ECLI:NL:RBDHA:2024:19976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
22/7627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering en geschiktheid van de functie voor ex-werkneemster

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024, in de zaak tussen Dräger Nederland B.V. en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering aan een ex-werkneemster beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht een theoretische schatting heeft gemaakt van de arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster, die van 8 juli 2022 tot 55,87% is vastgesteld. Eiseres, die eigenrisicodrager is voor WGA-uitkeringen, betwistte de geschiktheid van de functie van HRM-officier, die de ex-werkneemster had vervuld, en stelde dat een praktische schatting had moeten worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende heeft gemotiveerd waarom de feitelijk verrichte arbeid niet passend was voor de ex-werkneemster, en dat de door het Uwv gemaakte inschatting van de arbeidsongeschiktheid juist is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7627

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

Dräger Nederland B.V., gevestigd te Zoetermeer, eiseres,

(gemachtigde: mr. S.J. Heijtlager),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan [naam] (ex-werkneemster).
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullende rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van 22 februari 2023. Bij brief van 3 mei 2023 heeft eiseres gereageerd en aanvullend een medisch-arbeidskundige rapportage van 1 mei 2023 overgelegd. Bij brief van 6 juni 2023 heeft het Uwv aanvullend gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. M. van der Harst, werkzaam als HR-manager bij eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv hebben deelgenomen aan de zitting.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld om een aanvullende reactie over te leggen van de verzekeringsarts b&b naar aanleiding van de door eiseres ingediende medisch-arbeidsdeskundige rapportage van 1 mei 2023.
1.5.
Het Uwv heeft op 21 november 2023 een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b van 10 november 2023 overgelegd. Eiseres heeft op 18 december 2023 gereageerd op de rapportage van de verzekeringsarts b&b.
1.6.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven een nadere zitting te willen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres is eigenrisicodrager voor WGA-uitkeringen op grond van de Wet WIA. Ex-werkneemster is van 1 december 2017 tot 30 november 2018 werkzaam geweest als HR-assistent bij eiseres voor 36 uur per week. Op 21 mei 2018 heeft ex-werkneemster zich ziekgemeld. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 30 november 2018. Het Uwv heeft ex-werkneemster daarna een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
2.2.
Bij besluit van 16 juni 2020 heeft het Uwv ex-werkneemster met ingang van 8 juli 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 80-100%. Tegen de toekenning van de WGA-uitkering heeft eiseres rechtsmiddelen aangewend. Bij uitspraak van 7 april 2022 heeft deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard. [1] Eiseres heeft hoger beroep ingesteld. Op 7 februari 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een tussenuitspraak gedaan. [2]
2.3.
Bij besluit van 22 april 2022 (primair besluit) heeft het Uwv ex-werkneemster meegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering wordt gewijzigd. Vanaf 8 juli 2022 krijgt ex-werkneemster een WGA-loonaanvullingsuitkering van het Uwv. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft 80-100%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiseres heeft onder andere gesteld dat ten onrechte geen actueel sociaal medisch onderzoek (SMO) aan het primaire besluit ten grondslag is gelegd.
2.4.
Bij brief van 19 augustus 2022 heeft het Uwv eiseres meegedeeld dat het primaire besluit zal worden gewijzigd in die zin dat het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt verlaagd van 80-100% naar 55,87%. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar de rapportage van de verzekeringsarts van 28 juli 2022, de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juli 2022 (geldig vanaf 8 juli 2022) en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 11 augustus 2022.
2.5.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Een actueel SMO had uitgevoerd moeten worden in de primaire fase. In bezwaar is dit gebrek hersteld en hebben alsnog onderzoeken plaatsgevonden door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat ex-werkneemster op 8 juli 2022 minder arbeidsongeschikt is dan voorheen, namelijk 55,87%. Het Uwv stelt zich verder op het standpunt dat de praktische verdiensten van de ex-werkneemster (ongewijzigd) buiten beschouwing gelaten moeten worden bij de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 7 oktober 2022.

