ECLI:NL:RBDHA:2024:9699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/1673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WGA-uitkering op basis van medische en arbeidsdeskundige rapportages

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 juni 2024, is het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard. Eiser had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd op basis van de Wet WIA, maar het Uwv had zijn mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 58,83%. Eiser betwistte deze beoordeling en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de medische en arbeidsdeskundige rapportages van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren. De rechtbank volgde het oordeel van de onafhankelijke deskundige, die bevestigde dat er geen aanleiding was voor het aannemen van meer beperkingen dan in de gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen. Eiser had zich arbeidsongeschikt gemeld vanwege rugklachten en psychische problemen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische rapportages zorgvuldig waren opgesteld en dat de conclusies van de deskundige voldoende onderbouwd waren. Het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de termijn niet was overschreden. De rechtbank heeft de beslissing van het Uwv om de WGA-uitkering op 58,83% vast te stellen, in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1673

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.G.M. van Gorkum),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv eiser vanaf 15 maart 2022, de datum in geding, een loongerelateerde WGA [1] -uitkering op grond van de Wet WIA [2] toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 56,95%.
Bij besluit van 16 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is verhoogd naar 58,83% maar de hoogte van de WGA-uitkering is gelijk gebleven.
Eiser heeft op 27 februari 2023 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een medische rapportage in beroep van 3 april 2023.
Op 1 juni 2023 heeft mr. I.G.M. van Gorkum zich als gemachtigde voor eiser gesteld.
Op 13 juni 2023 heeft eiser een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek, dat op de zitting van 8 januari 2024 was gesloten, op 12 februari 2024 heropend en bepaald dat een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige wordt benoemd voor het instellen van een onderzoek.
Op 30 maart 2024 heeft de deskundige een schriftelijk verslag van het onderzoek (hierna: het deskundigenrapport) uitgebracht.
Op 11 april 2024 heeft het Uwv zijn zienswijze op het deskundigenrapport ingediend.
Op 29 april 2024 heeft eiser zijn zienswijze op het deskundigenrapport ingediend.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 15 mei 2024 in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Het Uwv heeft de rechtbank bij brief van 17 mei 2024 toestemming verleend om een nadere zitting achterwege te laten. De termijn waarbinnen eiser had kunnen reageren is op 12 juni 2024 ongebruikt verstreken. Vervolgens heeft de rechtbank op 14 juni 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is voor gemiddeld 34,2 uur per week werkzaam geweest als installatiemonteur/loodgieter bij [bedrijfsnaam] B.V. Op 17 maart 2020 heeft hij zich arbeidsongeschikt gemeld voor dit werk wegens belemmerende gezondheidsklachten (rugklachten). Op 12 april 2022 heeft hij een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA.
Primaire fase
2.1.
Ter beoordeling van de eventuele aanspraak op een WIA-uitkering heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een medisch onderzoeksverslag van de primaire arts van 12 mei 2022 dat is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en het rapport van de arbeidsdeskundige van 17 mei 2022. De primaire arts heeft vastgesteld dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek en ongeschikt is voor zijn eigen werk, overeenkomstig de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 mei 2022. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor de maatgevende arbeid. Vervolgens heeft hij functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 56,83%.
Bezwaarfase
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Daaraan liggen ten grondslag een medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 5 januari 2023 en een rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 16 januari 2023.
2.2.1.
Verzekeringsarts b&b
De verzekeringsarts b&b wijkt af van het oordeel van de primaire verzekeringsarts en overweegt daartoe onder meer:
“De toename van afwijkingen op de MRI van mei 2022 in combinatie met de ingrijpende behandelvoorstellen van de specialist vormen aanleiding belanghebbende meer het voordeel van de twijfel te geven en de urenbelasting (tijdelijk) nog verder te beperken tot maximaal halve dagen. (…) Omdat er slechts twee maanden zit tussen datum in geding 15 maart 2022 en de toegenomen afwijkingen, wordt aangenomen dat de toegenomen afwijkingen ook op datum in geding al aanwezig waren. (…) Er is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid wegens geen benutbare mogelijkheden. Omdat operatie pas vele maanden na de in geding zijnde datum(s) zal plaatsvinden en er geen neurologische uitvalsverschijnselen zijn, kan niet gesproken worden van sterk wisselende mogelijkheden en bestaat er een benutbare restcapaciteit. (…) Door tijdelijk uit te gaan van een urenbeperking van halve dagen ontstaat meer ruimte voor recuperatie en minder risico op (fysieke of psychische) overbelasting. (…) De beperkingen zijn niet duurzaam. Met aanvullende behandeling is relevante verbetering van de belastbaarheid binnen een jaar te verwachten. Met de geplande operatie is verbetering van de lichamelijke beperkingen te verwachten. Met vermindering van de pijnklachten is ook verbetering van het psychisch functioneren te verwachten.”Naar aanleiding hiervan is een gewijzigde FML opgesteld van 5 januari 2023, geldig vanaf 15 maart 2022.
