Eiser heeft aangevoerd dat verweerder er niet op mag vertrouwen dat Kroatië haar internationale verplichtingen nakomt ten aanzien van de opvang van asielzoekers en Dublinclaimanten. Uit diverse rapporten en artikelen blijkt dat in Kroatië sprake is van mensenrechtenschendingen, pushbacks en politiegeweld. Verweerder moet daarom de asielaanvraag van eiser zelf in behandeling nemen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de verwijzing naar de informatie die is verstrekt door de Kroatische autoriteiten naar aanleiding van de opdracht van de Afdelingom de situatie aldaar te onderzoeken en de in het besluit genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 3 juli 2023, onvoldoende heeft gemotiveerd dat er ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank verwijst voor een uitgebreidere motivering van haar standpunt naar de uitspraken van 1 juni 2023, 6 juni 2023en 22 juni 2023.
Daarin is onder meer geoordeeld dat de daadwerkelijke situatie in Kroatië voor Dublinclaimanten bepalend is en dat op basis van informatie niet kan worden uitgesloten dat ook Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks. De informatie waar verweerder zich op baseert is in tegenspraak met wat de hoogste bestuursrechter op grond van openbare bronnen heeft geconcludeerd over de feitelijke situatie in Kroatië. Daarnaast is ook niet gebleken dat de informatie uit de brief van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022 op enige wijze is geverifieerd. De enkele verwijzing naar de brief geeft geen blijk van een verificatie van de feitelijke situatie in Kroatië op grond waarmee is onderbouwd dat er geen sprake is van systematische en fundamentele fouten in de asielprocedure aldaar. De in het claimakkoord door Kroatië gegeven garanties, waarop de uitspraak van zittingsplaats Groningen van 3 juli 2023 is gebaseerd, maken dit niet anders omdat de garanties niets zeggen over de daadwerkelijke situatie in Kroatië. Verweerder heeft zijn standpunt, dat er ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, daarom onvoldoende gemotiveerd.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
Omdat met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten die hij heeft gemaakt in beroep en bij de voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend moet dit worden uitbetaald aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2023 door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.