De beoordeling van de rechtbank

3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak, is te vinden in de bijlage.
4. Ex-werkneemster heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met eiseres. Om te voorkomen dat deze gegevens alsnog door middel van deze uitspraak bij eiseres bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens hieronder zo veel als mogelijk vermeden.
Praktische schatting?
5. In geschil is de vraag of het Uwv terecht stelt dat de ex-werkneemster op 8 juli 2022 voor 55,87% arbeidsongeschikt is. Eiseres stelt primair dat het Uwv bij de bepaling van wat de ex-werkneemster nog met arbeid kan verdienen, had moeten uitgaan van een praktische schatting in plaats van een theoretische schatting.
5.1.
Bij een praktische schatting wordt uitgegaan van de (feitelijke) werkzaamheden die de ex-werkneemster verrichtte in de functie HR-officier en het loon dat zij daarvoor ontving. De grondslag daarvoor is artikel 9, aanhef en onder h en i, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Voor de toepassing van deze artikelonderdelen - de praktische schatting - is van belang of de betreffende werkzaamheden passend kunnen worden geacht voor de werknemer en, daarmee samenhangend, of de genoten verdiensten als representatief voor de resterende verdiencapaciteit kunnen worden aangemerkt. [3] Bij dit laatste speelt ook de duurzaamheid van de arbeidsverrichting een rol. [4]
6. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige b&b in haar rapport van 7 oktober 2022, aangevuld met het rapport van 22 februari 2023, voldoende heeft gemotiveerd waarom de door ex-werkneemster feitelijk verrichte arbeid niet passend was. Daarbij gaat de rechtbank -zoals hierna onder 8.1. wordt besproken- uit van de juistheid van de FML van 27 juli 2022.
6.1.
Uit de rapportages komt het volgende naar voren. Vanaf januari 2022 is ex-werkneemster gaan werken als HRM-officier voor 24 uur per week bij een internationale organisatie. Het jaarcontract is uiteindelijk niet verlengd. Bij de arbeidsdeskundige weging van de passendheid van de functie (de weging van de belasting in het werk versus de vastgestelde belastbaarheid) acht de arbeidsdeskundige de functie op twee punten niet passend. Ten eerste is bij de functie van HRM-officier geen sprake van eenvoudig productiematig/routinematig werk. In onderling overleg dient de ex-werkneemster ook ondersteunende werkzaamheden voor de manager te doen. Gelet daarop is er volgens de arbeidsdeskundige b&b geen sprake van routinematige werkzaamheden. Verder heeft de ex-werkneemster in deze functie ook te maken met deadlines. Ze dient maandelijks de salarisgegevens tijdig te verwerken in het computersysteem voor de sluitingstermijn van de salarisuitbetalingen. In de FML van 27 juli 2022 is bepaald dat de ex-werkneemster alleen deadlines/productiepieken kan hanteren in productiematig/routinematig werk. Op dit punt wordt de belastbaarheid van ex-werkneemster dan ook overschreden. Bovendien wordt in deze functie een bepaalde mate van zelfstandigheid verwacht van ex-werkneemster. Zo hoeven e-mailberichten niet direct beantwoord te worden, maar op basis van naar eigen inzicht en goed prioriteiten kunnen stellen. Ook worden ondersteunende taken in overleg met de manager uitgevoerd. Dit betekent dat er geen sprake is van een vaste bekende werkwijze. Ook op dit punt wordt de belastbaarheid van ex-werkneemster overschreden. Concluderend acht de arbeidsdeskundige b&b de functie van HRM-officier niet passend omdat de belasting in deze functie de vastgestelde belastbaarheid van ex-werkneemster overschrijdt. Er is dan ook reden tot twijfel of de ex-werkneemster qua krachten in staat is de werkzaamheden duurzaam te verrichten. Dit is de reden dat de arbeidsdeskundige b&b tot de conclusie komt dat de praktische verdiensten - ongewijzigd- buiten beschouwing dienen te blijven bij het vaststellen van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
