ECLI:NL:RVS:2022:2210
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling en de weigering tot medewerking aan coronatest
Op 2 augustus 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was op 7 juni 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had op 20 juni 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.E. Temmen, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de grief van de vreemdeling niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de weigering van de vreemdeling om mee te werken aan een coronatest niet betekende dat het zicht op overdracht binnen een redelijke termijn ontbrak. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 augustus 2022.