ECLI:NL:RBDHA:2024:3994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL23.37592, NL23.37593, NL23.37594 en NL23.37595
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Russische gezinsleden met minderjarige kinderen en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers, een gezin van Russische nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank behandelt ook de verzoeken om een voorlopige voorziening. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvragen op 29 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen en verzoeken op 1 februari 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

Eisers hebben asiel aangevraagd in Nederland op 22 juli 2023, maar zijn eerder in Kroatië, Slovenië en Duitsland geweest. Verweerder heeft op 12 september 2023 Kroatië verzocht om eisers terug te nemen, wat door Kroatië op 26 september 2023 is geaccepteerd voor de eiser. Eisers betogen dat verweerder niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië, verwijzend naar eerdere uitspraken van de rechtbank en de situatie van asielzoekers in Kroatië. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder op basis van de uitkomsten van zijn onderzoek naar de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië mag uitgaan van dit beginsel.

De rechtbank concludeert dat de persoonlijke ervaringen van eisers niet voldoende zijn om aan te tonen dat de asielprocedure in Kroatië niet aan de eisen voldoet. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de minderjarige kinderen voldoende zijn meegewogen in de beoordeling. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard en de verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening, nu de beroepen zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.37592, NL23.37593, NL23.37594 en NL23.37595
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer 1], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

[eiseres/verzoeker], V-nummer: [v-nummer 2], eiseres/verzoeker (hierna: eiseres)
mede namens hun minderjarige kinderen

