ECLI:NL:RBDHA:2023:18085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL23.28650 en NL23.28651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese eiser en de beoordeling van de verantwoordelijkheid van Kroatië onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van een Eritrese eiser behandeld die in beroep is gegaan tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling zou moeten worden genomen, ondanks het feit dat Kroatië als verantwoordelijk land wordt beschouwd. De eiser heeft verklaard dat hij in Kroatië onmenselijk is behandeld en dat hij vreest voor zijn veiligheid bij terugkeer. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Kroatië niet voldoende zijn meegenomen in de beoordeling door verweerder. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.28650 (beroep) en NL23.28651 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiserV-nummer: [v-nummer] ,

(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1989. Verweerder heeft eisers asielaanvraag met het bestreden besluit van 12 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, T. Bahta als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgeschiedenis
2. Eiser heeft Eritrea op 20 februari 2022 verlaten. Eiser heeft op 21 april 2023 asiel aangevraagd in Kroatië. Hij heeft na het afstaan van zijn vingerafdrukken Kroatië verlaten en is doorgereisd naar Nederland. Hier heeft hij asiel aangevraagd.
2.1
Verweerder heeft een terugnameverzoek gedaan bij Kroatië. De autoriteiten van Kroatië hebben niet binnen twee weken op het verzoek gereageerd. Daarom houdt verweerder sinds 20 juli 2023 Kroatië verantwoordelijk op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening [1] .
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [2] omdat Kroatië hiervoor verantwoordelijk wordt geacht. Verweerder ziet geen aanleiding om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Kroatië een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest [3] . Uitgangspunt is dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De stellingen van eiser over wat hij heeft meegemaakt zijn onvoldoende om de hoge drempel van zwaarwegendheid te halen en bovendien zijn de stellingen niet onderbouwd. Ook is niet gesteld of op een andere manier gebleken dat eisers detenties in Kroatië onrechtmatig en in strijd met de internationale afspraken zijn geweest. Als eiser onverhoopt toch problemen ondervindt dan kan hij hierover klagen bij de Kroatische autoriteiten. Ook is niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Eisers niet onderbouwde stelling dat hij familie heeft in Nederland is daarvoor niet voldoende.
Mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van Kroatië niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege de pushbacks.
4.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) oordeelde op 13 april 2022 [4] dat er serieuze aanknopingspunten in de landeninformatie waren dat overgedragen Dublinclaimanten in Kroatië het risico lopen op pushbacks, maar uit de recente uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023 [5] volgt dat verweerder op basis van de bevindingen uit het door hem verrichte onderzoek voor Kroatië uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank acht zich aan deze uitspraak gebonden.
4.2
Het vermoeden is weerlegbaar. Daarvoor is nodig dat de vreemdeling met concrete aanwijzingen aannemelijk maakt dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de autoriteiten van Kroatië, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Van een schending zal pas sprake zijn als de tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo [7] ).
4.3
Met de verwijzing naar rechtbankuitspraken en landeninformatie is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij overdracht naar Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling, omdat deze informatie al door de Afdeling in de genoemde uitspraak van 13 september 2023 is betrokken. Dit betekent dat verweerder onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit heeft kunnen gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nog altijd nakomt.
Was er aanleiding voor verweerder om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen?
5. Eiser voert aan van wel, omdat eiser onmenselijk is behandeld tijdens zijn detentie in Kroatië door de autoriteiten daar. Hij vreest dat dit opnieuw zal gebeuren bij terugkeer. Ook wil eiser graag bij zijn familie in Nederland blijven. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 oktober 2023 [8] . Ook in het onderhavige geval heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt. Je kan niet van eiser verwachten dat hij gaat klagen of aangifte gaat doen bij de autoriteiten die hem onmenselijk hebben behandeld en bovendien heeft niemand eiser informatie verstrekt over deze proceduremogelijkheden, zodat hij daarmee niet bekend was.
5.1
