ECLI:NL:RBDHA:2024:11165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de verantwoordelijkheid van Nederland voor de asielaanvraag van Turkse asielzoekers in het kader van de Dublinverordening

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije volgens hem verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 6 november 2023 asiel aangevraagd, maar de minister heeft pas op 19 januari 2024 een verzoek tot terugname aan Bulgarije gedaan, wat eiser aanvoert als reden waarom Nederland verantwoordelijk zou moeten zijn voor zijn aanvraag. De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser en de toepassing van de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank concludeert dat de minister de termijnen in de Dublinverordening niet heeft overschreden, maar dat er wel vragen zijn over de zorgvuldigheid van de besluitvorming, vooral met betrekking tot de behandeling van Turkse asielzoekers in Bulgarije. De rechtbank oordeelt dat de minister nader onderzoek moet doen naar de situatie van Turkse asielzoekers in Bulgarije, omdat er aanwijzingen zijn dat hun aanvragen mogelijk niet op een eerlijke wijze worden beoordeeld. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en geeft de minister de gelegenheid om het gebrek in de besluitvorming te herstellen.

Uitspraak

tussenuitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.24213
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden), en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie), de minister
(gemachtigde: mr. M.F. van der Lubbe).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Bulgarije verantwoordelijk
is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [A] en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Terugnameverzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Eiser heeft op 6 november 2023 asiel aangevraagd, zoals blijkt uit de loopbrief van die datum in het dossier. Volgens de in de Dublin- en Eurodacverordening genoemde termijnen, had de minister tot 9 november 2023 om de vingerafdrukken van eiser toe te zenden aan het centraal systeem. Hier had dan uiterlijk op 10 november 2023 een treffer uit moeten komen. De minister had vanaf dat moment twee maanden, tot 10 januari 2024, de tijd om Eurodac te raadplegen en het terugnameverzoek aan de andere lidstaat te verzenden. De minister heeft Bulgarije echter pas op 19 januari 2024 verzocht eiser terug te nemen. Eiser voert aan dat Nederland hierdoor de verantwoordelijke lidstaat is geworden voor het behandelen van zijn asielverzoek. Eiser is het niet eens met de jurisprudentie waaruit blijkt dat het niet halen van de in de Eurodacverordening neergelegde termijn voor het nemen en toezenden van vingerafdrukken, niet betekent dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek is overgegaan op land dat het claimverzoek doet. Eiser voert aan dat de woorden 'zo snel mogelijk' uit artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening anders een lege huls zijn. Eiser is van mening dat de termijn waarbinnen de minister het terugnameverzoek heeft ingediend (langer dan 2 maanden na de asielaanvraag) niet 'zo snel mogelijk’ is.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. In de Eurodacverordening is een termijn opgenomen waarbinnen een lidstaat de vingerafdrukken van een asielzoeker moet opnemen in het Eurodac-systeem. Overschrijding van deze termijn heeft geen fatale gevolgen volgens de uitspraak van de Afdeling 12 januari 2024.² Het enkele feit dat eiser het hiermee niet eens is maakt dit niet anders.
6. Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening geldt verder dat een verzoek tot terugname zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie maanden na indiening van de asielaanvraag, moet worden gedaan. In het geval van een Eurodac-treffer dient het verzoek echter uiterlijk twee maanden na ontvangst van de treffer te worden gedaan.
7. Op grond van artikel 23, derde lid, van de Dublinverordening geldt dat wanneer er binnen de voornoemde termijnen geen verzoek tot terugname is gedaan, de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
8. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU (Hof van Justitie) van 26 juli 2017³, punt 74 volgt dat er geen geldig verzoek om overname kan worden gedaan als er meer dan drie maanden zijn verstreken na indiening van het asielverzoek. Dat arrest gaat over overnameverzoeken maar is ook van toepassing op terugnameverzoeken.⁴
9. In het geval van eiser dateert de Eurodac-treffer van 24 november 2023 en het terugnameverzoek van 19 januari 2024. Het terugnameverzoek is dus ingediend binnen de termijn van twee maanden na de Eurodac-treffer. Dat is ook binnen drie maanden na de datum van de loopbrief van 6 november 2023. De rechtbank is daarom van oordeel dat het terugnameverzoek op tijd gedaan. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in de

2.ECLI:NL:RVS:2024:84.

