ECLI:NL:RBDHA:2023:4840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
NL22.26551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Syrische vreemdeling na eerdere terugkeer naar Syrië

In deze zaak gaat het om een Syrische vreemdeling die in 2015 een vluchtelingenstatus in Duitsland heeft verkregen, maar later dat jaar naar Syrië is teruggekeerd. De vreemdeling heeft in zijn asielaanvraag in Nederland aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op ernstige schade, onder andere vanwege zijn christelijke geloof en eerdere incidenten in Syrië. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling moest aantonen dat hij een reëel risico loopt, gezien zijn eerdere terugkeer naar Syrië onder humanitaire omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling gedwongen was terug te keren naar Syrië vanwege de dood van zijn ouders en de dreiging van huisuitzetting. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de staatssecretaris de verklaringen van de vreemdeling over zijn situatie in Syrië en de risico's die hij daar loopt, niet voldoende heeft meegewogen. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26551

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

ProcesverloopBij besluit van 20 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 5 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser is geboren op [datum] 1976 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 22 maart 2015 heeft Duitsland aan hem een vluchtelingenstatus verleend. Op 30 oktober 2015 is eiser vanuit Duitsland naar Libanon vertrokken en vanuit daar weer naar Syrië teruggekeerd. Eiser heeft verklaard dat hij naar Syrië is teruggekeerd omdat in een korte tijd zijn vader en moeder zijn overleden en hij in Syrië moest zijn om te zorgen voor het levensonderhoud voor zijn gezin. Eiser heeft hierna een aantal jaren in Syrië gewoond. In november 2020 is hij bij de Duitse ambassade in Libanon geweest om zijn verblijfsrecht in Duitsland weer te verkrijgen. In mei 2021 hebben de Duitse autoriteiten aan hem laten weten dat zijn verblijfstitel in Duitsland is komen te vervallen en hij geen gebruik kon maken van de Duitse repatriatieregeling. Eiser is vanaf 14 september 2022 via Turkije naar Nederland gereisd, waar hij op 23 oktober 2022 asiel heeft aangevraagd.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat het in Syrië niet veilig is. Hij heeft Syrië verlaten omdat hij daar diverse incidenten heeft meegemaakt. Eiser is bang dat hij bij terugkomst ontvoerd of gedood zal worden. De auto van eiser is beschoten door een gewapende groepering, soldaten hebben geprobeerd een auto van hem af te pakken en bendes hebben hem geprobeerd te ontvoeren. Kort geleden is ook de zoon van eiser bijna ontvoerd. Verder verklaart hij dat hij vanwege zijn christelijke geloof in Syrië problemen heeft ondervonden. Hij is beledigd en uitgescholden bij controleposten en bij het doen van boodschappen.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
-identiteit, nationaliteit en herkomst;
-ondervonden incidenten in Syrië;
-ondervonden problemen vanwege het zijn van christen.
Verweerder heeft deze elementen geloofwaardig geacht, maar de aanvraag afgewezen. Allereerst heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij een verdragsvluchteling is. Dat eiser vanwege zijn geloof is uitgescholden en beledigd maakt niet dat er sprake is van een dusdanige situatie dat sprake is van vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Ten aanzien van de vraag of eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt wijst verweerder op het landenbeleid ten aanzien van Syrië. Daaruit volgt dat als algemeen uitgangspunt geldt dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico loopt op ernstige schade. Dat uitgangspunt geldt echter niet als een vreemdeling, zoals eiser, na een eerder vertrek is teruggereisd naar Syrië. Uit de individuele omstandigheden van eiser kan in dit geval niet worden opgemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt. Eiser heeft bij zijn inreis in 2015 geen problemen ondervonden, en heeft Syrië ook in 2020 zonder problemen in en uit kunnen reizen. Daar komt nog bij dat hij na zijn terugkeer naar Syrië aldaar in een woning kon wonen, hij kon werken en gewoon kon leven.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal hierna aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden, uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Heeft verweerder het landenbeleid ten aanzien van Syrië in dit geval mogen toepassen?
5. Eiser voert aan dat het beleid van verweerder, waarin als algemeen uitgangspunt geldt dat een vreemdeling die eerder is teruggekeerd naar Syrië geen reëel risico op ernstige schade loopt, onredelijk is. Het is onredelijk dat eiser moet aantonen dat hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt. Het staat immers vast dat eiser afkomstig is uit Syrië en verweerder ten aanzien van Syrische asielzoekers aanneemt dat zij bij terugkeer in Syrië een reëel risico lopen op ernstige schade. Dat eiser is teruggekeerd naar Syrië maakt niet dat hij dat gevaar niet loopt. Eiser wijst er daarbij ook op dat hij gedwongen door omstandigheden van zijn gezin is teruggekeerd naar Syrië. Ook heeft verweerder de in Syrië ondervonden problemen geloofwaardig geacht en is niet betwist dat hij de bescherming van de autoriteiten niet kan inroepen.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder het asielbeleid ten aanzien van Syrië, naar aanleiding van het Algemeen ambtsbericht Syrië van mei 2022, met ingang van 20 oktober 2022 heeft gewijzigd. Verweerder heeft in paragraaf C7/33.4.4 van de Vc [1] het volgende opgenomen:
33.4.4.
Vreemdelingen die vanuit het buitenland terugkeren
De IND neemt aan dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico loopt op ernstige schade. Op grond hiervan komt een vreemdeling uit Syrië in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Dit algemene uitgangspunt geldt niet in de volgende gevallen:
−De vreemdeling is een actieve aanhanger van het regime; of
−Uit de individuele feiten en omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Hiervan is in het bijzonder sprake indien betrokkene na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië.
6.1
Verweerder heeft brief van 3 oktober 2022 aan de Tweede Kamer de wijziging van het beleid als volgt toegelicht:
Op 17 juni jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het algemeen ambtsbericht inzake Syrië gepubliceerd. Naar aanleiding hiervan is beoordeeld of het landgebonden asielbeleid Syrië aanpassingen behoeft.
In combinatie met de informatie uit de voorgaande ambtsberichten over Syrië kan worden geconcludeerd dat de veiligheidssituatie in Syrië verandert. De aard en frequentie van algemeen geweld hebben een meer incidentele aard ten opzichte van de eerdere jaren in de oorlog. De grootste bron van algemene onveiligheid wordt inmiddels voornamelijk gevormd door de repressieve acties van de Syrische regering in heroverde gebieden en de oppositionele machthebbers in het noorden van Syrië. Het ambtsbericht schetst een beeld van zware repressie en mensenrechtenschendingen in alle delen van het land. Het risico voor burgers in Syrië volgt, met andere woorden, meer dan in voorgaande ambtsberichten voornamelijk uit de repressie van het regime en de andere feitelijke machthebbers dan uit de algemene veiligheidssituatie.
In het huidige beleid is opgenomen dat de vreemdeling uit Syrië die vanuit het buitenland terugkeert naar Syrië, bij of na inreis een reëel risico op ernstige schade loopt. Het huidige ambtsbericht bevestigt dit beeld. Dit is slechts anders indien uit een individuele zaak blijkt dat de vreemdeling dit risico niet loopt, bijvoorbeeld in het geval de vreemdeling eerder zonder problemen is teruggekeerd naar Syrië. Naar aanleiding van de informatie uit het ambtsbericht zal het huidige algemene uitgangspunt worden gehandhaafd.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat verweerder de beleidsregel in C7/33.4.4 Vc, waaruit volgt dat de vreemdeling vanwege een eerdere terugkeer naar Syrië moet aantonen dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade, in dit geval heeft mogen toepassen.
Voor dat oordeel acht de rechtbank allereerst redengevend dat uit eisers verklaringen volgt dat hij in 2015 als gevolg van zijn familiesituatie door humanitaire nood gedwongen naar Syrië is teruggekeerd. Eiser heeft -kort gezegd- verklaard dat zijn vader zich tijdens eisers verblijf in Duitsland over zijn gezin ontfermde, maar dat eiser zich genoodzaakt zag naar Syrië terug te keren toen zijn vader overleed en de verhuurder het gezin van eiser op straat dreigde te zetten. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet gemotiveerd gereageerd op deze verklaringen van eiser over zijn terugkeer in 2015. De rechtbank acht daarbij ook van belang dat in verweerders werkinstructie 2023/19, dat weliswaar ten tijde van het bestreden besluit nog niet van kracht was, staat dat de reden(en) voor terugkeer één van de factoren is op grond waarvan verweerder beoordeelt of er een reëel risico op ernstige schade voor een teruggekeerde Syriër bestaat.
Voor voormeld oordeel is verder redengevend dat verweerder ook eisers verklaringen over waarom hij na zijn terugkeer in 2015 naar Syrië niet eerder dan in september 2022 weer uit Syrië is vertrokken ten onrechte niet in zijn beoordeling betrokken. Eiser verklaart eerst dat hij vanwege financiële redenen niet eerder weg kon. Verder verklaart hij dat hij in 2020 een aanvraag heeft gedaan om gebruik te maken van een Duitse regeling om zijn verblijfsvergunning te heractiveren, die aanvraag in maart 2021 is afgewezen en hij daarna als gevolg van corona Syrië niet heeft kunnen verlaten.
In de derde plaats is redengevend dat verweerder de geloofwaardig geachte ondervonden incidenten in Syrië (element 2) ten onrechte niet in beoordeling van het risico op ernstige schade heeft betrokken. Uit de geloofwaardig bevonden verklaringen volgt onder meer dat eisers auto is beschoten, bendes van het regime zijn auto wilden afpakken en er is geprobeerd de zoon van eiser te ontvoeren. Zijn verblijf in Syrië, na zijn terugkeer in 2015, is dus niet zonder problemen geweest.
In de vierde plaats is redengevend dat verweerder ten onrechte bij de beoordeling heeft betrokken dat eiser heeft verklaard dat hij Syrië bij en na terugkeer probleemloos in en uit heeft kunnen reizen. Immers, eiser heeft verklaard dat hij vanwege de algehele veiligheidssituatie is gevlucht uit Syrië en niet dat hij vreest voor (actieve) vervolging door de Syrische autoriteiten. Omdat uit het landenbeleid ook niet blijkt dat het voor Syrische vreemdelingen vereist is dat zij aannemelijk moeten maken in de negatieve belangstelling van de autoriteiten te staan, valt niet in te zien dat dat de omstandigheid dat eiser zonder problemen Syrië in en uit heeft kunnen reizen afbreuk doet aan het risico dat eiser tijdens zijn verblijf in Syrië liep en bij terugkeer ook nu nog zou lopen op ernstige schade.
Conclusie
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb [2] . De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder dient binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.