Verweerder heeft in het besluit vermeld dat hij zijn bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening in ieder geval gebruikt als er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat zijn verplichtingen niet nakomt. Deze conclusie wordt alleen getrokken als de vreemdeling aldaar een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling.
Verweerder heeft overwogen dat de verklaringen van eiser niet voldoende zijn. Eiser heeft geen documenten overgelegd om zijn verklaringen te onderbouwen. Ook heeft eiser niet gesteld dat zijn detenties in Kroatië onrechtmatig en in strijd met internationale afspraken zijn geweest. Zijn verklaringen over wat hij heeft meegemaakt in Kroatië leiden niet tot de conclusie dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure aldaar. Eiser kan zich wenden tot de autoriteiten bij klachten.
5.2
De rechtbank stelt vast dat eiser heeft verklaard dat er honden op hem en de met hem reizende vreemdelingen werden afgestuurd, dat tijdens de detentie hun mobiele telefoons werden afgepakt, net als hun geld en kleding. De honden hebben een andere vreemdeling gebeten. Tijdens het veertien uur durende verblijf in een kleine ruimte op het politiebureau met ongeveer twintig anderen heeft eiser geen eten en drinken gekregen en moest hij smeken om naar het toilet te mogen. Tijdens de eerste detentie, die negen dagen duurde, is eiser op enig moment vrijgelaten en moest hij gaan lopen in de regen en kou zonder kleding en zonder schoenen richting Bosnië, omdat hij zijn spullen niet had teruggekregen van de autoriteiten. Hij heeft naakt rondgelopen. Bosnische burgers hebben eiser uiteindelijk kleding gegeven. Eiser heeft vreselijke herinneringen aan Kroatië overgehouden.
5.3
De rechtbank is met eiser van oordeel dat in dit specifieke geval verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder dient te beoordelen of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht van bijzondere hardheid getuigt. De rechtbank vindt daarvoor van belang de verklaringen van eiser zoals onder 5.2 vermeld, die inhouden dat wat eiser is overkomen door of namens de Kroatische autoriteiten is geschied en dat eiser zijn eigendommen niet heeft teruggekregen. Dit is door verweerder niet bestreden. De omstandigheden zoals door eiser geschetst kunnen in onderlinge samenhang bezien moeilijk anders worden betiteld dan als mensonterend. Verweerder heeft dit geheel van omstandigheden onvoldoende kenbaar betrokken bij zijn beoordeling en daarmee onvoldoende gemotiveerd waarom in deze omstandigheden geen aanleiding wordt gezien de aanvraag van eiser toch in behandeling te nemen. De enkele stelling in het besluit en de toelichting ter zitting dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn, omdat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de drempel van het arrest Jawo niet wordt gehaald, vindt de rechtbank een onbegrijpelijke en niet op deze zaak toegespitste motivering.
5.4
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij niet heeft gesteld dat de detentie onrechtmatig was en in strijd met internationale afspraken. Eiser heeft immers aangevoerd dat hij onmenselijk en vernederend is behandeld in detentie en hij heeft hierover uitgebreide verklaringen afgelegd zoals hierboven onder 5.2 uiteen is gezet. Verweerders motivering in het besluit dat eiser niet heeft gesteld dat de detentie in strijd met internationale afspraken en onrechtmatig was, is daarmee feitelijk onjuist. Gelet op de verklaringen van eiser in onderlinge samenhang bezien over zijn ervaringen met de Kroatische autoriteiten, dient verweerder een toegespitste motivering te geven waarom in dit geval redelijkerwijs van eiser verwacht kan worden dat hij zich tot de autoriteiten zou wenden met een klacht en waarom van hem mag worden verlangd dat hij zich opnieuw wendt tot de Kroatische autoriteiten.
5.5
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder de aanvraag in behandeling moet nemen omdat eiser een broer heeft in Nederland. Deze stelling heeft eiser niet onderbouwd, zodat verweerder deze stelling om die reden al niet hoefde te volgen.
5.6
Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond en is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank zal de overige beroepsgronden om die reden onbesproken laten.

Conclusie en gevolgen

Beroep
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. Daarbij geldt dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit de later ontvangen zienswijze en correcties en aanvullingen van eiser alsnog moet betrekken. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
Voorlopige voorziening
7. Omdat de rechtbank nu beslist op het beroep van eiser is er voor het treffen van de voorlopige voorziening geen reden meer. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Proceskosten
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-; wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 september 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.