2.2.2.
Arbeidsdeskundige b&b
De arbeidsdeskundige b&b heeft aanleiding gezien om deels af te wijken van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige b&b heeft daarom opnieuw het CBBS [3] geraadpleegd, de volgende functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend:
Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), uurloon € 15,71;
Bezorger pakketten, tijdschriften e.d. (auto) (SBC-code 111230, mediaan), uurloon € 11,580;
Besteller post/pakketten (auto) (SBC-code 282102), uurloon € 10,260.
Daarnaast vindt de arbeidsdeskundige b&b de volgende SBC-code geschikt:
4) Productiemedewerker confectie, kleermaken (SBC-code 272042), uurloon € 13,54.
Standpunten
Eiser
3. Eiser meent dat hij volledig arbeidsongeschikt is. In de primaire fase is hij beoordeeld door een arts die geen verzekeringsarts is, terwijl de verzekeringsarts die het rapport van de primaire arts heeft geaccordeerd, eiser niet zelf heeft onderzocht. Volgens eiser is onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten en zijn er onvoldoende beperkingen aangenomen. Een MRI-scan op 17 mei 2022 bevestigt de diagnose hernia en de behandelend psycholoog van eiser ging al in 2021 uit van een depressieve stoornis, een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een GAF [4] -score van 41-50 (ernstige beperkingen in sociaal functioneren). Volgens eiser is ten onrechte geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector. In bezwaar is in de gewijzigde FML van 5 januari 2023 alleen wat betreft de urenbeperking afgeweken van de FML van 12 mei 2022. Er zijn echter geen zwaardere beperkingen op het lichamelijke vlak aangenomen en nauwelijks tot geen beperkingen op het psychische vlak. Gelet op de discrepantie tussen het oordeel van de verzekeringsarts en zijn eigen behandelend artsen meent eiser dat een onderzoek door een deskundige naar de ernst van zijn klachten en de mate van beperkingen aangewezen is. Ten aanzien van de arbeidsdeskundige beoordeling in bezwaar meent eiser dat de geduide functies niet passend zijn omdat niet alleen had moeten worden gekeken naar de urenbeperking maar ook naar de overige belasting. Eiser stelt dat de geduide functies te veel van hem vragen omdat hij zich niet in staat acht zich te concentreren, zijn aandacht te verdelen en productienormen te halen. Ook geven nagenoeg alle geduide functies blijk van meerdere overschrijdingen, aldus eiser. Eiser verzoekt tot slot om toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uwv
4. Het Uwv handhaaft in beroep zijn eerder ingenomen standpunt. Niet is gebleken dat er diagnosen zouden zijn gemist of dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat dit anders is. De verzekeringsarts b&b vermeldt in de medische rapportage in beroep van 3 april 2023 onder meer:
“(…) Op psychisch gebied vond ik geen aanwijzingen voor andere diagnoses dan vermeld in de informatie van maart 2021 van de psycholoog. Wel waren er ten tijde van de hoorzitting veel spanningen in de privé-situatie, waardoor zijn traumabehandeling nog werd uitgesteld. Door in bezwaar uit te gaan van een verdergaande urenbeperking van 30 naar 20 uur per week, werd ook de psychische arbeidsbelasting met 33% verminderd en ontstaat (zowel lichamelijk als psychisch) meer recuperatietijd. Bij oxycodon gebruik is het alleen de eerste twee weken niet toegestaan om auto te rijden (categorie II medicijn). CBD olie bestaat uit wietolie en Cannabidiol en heeft geen invloed op de rijvaardigheid (in tegenstelling tot THC-olie). Ook paracetamol heeft geen invloed op de rijvaardigheid. Bij eerdere beoordeling en/of in bezwaar heeft belanghebbende bovendien nooit aangegeven klachten te hebben die de rijvaardigheid beïnvloeden. (…) Er gelden pas arbeidsbeperkingen als er langdurige beperkingen door bijwerkingen zijn én aanpassing van de behandeling niet mogelijk is of ten koste gaat van het behandelresultaat.”