3 ECLI:EU:2017:587 (
Mengesteab).
4 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:84.
Dublinverordening (en ook niet in de Eurodacverordening) voor het standpunt van eiser dat er een gevolg (het verantwoordelijk worden van Nederland) verbonden moet worden aan het niet 'zo snel mogelijk' indienen van een terugnameverzoek, als dat verzoek wel binnen de fatale termijn van 2 of 3 maanden is ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.
Onzorgvuldige voorbereiding
10. Eiser voert verder aan dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, wat in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens het aanmeldgehoor is onvoldoende doorgevraagd. Er is namelijk niet doorgevraagd toen eiser verklaarde dat het een onmenselijke situatie was, en dat hij alle eerdere trauma’s weer heeft mogen herbeleven (pagina 7). Dit terwijl uit het arrest van 29 februari 2024 van het Hof van Justitie⁵ blijkt dat de minister verplicht is om mee te werken aan de vaststelling van de feiten en/of het nagaan van de realiteit daarvan. Daarnaast heeft de minister gebruik gemaakt van een standaardvoornemen. Dit is onvoldoende zorgvuldig. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraak van 7 december 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond⁶ en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juni 2024⁷. De uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023⁸ maakt dit volgens eiser niet anders. Uit die uitspraak volgt dat wanneer alle dragende overwegingen in het voornemen zijn opgenomen, dat afdoende is. Aan die maatstaf is volgens eiser niet voldaan, omdat er slechts algemene bewoordingen in het voornemen zijn opgenomen en niet is ingegaan op hetgeen eiser tijdens het gehoor heeft verklaard.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. De minister heeft voldoende gevraagd naar hoe eiser zich voelt en naar wat hij heeft meegemaakt in Bulgarije en wat zijn bezwaren zijn om naar Bulgarije terug te gaan. Dit blijkt uit de vraagstelling op pagina 7 van het verslag van het aanmeldgehoor. Dat niet is gevraagd welke al eerder opgelopen trauma’s eiser in Bulgarije heeft herbeleefd, maakt dat niet anders, nu dat het asielrelaas van eiser betreft, en het gehoor ging over de vraag welk land verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag en wat eisers bezwaren zijn om terug te gaan naar Bulgarije.
Ook (de inhoud van) het voornemen maakt niet dat sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming. In het voornemen heeft de minister voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Daarin staat ook dat de minister geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. In het voornemen zijn dan ook - anders dan eiser stelt - alle voor het standpunt van de minister dragende overwegingen opgenomen, waarmee voldaan is aan de maatstaf zoals die volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023.
Uit het bestreden besluit blijkt evenmin dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding. De minister is in het bestreden besluit ingegaan op alle argumenten en verklaringen van eiser en op zijn persoonlijke situatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel: opvang, detentie, rechtsbijstand, medische zorg,
12. Eiser voert aan dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, met

5.ECLI:EU:C:2024:195.

name vanwege de problemen met de opvangvoorzieningen, detentie, rechtsbijstand en medische zorg. Asielzoekers in Bulgarije lopen het risico om onvoldoende eten te krijgen, en om geen veilige slaapplek en geen schone sanitaire voorzieningen ter beschikking te hebben. Eiser verwijst hiervoor naar het AIDA-rapport van april 2024, update 2023.
Volgens eiser blijkt het voorgaande ook uit zijn eigen verklaringen en de door hem overgelegde foto’s van verwondingen, de slaapplek in een container en een huidziekte (waarvoor hij onvoldoende behandeld werd). Deze foto’s zijn volgens eiser niet (afdoende) door de minister bij het bestreden besluit betrokken. Eiser wijst er ook op dat het gebrek aan medische zorg te meer klemt nu hij psychische problemen heeft en verwijst daartoe naar zijn medische dossier.
13. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de minister ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
13. De rechtbank oordeelt dat eiser hier, ten aanzien van de gronden met betrekking tot de problemen in de opvangvoorzieningen, detentie, rechtsbijstand, en medische zorg niet in is geslaagd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 27 juni 2024⁹ het AIDA-rapport update 2023 van april 2024 betrokken, en heeft geoordeeld dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Bulgarije dan eerdere rapporten
ener nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling is in die uitspraak specifiek ingegaan op de mogelijkheid binnen het Bulgaarse systeem om niet-kwetsbare Dublinclaimanten na hun overdracht uit te sluiten van opvang en voorzieningen, en heeft verder verwezen naar de eerdere uitspraken van 16 augustus 2023¹⁰ en 29 februari 2024¹¹. De minister heeft verder terecht gesteld dat niet is gebleken dat de detentie van eiser onrechtmatig was en eiser nu hij onder de Dublinverordening begeleid zal terugkeren niet in dezelfde situatie terecht zal komen als voorheen. De verwijzing van eiser naar pagina 77 van het AIDA-rapport update 2023 waaruit blijkt dat ook wanneer iemand onder de Dublinverordening terugkeert in detentie gezet kan worden maakt dit niet anders. De betreffende paragraaf ziet niet op de situatie ven eiser maar op de situatie dat iemand terugkeert van wie eerder de asielaanvraag in Bulgarije is afgewezen. Eiser heeft met zijn verklaringen over zijn ervaringen in Bulgarije (en de foto’s ter onderbouwing daarvan) ook niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht als Dublinclaimant in een vergelijkbare situatie zal terechtkomen. De foto’s zijn ook voldoende in de besluitvorming betrokken. Uit het bestreden besluit blijkt namelijk dat de inhoud van het dossier is betrokken. In het bestreden besluit wordt naar de stukken die door eiser zijn overgelegd verwezen en in het bestreden besluit wordt ingegaan op de door eiser gestelde verwondingen, de slaapplek in de container en de huidziekte.