[kind 1], geboren op [geboortedag 1] 2015,

[kind 2],geboren op, [geboortedag 2] 2017,
[kind 3], geboren op [geboortedag 3] 2020, en
[kind 4], geboren op [geboortedag 4] 2022,
V-nummers respectievelijk [v-nummer 3], [v-nummer 4], [v-nummer 5] en [v-nummer 6],
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en beoordeelt de voorzieningenrechter de verzoeken van eisers om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 29 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië ervoor verantwoordelijk is.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en eiseres, de gemachtigde van eisers, N. Epstein als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eisers hebben allen de Russische nationaliteit. Op 22 juli 2023 hebben eisers asiel aangevraagd in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eisers op 5 maart 2023 in Kroatië, op 13 maart 2023 in Slovenië en op 22 maart 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Eiser heeft daarnaast verklaard dat hij in Duitsland een brief heeft gekregen waarin stond dat hij daar niet mocht blijven omdat hij in het kader van de Dublinverordening (Dvo) moest terugkeren naar Kroatië. Verweerder heeft daarom op 12 september 2023 de autoriteiten van Kroatië verzocht om eisers terug te nemen. [1] Op 26 september 2023 hebben de autoriteiten van Kroatië dit verzoek geaccepteerd voor eiser. Omdat de Kroatische autoriteiten niet binnen twee weken hebben gereageerd op het verzoek om eiseres en de minderjarige kinderen terug te nemen, is voor hen een fictief akkoord tot stand gekomen op 27 september 2023. [2] Volgens verweerder is Kroatië om die reden verantwoordelijk voor de asielaanvragen van eisers. Gelet hierop heeft verweerder de aanvragen van eisers niet in behandeling genomen. [3]
Waarom zijn eisers het niet eens met de bestreden besluiten?
3. Eisers vinden dat verweerder niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië. Zij hebben ter onderbouwing verwezen naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Middelburg [4] , Amsterdam [5] , Rotterdam [6] en Haarlem [7] . Dat de hoogste bestuursrechter op 13 september 2023 [8] heeft geoordeeld dat verweerder weer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel maakt dit niet anders. De informatie die de Kroatische autoriteiten hebben verschaft over de behandeling van asielzoekers en de situatie van Dublinclaimanten na een overdracht hoeft immers niet overeen te stemmen met de praktijk. Daarbij hebben eisers verwezen naar de ervaringen van de asielzoekers in de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 11 oktober 2023 [9] en 10 november 2023. [10] Ook is de vraag nog niet beantwoord of Dublinclaimanten te maken kunnen krijgen met pushbacks en in hoeverre uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel als deze plaatsvinden aan de buitengrenzen. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar een uitspraak van de rechtbank Den Bosch van 8 november 2023 [11] , waarin een voorlopige voorziening is toegewezen in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die zijn gesteld over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [12] Bovendien hebben eisers persoonlijk ervaren dat de opvangomstandigheden in Kroatië ver ondermaats en in het bijzonder onhygiënisch zijn. Verweerder heeft de belangen van de vier jonge kinderen onvoldoende betrokken in de besluitvorming nu deze omstandigheden schadelijk zijn voor hun welzijn en gezondheid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De hoogste bestuursrechter heeft in voormelde uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat verweerder op basis van de uitkomsten van het door hem verrichte onderzoek naar de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië, mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het beroep dat eisers hebben gedaan op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Middelburg, Amsterdam, Rotterdam en Haarlem kan niet slagen nu deze uitspraken allen dateren van voor voormelde uitspraak van de hoogste bestuursrechter. In de verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 11 oktober 2023 en 10 november 2023 ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat de informatie van de Kroatische autoriteiten over de behandeling van Dublinclaimanten niet zou kloppen. Ook in de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 8 november 2023 ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Uit die uitspraak blijkt immers niet dat uitgegaan moet worden van de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel maar is enkel een voorlopige voorziening toegewezen in afwachting van de beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen. Nu verweerder nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië is het aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval anders is. Eisers zijn daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd.
4.1.
Het persoonlijke relaas van eisers biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Kroatië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Dat het opvangcentrum waar eisers hebben verbleven onhygiënisch was en het personeel eiseres onbeleefd heeft bejegend, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om vast te stellen dat eisers bij terugkeer een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [13] en artikel 4 van het Handvest. [14] Van een schending zal namelijk pas sprake zijn als de tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken [15] . Daarbij overweegt de rechtbank dat eisers slechts twee dagen in Kroatië hebben verbleven en dat daarnaast niet is gebleken dat eisers geen mogelijkheid hebben om bij de Kroatische autoriteiten te klagen over eventuele schendingen of dat dit bij voorbaat zinloos is.
Belangen van de minderjarige kinderen
5. Op grond van artikel 6, eerste lid, Dvo moet verweerder het belang van het kind voorop stellen in de Dublinprocedure. De belangen van het kind kunnen relevant zijn bij de beoordeling of verweerder gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, Dvo om een asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. Deze bevoegdheid is nader uitgewerkt in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Volgens rechtspraak van de hoogste bestuursrechter mag van verweerder een actieve houding worden verwacht bij de beoordeling van de belangen van het kind. [16] Dit betekent dat verweerder deugdelijk moet motiveren waarom het in het belang van het kind is om een andere lidstaat verantwoordelijk te houden voor de behandeling van de asielaanvraag. [17] In het Informatiebericht 2022/77 dat naar aanleiding van voormelde uitspraken van de hoogste bestuursrechter is opgesteld, volgt dat verweerder bij zijn motivering expliciet moet ingaan op de factoren die genoemd worden in artikel 6, derde lid, Dvo, waaronder het welzijn en sociale ontwikkeling van de minderjarige en de standpunten van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen van de minderjarige kinderen voldoende en kenbaar gemotiveerd heeft meegewogen in de beoordeling. Eisers hebben enkel gesteld dat het in het belang van de minderjarige kinderen is om in Nederland te blijven, gelet op de onhygiënische omstandigheden in de opvangcentra in Kroatië. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat onhygiënische opvangomstandigheden moeilijk zijn, kan dit niet leiden tot het oordeel dat verweerder de aanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter van 14 augustus 2014 [18] volgt namelijk dat omstandigheden die van betekenis zijn voor de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat een lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt, als bedoeld onder het eerste gedachtestreepje van het onderdeel "discretionaire bepalingen" van paragraaf C2/5 van de Vc, niet van betekenis zijn voor de vraag of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat een overdracht getuigt van onevenredige hardheid, als bedoeld onder het tweede gedachtestreepje van voormeld onderdeel van het beleid. Nu de onhygiënische omstandigheden samenhangen met de vraag of Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt en deze vraag onder 5 bevestigend is beantwoord, had verweerder de onhygiënische omstandigheden niet hoeven betrekken als belang van de minderjarige van kinderen en deze niet hoeven aanmerken als bijzondere, individuele omstandigheid die ertoe leidt dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. Eisers hebben geen andere belangen van de kinderen gesteld. Verweerder heeft de belangen van de kinderen daarom voldoende betrokken bij de beoordeling door onder verwijzing naar artikel 20, derde lid, van de Dvo te stellen dat het in principe altijd in het belang is van het kind om bij zijn ouder te blijven, dat de aanvragen van eiser en eiseres onder de verantwoordelijkheid van Kroatië vallen en dat er geen aanwijzingen zijn dat het voor het welzijn en de sociale ontwikkeling van de kinderen noodzakelijk is om de asielprocedure in Nederland te doorlopen.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft de beroepen deugdelijk gemotiveerd en op goede gronden niet in behandeling genomen. De beroepen zijn ongegrond.
7. Omdat op de beroepen is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daarom af.
8. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, Dvo.
2.Op grond van artikel 25, tweede lid, Dvo.
3.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw).
4.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 7 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11921.
5.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 11 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5632.
6.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:7453.
7.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 25 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15093.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
12.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
13.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
14.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
15.Zie punten 91 tot en met 93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 9 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
16.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1281.
17.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 24 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:586, en van 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1671.
18.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.