Deskundigenrapport
5. Omdat partijen van mening verschillen over de vraag of voor eiser meer en/of zwaardere beperkingen gelden dan de verzekeringsarts b&b in de gewijzigde FML van 5 januari 2023 heeft vastgesteld, heeft de rechtbank aanleiding gezien om verzekeringsarts drs. T.J. Cheng als deskundige te benoemen. In het rapport dat op 30 maart 2024 is uitgebracht vermeldt de deskundige dat eiser op dit moment kampt met chronische rugklachten waarbij op MRI een rughernia is geconstateerd en er daarnaast psychische klachten zijn die het best geduld kunnen worden als een depressieve stoornis met een posttraumatische stressstoornis, die ook op de datum in geding aanwezig waren. Van een situatie van geen benutbare mogelijkheden is volgens de deskundige geen sprake. De rechtbank heeft de deskundige onder meer gevraagd of deze van mening is dat er meer en/of zwaardere beperkingen gelden voor eiser dan door de verzekeringsarts b&b zijn vastgesteld. De deskundige is van mening dat de belastbaarheid adequaat is omschreven door de verzekeringsarts b&b en concludeert dat hij de (gewijzigde) FML van 5 januari 2023 passend acht bij de belastbaarheid van eiser zoals die bestond op datum in geding. Voor het aannemen van meer of zwaardere beperkingen ziet de deskundige geen reden.
5.1.
Het Uwv heeft in reactie op het deskundigenrapport verklaard zich volledig te kunnen vinden in het oordeel van de deskundige.
5.2.
Eiser heeft in reactie op het deskundigenrapport gesteld dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig/grondig is verricht. Omdat hij medicatie gebruikt die zijn rijvaardigheid beïnvloedt en geen voertuig met een automaat heeft, vindt hij dat een beperking van de items 2.10 en 2.11 van de gewijzigde FML van 5 januari 2023 voor de hand gelegen had. Eiser acht de functies waarin sprake is van beroepsmatig vervoer, ongeschikt, waartoe hij verwijst naar een passage op pagina 12 in het deskundigenrapport die vermeldt dat
“(…) wanneer sprake is van een voertuig met een automaat, (…) verondersteld [mag] worden dat betrokkene deze normaal kan besturen.”Eiser meent dat nader arbeidsdeskundig onderzoek nodig is om te beoordelen of de geduide functies gehandhaafd kunnen blijven.
Beoordeling
6. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat eiser een mate van arbeidsongeschiktheid van 58,83% bezit op de datum in geding. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De rechtbank overweegt als volgt.
Medische beoordeling
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. [5] Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
6.2.
Het Uwv mag zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.3.
De handelwijze waarbij de medische rapportage wordt verzorgd door een arts en vervolgens getoetst en akkoord bevonden door een geregistreerde verzekeringsarts is in de rechtspraak van de CRvB als voldoende zorgvuldig aangemerkt waar het gaat om de primaire fase. [6] Omdat de medische rapportage van de primaire arts door een geregistreerde verzekeringsarts is getoetst en akkoord bevonden, bestaat geen grond voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in de primaire fase onzorgvuldig is geweest. In een situatie waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts – zoals bij eiser het geval is – geldt als uitgangspunt dat de betrokkene in de fase van bezwaar tijdens een spreekuurcontact moet worden onderzocht door een verzekeringsarts b&b en er dus feitelijk sprake moet zijn van een contact met deze verzekeringsarts. [7] Daaraan is voldaan, nu eiser op 3 januari 2023 door de verzekeringsarts b&b is onderzocht, waarbij ook een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese en onderzoek door de primaire arts waarvan de resultaten zijn neergelegd in een medisch onderzoeksverslag, dat wat tijdens de bezwaarprocedure aan bod is gekomen en informatie van de behandelend sector. Ook heeft de verzekeringsarts b&b inhoudelijk gereageerd op de bezwaargronden. Dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is omdat geen informatie is opgevraagd bij de behandelend sector, is niet juist. De verzekeringsarts b&b heeft de door eiser ingebrachte medische informatie meegenomen in zijn beoordeling, waaronder ook de MRI-scan van 17 mei 2022. Het behoort verder tot de expertise van verzekeringsartsen om de juiste en noodzakelijke onderzoeksinstrumenten te kiezen en zo nodig informatie op te vragen. Daarbij mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen medisch oordeel wat betreft de aan te nemen beperkingen. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerde afwijkende opvatting heeft over zijn beperkingen. Hiervan is in deze zaak niet gebleken. [8] De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij de behandelend sector. De door eiser in beroep genoemde GAF-score is opgenomen in de verklaring van een GZ-psycholoog van 17 maart 2021 en was al bij het Uwv bekend. Over de GAF-score is verder van belang dat het GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te bieden voor een beoordeling van het beloop ervan. Het is niet bedoeld om daarmee beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen, dan wel om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen. [9]
6.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusies van de verzekeringsartsen onzorgvuldig of niet juist te achten. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ernst van de lichamelijke en psychische klachten van eiser is onderschat. Deze klachten zijn in het medisch onderzoek erkend en hebben geleid tot het opnemen van diverse beperkingen in de FML. Zo heeft de verzekeringsarts b&b een tijdelijke urenbeperking tot halve dagen aangenomen om het risico van fysieke of psychische overbelasting te verminderen. Het is niet medisch objectief gebleken dat eiser hiermee tekort is gedaan. Eiser heeft geen aanvullende medische (en andere) informatie in het geding gebracht die ziet op de datum in geding op basis waarvan twijfel over de beoordeling van zijn lichamelijke klachten door de verzekeringsartsen had kunnen ontstaan. [10] Dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen is door eiser niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd. Het Uwv was dan ook niet gehouden nader onderzoek te verrichten.
