ECLI:NL:RBDHA:2024:22064
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Ethiopische nationaliteit, heeft op 23 juni 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 4 december 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank overweegt dat eiser in beroep aanvoert dat het terugnameverzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hij in een islamitisch huwelijk is getreden met een vrouw die ook in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder dit huwelijk in het terugnameverzoek heeft vermeld en dat Frankrijk het verzoek heeft aanvaard zonder zich verantwoordelijk te achten voor de vrouw en het kind. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij geen opvang zou kunnen krijgen bij zijn overdracht aan Frankrijk, en de rechtbank stelt vast dat de Franse autoriteiten hebben gegarandeerd dat zijn asielverzoek in behandeling zal worden genomen.
Daarnaast voert eiser aan dat de overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt, omdat hij gescheiden zal worden van zijn vrouw en kind. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een duurzame relatie heeft met de vrouw. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.