9.ECLI:NL:RVS:2024:2647.

15. Met betrekking tot de door eiser gestelde benodigde psychische zorg heeft de minister zich verder terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen of dat eiser in Bulgarije de voor hem benodigde psychische zorg niet kan krijgen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat eiser onder specialistische behandeling staat. Dat eiser is doorverwezen naar een psychiater is hiervoor onvoldoende. Om deze reden kan niet worden geconcludeerd dat eiser vanwege zijn psychische problemen niet kan worden overgedragen aan Bulgarije.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel: Behandeling van Turkse asielzoekers in Bulgarije

16. Eiser betoogt dat er in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de asielaanvragen van Turkse asielzoekers in Bulgarije niet zorgvuldig behandeld worden. Eiser acht het aannemelijk dat de Bulgaarse autoriteiten Turkije hebben ingelicht over zijn (illegale) uitreis uit Turkije en over zijn asielaanvraag. De Turkse autoriteiten hebben namelijk de moeder van eiser opgezocht om inlichtingen in te winnen over de verblijfplaats van eiser, op dezelfde dag dat eiser in Bulgarije is aangehouden voor zijn (illegale) inreis in Bulgarije. De Turkse autoriteiten hebben deze inlichtingen vervolgens tegen eiser gebruikt in een strafzaak. Dit is in strijd met de geheimhoudingsplicht die op alle lidstaten rust, alsmede met het non-refoulementbeginsel waar alle lidstaten aan zijn gehouden.
Eiser voert dit kader ook aan dat uit het AIDA-rapport update 2023 van april 2024 blijkt dat Bulgarije en Turkije al langere tijd samenwerken op het gebied van migratie. Turken werden volgens eiser al lange tijd de toegang tot de asielprocedure geweigerd en in strijd met het non-refoulementbeginsel teruggestuurd naar Turkije. In ruil hiervoor spande de Turkse autoriteiten zich volgens eiser in om de migratiestroom van Bulgarije naar Griekenland af te buigen. Dit blijkt volgens eiser ook uit het feit dat in 2018 en 2019 was het afwijzingspercentage van Turkse asielzoekers 100% was en dat in 2020 slechts 1 asielverzoek is ingewilligd. Het afwijzingspercentage in 2021 was 92%. In juli 2021 oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat de Bulgaarse autoriteiten zich schuldig hadden gemaakt aan mensenrechtenschending door een man terug te sturen naar Turkije, waarmee zij de al lang bestaande praktijk voortzette om Turkse vluchtelingen bescherming tegen vervolging te ontzeggen en hen rechtstreeks terug te sturen naar Turkije. In 2022 leek de situatie te zijn verbeterd. In 33% van de gevallen werd een aanvraag ongegrond verklaard in een versnelde asielprocedure, terwijl dit in 2021 nog 84% was. Toch werd in totaal maar 16% van alle aanvragen tot internationale bescherming door Turken ingewilligd (5% vluchtelingenstatus en 11% subsidiaire bescherming).
In 2023 was het afwijzingspercentage echter weer 100%, waarvan 58% in de versnelde procedure.
17. De minister stelt zich op het standpunt dat een verschil in beschermingsbeleid tussen lidstaten niet relevant is voor de vraag wie verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag. Alleen wanneer sprake is van structurele systeemfouten in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen wordt toegekomen aan de toets of sprake is van een risico op indirect refoulement. De minister verwijst hiervoor naar de uitspraak van het Hof van Justitie van 30 november 2023¹² en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024.¹³ Als eiser vreest te worden teruggestuurd naar Turkije door Bulgarije, dan dient hij volgens de minister dus aannemelijk te maken dat er sprake is van een structurele systeemfout die de