In de aanvullende rapportage van 22 februari 2023 heeft de arbeidsdeskundige b&b nogmaals toegelicht waarom het feitelijk verrichte werk in de functie van HRM-officier niet passend is. Zij heeft naar aanleiding van het beroep telefonisch contact opgenomen met de (ex-)werkgever. De (ex-)werkgever heeft aangegeven dat ex-werkneemster in december 2021 via het uitzendbureau is aangenomen voor administratief ondersteunende taken van de managers. In maart 2022 is ex-werkneemster in dienst gekomen en vrij kort daarna is geleidelijk aan geprobeerd om op te bouwen naar volledige taakuitvoering behorend bij de functie van HR-officier. Dit is niet gelukt. Vrij snel werd duidelijk dat opbouw naar meer (verschillende) taken met meer druk (deadlines, ad hoc-werkzaamheden) niet ging. De psychische belasting was hiervoor te belastend voor ex-werkneemster. Taken moesten dan ook weer vaker van haar overgenomen worden. Er is ook sprake geweest van uitval. Daarom is besloten om het contract niet te verlengen. In de praktijk heeft ex-werkneemster eigenlijk alleen lichte administratieve ondersteunende taken uitgevoerd, wat slechts een klein gedeelte is van het oorspronkelijke takenpakket van HR-officier. In de bijlage van het rapport van 22 februari 2023 heeft de arbeidsdeskundige b&b het van de (ex)werkgever ontvangen functieprofiel beknopt weergegeven. De arbeidsdeskundige b&b merkt verder op dat het gaat om een MBO+/HBO-niveau functie. Van taakuitvoering op dit niveau kan niet gesproken worden van routinematige/productiematige werkzaamheden en vaste bekende werkwijze.
7. De arbeidsdeskundige b&b heeft in de rapportage van 22 februari 2023 gereageerd op de beroepsgrond dat er geen overleg met de verzekeringsarts b&b heeft plaatsgevonden. Zij wijst erop dat er geen algemene verplichting is tot een dergelijk overleg bij de beoordeling van de passendheid van (feitelijke) arbeid. De rechtbank kan uit de door eiseres aangehaalde uitspraak van de CRvB van 1 juli 2009 [5] niet afleiden dat het vanuit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming vereist is dat de arbeidsdeskundige de verzekeringsarts betrekt. Eiseres heeft verder ook niet gemotiveerd waarom een dergelijk overleg in dit geval van belang zou zijn geweest en waarom en op welk punt de motivering van de arbeidsdeskundige b&b daardoor niet juist zou zijn.
De medische grondslag van het bestreden besluit
8. Eiseres voert subsidiair aan dat de belastbaarheid van ex-werkneemster niet juist is ingeschat door de verzekeringsarts. Ten onrechte is een urenbeperking aangenomen zonder dat daarvoor een onderbouwing aanwezig is. De door de arbeidsdeskundige geduide functies leiden als gevolg van de ten onrechte niet nader onderbouwde urenbeperking tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van meer dan 35%.
8.1.
De rechtbank ziet in het dossier en in het door eiseres aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de belastbaarheid van de ex-werknemer onjuist is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b in de rapportage van 10 november 2023 op inzichtelijke en duidelijke wijze heeft uitgelegd hoe de belastbaarheid door de primaire verzekeringsarts is onderzocht en waarop de inschatting van de belastbaarheid en urenbeperking is gebaseerd. Ook heeft hij voldoende gemotiveerd waarom hij in de rapportage van 1 mei 2023 van de door eiseres ingeschakelde medisch adviseur geen aanleiding ziet voor een ander oordeel. De verzekeringsarts b&b heeft het volgende overwogen. De primaire rapportage is door een BIG-erkende verzekeringsarts opgesteld conform de regels. De rapportage is naar aanleiding van het primaire gesprek dat tijdens het spreekuur fysiek plaatsvond. De rapportage is volledig en omvat ook het uitgevraagde dagverhaal. Het is in lijn met de andere medische informatie in het medisch dossier. De primaire verzekeringsarts heeft de belastbaarheid zelf onderzocht. Hij mag daarbij uitgaan van het eigen oordeel. De primaire verzekeringsarts heeft duidelijk en begrijpelijk aangegeven waarop de urenbeperking is gebaseerd. De medische adviseur heeft met 27 bullets met gedeeltelijke zinnen uit de rapportage van 28 juli 2022 in de vorm van stellingen genoemd. Hierdoor wordt de samenhang van de rapportage doorbroken. Het opnoemen van stellingen geeft geen helder beeld op de kwaliteit van de rapportage. Er wordt gesteld dat er geen instandhoudende factoren zijn. De primaire rapportage gaat daar wel op in en noemt deze ook, aldus de verzekeringsarts b&b. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de motivering van de verzekeringsarts b&b, het rapport van de door eiseres ingeschakelde deskundige aan de juistheid van de medische beoordeling niet kan afdoen. Daarbij is ook van belang dat de door eiseres ingeschakelde deskundige geen eigen onderzoek heeft verricht bij de ex-werkneemster, terwijl de primaire verzekeringsarts dat wel heeft gedaan tijdens het spreekuur van 27 juli 2022.
