In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting Kerobei tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de WIA-uitkering van een werkneemster die lijdt aan de ziekte van Parkinson en CIDP. De werkneemster was sinds 29 september 2009 arbeidsongeschikt en ontving een WGA-loongerelateerde uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 73,52%. Zowel de werkneemster als de appellante maakten bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een ongegrondverklaring door de rechtbank Limburg.
In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren en voerde aan dat de werkneemster ernstiger beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De deskundige, dr. J.P. ter Bruggen, concludeerde dat de werkneemster maximaal 1,5 uur per dag belastbaar was en ongeschikt was voor beroepsmatig autorijden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv een motiveringsgebrek vertoonde, omdat het geen rekening hield met de door de deskundige vastgestelde beperkingen.
De Raad vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de vastgestelde urenbeperking en de ongeschiktheid voor beroepsmatig autorijden. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.217,50 bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 3 november 2017.