12.ECLI:EU:C:2023:934

bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Doet hij dit niet, dan dient hij zich in Bulgarije te beklagen over het aldaar gevoerde beleid. De minister is van mening dat het AIDA-rapport onvoldoende aanknopingspunten biedt om niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te kunnen gaan ten aanzien van Bulgarije.
18. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat uit voornoemde arresten van het Hof van Justitie en de Afdeling volgt dat er in een Dublinprocedure geen ruimte is voor het toetsen van het risico op indirect refoulement als gevolg van het beschermingsbeleid, en dat ook materiele meningsverschillen tussen lidstaten over de vraag wanneer een vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming, niet relevant zijn. Dit is anders wanneer niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
18. De rechtbank volgt de minister ook in het standpunt dat een samenwerkingsafspraak tussen landen op zichzelf niet maakt dat niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank is echter anders dan de minister van oordeel dat de door eiser aangehaalde informatie, aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat er mogelijk niet alleen sprake is van een verschil in beschermingsbeleid, maar van een systeemfout in de asielprocedure waardoor er voor Turkse asielzoekers niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten aanzien van Bulgarije. Gezien het feit dat er in verschillende jaren (2018, 2019 en 2023)
geen enkeleasielaanvraag van een Turkse asielzoeker is toegewezen en in de tussenliggende jaren 2021 en 2022 het toewijzingspercentage erg laag was, is het zonder nadere toelichting de vraag of Turkse asielzoekers wel een eerlijke asielprocedure kunnen doorlopen in Bulgarije waarin hun aanvraag daadwerkelijk inhoudelijk beoordeeld wordt. De enkele verwijzing van de minister naar het feit dat in 2023 weliswaar 100% van de aanvragen zijn afgewezen maar dat dit deels in de verkorte procedure en deels in een gewone procedure is gebeurd, geeft hierover onvoldoende duidelijkheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er op dit moment onvoldoende informatie ligt om dit te kunnen beoordelen. De minister moet daarom nader onderzoek doen naar de situatie voor Turken die asiel aanvragen in Bulgarije, en meer in het bijzonder naar de vraag of hun aanvragen wel daadwerkelijk op een eerlijke wijze inhoudelijk beoordeeld worden. Dit mede in het licht van de tussen de beide landen gemaakte afspraken. De minister dient zich ervan te vergewissen of in Bulgarije al dan niet sprake is van een structurele systeemfout in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt voor Turkse asielzoekers die om internationale bescherming verzoeken. Nu de minister dit heeft nagelaten, is het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.

Artikel 17 van de Dublinverordening

20. Eiser stelt zich op het standpunt dat in de beschikking ondeugdelijk is gemotiveerd waarom geen aanleiding wordt gezien om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De overdracht aan Bulgarije getuigt van onevenredige hardheid, omdat eiser in Bulgarije onmenselijk is behandeld door de autoriteiten en hij hierdoor trauma’s heeft opgelopen/herbeleefd. Eiser stelt dat hij daarom ook is doorverwezen naar een psychiater en heeft ter onderbouwing van zijn standpunt medische stukken overgelegd.
20. De rechtbank overweegt dat de minister in paragraaf C2/5.1 van de Vc 2000 van de Vreemdelingencirculaire het beleid ten aanzien van artikel 17 van de Dublinverordening heeft uitgewerkt. Het is aan de minister om te beoordelen of in het specifieke geval sprake is
van zodanig bijzondere, individuele omstandigheden dat het overdragen van de vreemdeling aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. De rechter dient die beoordeling terughoudend dienen te toetsen (Zie het tweede aandachtsstreepje in paragraaf C2/5.1 van de Vc 2000).
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat de door eiser gestelde omstandigheden niet dergelijke bijzondere individuele omstandigheden zijn die aanleiding zijn om aan te nemen dat sprake is van onevenredige hardheid. Dit te meer nu uit rechtspraak van de Afdeling blijkt dat omstandigheden die reeds in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zijn meegewogen (zoals in het geval van eiser ook is gebeurd), in het kader van het beroep op onevenredige hardheid niet nogmaals betrokken hoeven te worden.¹⁴ De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

23. Zoals in r.o. 19 is toegelicht, moet de minister nader onderzoek doen naar de situatie voor Turken die asiel aanvragen in Bulgarije, en meer in het bijzonder naar de vraag of hun aanvragen wel daadwerkelijk op een eerlijke wijze inhoudelijk beoordeeld worden. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om dit onderzoek te verrichten en vervolgens een nader standpunt in te nemen.
23. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
Beslissing
De rechtbank:
  • stelt de minister in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • draagt de minister op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
K.L.H. Thomas, griffier.
14 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 juli 2024
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.