6.6.
Voor het oordeel dat het deskundigenonderzoek onvoldoende zorgvuldig is verricht, zoals eiser stelt, bestaat geen grond. Het rapport van de deskundige geeft naar het oordeel van de rechtbank blijk van een zorgvuldig onderzoek. Het is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en de conclusies komen de rechtbank voldoende overtuigend voor. Dat eiser van mening is dat het deskundigenonderzoek niet grondig of volledig genoeg is geweest vanwege het lichamelijk onderzoek en het aantal door de deskundige gestelde vragen, is zijn persoonlijke opvatting die naar het oordeel van de rechtbank niet als voldoende gemotiveerde betwisting van het deskundigenonderzoek kan worden aangemerkt. Een contra-expertise heeft eiser niet ingebracht en van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om het deskundigenrapport niet te volgen, is de rechtbank niet gebleken. Nu er volgens de deskundige geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen dan in de gewijzigde FML van 5 januari 2023 al is gedaan, ziet de rechtbank gelet op het voorgaande geen aanleiding voor een andersluidend oordeel over de beperkingen van eiser op de datum in geding.
6.7.
Uit het voorgaande volgt dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
Arbeidsdeskundige beoordeling
6.8.
Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige b&b heeft in het rapport van 16 januari 2023 en de functiebeoordeling voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige b&b heeft de zogeheten signaleringen van een toereikende toelichting voorzien, zodat kenbaar rekening is gehouden met mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid. Het betoog van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. Bij het selecteren van functies die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren zijn echter niet de ervaren klachten en beperkingen van eiser leidend, maar de beperkingen in de in bezwaar nader vastgestelde FML. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
6.9.
Het voorgaande wordt niet anders door wat eiser in reactie op het deskundigenrapport stelt over de geduide functies waarvan autorijden deel uitmaakt. Eiser heeft tegenover de deskundige immers verklaard in te schatten dat autorijden een stuk makkelijker zou zijn indien hij een automaat had, omdat hij moeite heeft met schakelen, specifiek het intrappen van de koppeling (p. 8 van het deskundigenrapport, onder het kopje ‘Mobiliteit’). Omdat het hier gaat om een voorkeur van eiser en niet om een medische beperking die het rijden van een handgeschakelde auto onmogelijk maakt – waarvan ook tijdens de bezwaarfase niet is gebleken – kan uit de enkele overweging van de deskundige dat, wanneer sprake is van een voertuig met een automaat verondersteld mag worden dat eiser deze normaal kan besturen (p. 12 van het deskundigenrapport), niet à contrario worden afgeleid dat eiser niet in staat is een handgeschakelde auto te besturen en dat de geduide functies waarvan autorijden deel uitmaakt om die reden ongeschikt voor hem zouden zijn.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van 58,83% in stand blijft.
Schadevergoeding
8. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.1.
Volgens vaste jurisprudentie is het uitgangspunt dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. Als de redelijke termijn is overschreden, wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500, - per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
8.2.
Omdat vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 15 juli 2022 tot de datum van deze uitspraak niet meer dan twee jaar zijn verstreken, is van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake, zodat voor een schadevergoeding ter zake hiervan geen plaats is. Het verzoek om schadevergoeding zal om die reden worden afgewezen.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA dient de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is gebaseerd te worden op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 2. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling
1. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, bedoeld in de WAO, de Waz en de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong, de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in de hoofdstukken 1a, 2 en 3, van de Wajong, de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in de ZW en de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.
2 Van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien:
gedurende de periode waarin uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft;
indien uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene benutbare mogelijkheden heeft maar dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen drie maanden zal verliezen, en dit verlies in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld;
indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene benutbare mogelijkheden heeft maar dat hij wegens zijn terminale ziekte een zodanig slechte levensverwachting heeft dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen afzienbare termijn zal verliezen, en dit verlies in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld;
indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.
3 Indien uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft maar betrokkene die mogelijkheden naar verwachting na verloop van een periode wel zal hebben, vindt na verloop van die periode opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaats.
4 Het wisselend belastbaar zijn voor arbeid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt ten minste drie maal in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld.
5 Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien:
betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
betrokkene bedlegerig is;
betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.

Voetnoten

1.Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Claimbeoordelings- en Borgingssysteem.
4.Global Assessment of Functioning.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822.
6.Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 2 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2338; 14 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2468 en 15 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:39.
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 15 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1385 en 16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:569.
9.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:902.
10.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 8 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0845.