een andere procedure openstaat.

Conclusie en gevolgen

12. Zoals in r.o. 8.4 en 8.5 toegelicht, is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan ook een tussenuitspraak.
13. De rechtbank ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil in dit geval aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:51a van de Awb. Dat betekent dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om de geconstateerde gebreken onder r.o. 8.4. en 8.5. te herstellen. Verweerder moet nader onderzoek doen naar de situatie voor Turkse onderdanen die asiel aanvragen in Bulgarije, en meer in het bijzonder naar de vraag of hun aanvragen wel daadwerkelijk op een eerlijke wijze inhoudelijk beoordeeld worden. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om dit onderzoek te verrichten en vervolgens een aanvullende motivering of, voor zover nodig, met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit ander standpunt in te nemen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
14. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om onnodige vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank mededelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
15. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [15]
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19887.
3.2024 Update.
4.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 18 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:4569.
5.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19887.
6.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11165.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Onder meer de uitspraken van 14 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1080; 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870; 22 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1195; 23 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2152; 3 juni 2024 ECLI:NL:RVS:2024:2274 en 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2647).
11.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2130.
12.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19887, r.o. 6.2.
13.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19887, r.o. 6.2.
14.Pagina 75.
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.