ECLI:NL:RBDHA:2025:1111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL25.1506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van Nigeriaanse eiseres en toekenning schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiseres, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De minister had de maatregel op 10 januari 2025 opgelegd, maar deze werd op 22 januari 2025 opgeheven omdat de eiseres was uitgezet naar Nigeria. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware grond 3f, die stelde dat eiseres zich zonder noodzaak had ontdaan van haar identiteitsdocumenten, ten onrechte aan de maatregel was ten grondslag gelegd. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat eiseres actief haar paspoort had vernietigd. De lichte gronden 4c en 4d, die betrekking hadden op het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats en onvoldoende middelen van bestaan, werden wel als juist beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 17 januari 2025, omdat de minister niet tijdig toestemming had gevraagd aan het Openbaar Ministerie voor de uitzetting van eiseres, ondanks dat zij een gevangenisstraf van zeven dagen moest uitzitten. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 600,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en € 1.814,- voor de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1506

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 10 januari 2025 aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiseres heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft op 22 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiseres is uitgezet naar Nigeria.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Eiseres en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door rechtbank

2. Eiseres stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren
op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres:
(zware gronden)3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van haar reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres valt onder de in artikel 59, eerste lid en aanhef onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiseres heeft geen rechtmatig verblijf nu het aan haar afgegeven visum kort verblijf voorafgaand aan onderhavige inbewaringstelling op 10 januari 2025 is ingetrokken en er op diezelfde datum een terugkeerbesluit aan haar is opgelegd.
Gronden
6. De minister heeft ter zitting zware grond 3i laten vallen.
6.1.
Ten aanzien van zware grond 3f overweegt de rechtbank dat -naast het ontbreken van bedoelde documenten- deze grond een actieve handeling van de vreemdeling vereist waardoor zij deze documenten heeft vernietigd of doen verdwijnen. [1] Het paspoort van eiseres in aangetroffen in een prullenbak in Amsterdam en zij heeft geen aangifte van de vermissing gedaan. Wat daar verder ook van zij, niet is gebleken dat eiseres in dit kader een actieve handeling heeft verricht en dat zij zelf het paspoort in de prullenbak heeft gegooid. Er kan dan ook niet geconcludeerd worden dat eiseres zich zonder noodzaak van haar paspoort heeft ontdaan. Deze grond is dan ook ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft betwist dat de lichte gronden 4c en 4d feitelijk juist zijn. Het is risico op onttrekking is daarbij voldoende gemotiveerd. Gelet op artikel 5.1a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan een vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in bewaring worden gesteld wanneer zich ten minste twee van de gronden, als bedoeld in artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb, voordoen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is dat in deze zaak het geval. De rechtbank is, met inachtneming van de ambtshalve toets die de rechtbank dient te verrichten, van oordeel dat de bovenstaande gronden juist zijn en de maatregel kunnen dragen.
Toestemming Openbaar Ministerie
7. Eiseres voert aan dat de minister op het moment dat de uitzettingsdatum bekend was, toestemming voor de uitzetting had moeten vragen aan het Openbaar Ministerie (OM). Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt namelijk dat eiseres is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven dagen, waarbij de executiedatum is gesteld op 28 januari 2025. Eiseres moet deze straf dus nog uitzitten. Uit het dossier blijkt niet dat het OM om toestemming is verzocht om eiseres uit te zetten.
7.1.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt dat uit paragraaf A3/6.3, aanhef en onder c, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat geen uitzetting plaatsvindt als de vreemdeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld en de opgelegde straf of strafrechtelijke maatregel is niet ondergaan, tenzij het OM hiertegen binnen drie werkdagen geen bezwaar maakt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dient de minister onderzoek te doen naar eventuele bezwaren van het OM tegen een voorgenomen uitzetting zodra de uitzettingsdatum bekend is. [2] De minister heeft niet weersproken dat dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden, maar stelt dat dit geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de maatregel nu het doel van die maatregel -de uitzetting van eiseres- is gerealiseerd. De rechtbank volgt de minister niet in deze stelling en is van oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig voortduurt sinds 17 januari 2025, de dag waarop de vluchtgegevens bekend zijn geworden [3] . De minister had uiterlijk op 17 januari 2025 het OM moeten vragen of zij bezwaar hadden tegen de uitzetting van eiseres.
Lichter middel
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiseres is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiseres niet uit eigen beweging gevolg zou geven aan de op haar rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond dan ook niet om de uitzetting van eiseres te verzekeren. De niet nader onderbouwde beroepsgrond van eiseres dat ten onrechte geen lichter middel is opgelegd, leidt niet tot een ander oordeel.
8.1.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiseres die de bewaring voor haar onevenredig bezwarend maakten en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiseres een lichter middel dan bewaring op te leggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiseres een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid
9. Eiseres stelt dat door de minister onvoldoende voortvarend is gehandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor deze conclusie en is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiseres heeft gewerkt. Zo zijn op 13 januari 2025 en 21 januari 2025 vertrekgesprekken met eiseres gevoerd en is zij op 22 januari 2025 uitgezet. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling in ieder geval voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken.
Zicht op uitzetting
10. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria niet ontbrak. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2022, waarin zij heeft geoordeeld dat er in zijn algemeenheid ten aanzien van Nigeria nog steeds van ‘zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn’ kan worden uitgegaan. [4] Ook in het specifieke geval van eiseres is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet heeft ontbroken.
10.1.
Op eiseres rustte bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee, dat eiseres actieve en volledige medewerking aan haar uitzetting diende te verlenen. [5] De rechtbank stelt vast dat eiseres geen actie heeft ondernomen en geen medewerking verleende aan haar uitzetting. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiseres niet terug wilde keren naar Nigeria en geen inspanningen heeft verricht om de benodigde documenten met betrekking tot haar identiteit en nationaliteit te verkrijgen. Dat eiseres niet voldoende heeft meegewerkt, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan haar worden toegerekend. Het zicht op uitzetting is ook hiermee gegeven.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is onrechtmatig vanaf
17 januari 2025. Voor het oordeel dat op een eerder moment voorafgaand aan 17 januari 2025 al sprake was van onrechtmatigheid, ziet de rechtbank ambtshalve toetsend geen aanleiding.
12. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 6 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, te weten vanaf 17 januari 2025 tot en met 22 januari 2025, ten bedrage van 6 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 600,-.
13. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 600,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2100.
2.Zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraken van 8 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4558 en van 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:700.
3.Zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4219.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.