De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
9. Gelet op wat onder 8.1. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts de beperkingen en belastbaarheid van ex-werkneemster juist heeft vastgesteld. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen opgenomen in de FML van 27 juli 2022 is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de geduide functies voor ex-werkneemster niet geschikt zijn.
10. De arbeidsdeskundige b&b heeft in de rapportage van 22 februari 2023 toegelicht dat de geduide functie medewerker input diensten/scanstraat (SBC-code 315133) een functie op VMBO-niveau is. Daarvoor geldt over het algemeen dat geen hoge mate van zelfstandigheid vereist wordt. Dit blijkt ook uit de functieomschrijving. Zij volgt daarom niet de stelling van eiseres dat de geduide functie gelijk zou zijn aan de feitelijke werkzaamheden van HR-officier. De rechtbank ziet geen aanleiding deze toelichting onjuist te vinden.
11. Uit het dossier blijkt dat ex-werkneemster zich ziek heeft gemeld voor haar arbeid als HR-officier van 29 september 2022 tot 29 november 2022. Daardoor is niet voldaan aan de in artikel 56, derde lid, van de Wet WIA bepaalde voorwaarde dat er sprake moet zijn van een jaar onafgebroken arbeid. Het beroep van eiseres op dit artikel gaat daarom niet op.
12. Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 juli 2022 heeft de arbeidsdeskundige b&b overtuigend gemotiveerd dat de functie van HR-officier niet passend is voor de ex-werkneemster. Het Uwv heeft op juiste gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster per 8 juli 2022 vastgesteld op 55,87%.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 9, aanhef en onder a, h en i van het Schattingsbesluit luidt:
“Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 24 maanden;
h. in afwijking van de onderdelen b en f wordt uitgegaan van de arbeid die feitelijk wordt verricht, mits dit leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan de met toepassing van onderdeel a en artikel 10 vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid;
i. voor de toepassing van onderdeel h wordt onder arbeid die feitelijk wordt verricht mede verstaan arbeid die na het intreden van de arbeidsongeschiktheid feitelijk is verricht en waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.”
Artikel 56 van de Wet WIA luidt:
1. Het recht op een WGA-uitkering eindigt op de dag dat:
a.de verzekerde niet meer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; of
b.er op hem een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f, g, h of i van toepassing is;
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, eindigt het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, twee maanden na de dag dat hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, doch niet eerder dan op de dag dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering eindigt.
3. In afwijking van het tweede lid, eindigt het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, omdat hij met arbeid meer verdient dan 65% van het maatmaninkomen per uur, één jaar na de dag waarop hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, doch niet eerder dan op de dag dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering eindigt.

Voetnoten

3.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 26 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:784 en 10 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:866
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1801, 18 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8481 en van 20 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4352.