202302759/1/V3.
Datum uitspraak: 8 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 26 april 2023 in zaak nr. NL23.10921 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 26 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.W.J. van den Broek, advocaat te Eindhoven, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat hij voorafgaand aan de inbewaringstelling onderzoek moet doen naar eventuele bezwaren van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) tegen de voorgenomen uitzetting. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4219, onder 3, hoeft de staatssecretaris dit pas te doen zodra hij bekend is met de uitzettingsdatum of overdrachtsdatum van de vreemdeling. De rechtbank heeft de bewaring dus ten onrechte vanaf het begin onrechtmatig geacht. Maar zij heeft deze wel terecht opgeheven. De staatssecretaris is namelijk op 21 april 2023 bekend geworden met de uitzettingsdatum van de vreemdeling en heeft vanaf dat moment, tot aan de daadwerkelijke uitzetting van de vreemdeling op 28 april 2023, geen contact gezocht met het OM. Hieruit volgt dat de bewaringsmaatregel niet vanaf het begin, maar wel met ingang van 21 april 2023 onrechtmatig was. De grief van de staatssecretaris leidt daarom tot een gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
2. De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring vanaf een eerder moment dan 21 april 2023 onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover de rechtbank de staatssecretaris heeft veroordeeld tot vergoeding van de schade van de vreemdeling tot een bedrag van € 2.230,00. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 26 april 2023 in zaak nr. NL23.10921 voor zover de rechtbank de staatssecretaris heeft veroordeeld tot vergoeding van de schade van de vreemdeling tot een bedrag van € 2.230,00;
III. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 600,00 over de periode van 21 april 2023 tot en met 26 april 2023, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
IV. bevestigt de uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023
873-1017