ECLI:NL:CRVB:2024:284

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
22/1571 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over toekenning WGA-uitkering aan ex-werkneemster met 100% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2024 een tussenuitspraak gedaan in het hoger beroep van een ex-werkneemster tegen de toekenning van een WGA-uitkering door het Uwv. De ex-werkneemster, die voorheen als HR-assistente werkte, had zich op 21 mei 2018 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv had haar met ingang van 8 juli 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 100% was vastgesteld. De ex-werkneemster en haar werkgever, appellante, betwistten de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat aan deze beslissing ten grondslag lag. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende inzichtelijk had gemaakt op basis waarvan de conclusies over de belastbaarheid van de ex-werkneemster waren getrokken. De Raad volgde de appellante in haar standpunt dat er geen zorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat de aangenomen beperkingen niet deugdelijk waren onderbouwd. De Raad gaf het Uwv de opdracht om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en nader onderzoek te verrichten naar de belastbaarheid van de ex-werkneemster per 8 juli 2020. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

22/1571 WIA
Datum uitspraak: 7 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 april 2022, 21/1380 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv met ingang van 8 juli 2020 terecht een
WGA-uitkering op grond van de Wet WIA aan [Ex-werkneemster] (ex-werkneemster) heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Volgens appellante ligt hieraan geen zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag en zijn de aangenomen beperkingen niet deugdelijk onderbouwd. De Raad volgt dit standpunt van appellante en doet daarom deze tussenuitspraak.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.J. Heijtlager, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Ex-werkneemster heeft desgevraagd geen toestemming gegeven haar medische gegevens aan
appellante ter kennisname te brengen. De Raad heeft onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van de medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van appellante.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2023. Namens appellante is mr. Heijtlager door middel van beeldbellen verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van beeldbellen laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeijer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Ex-werkneemster is laatstelijk werkzaam geweest als HR-assistente bij appellante voor 35,86 uur per week. Appellante is eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 21 mei 2018 heeft ex-werkneemster zich ziekgemeld in verband met psychische klachten. Zij heeft vervolgens een uitkering op grond van de ZW ontvangen. Voor een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft ex-werkneemster op 8 mei 2019 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft exwerkneemster belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 mei 2019. Een arbeidsdeskundige heeft onvoldoende passende functies kunnen selecteren en geconcludeerd dat ex-werkneemster niet ten minste 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van ex-werkneemster voortgezet.
1.2.
In het kader van de aanvraag op grond van de Wet WIA heeft een verzekeringsarts op 27 februari 2020 een medisch onderzoek verricht en vervolgens heeft een arbeidsdeskundige op 5 maart 2020 het re-integratieverslag als onvoldoende beoordeeld. Het Uwv heeft appellante daarom een loonsanctie van een jaar opgelegd, die na herstel is bekort tot 8 juli 2020.
1.3.
Op 12 juni 2020 heeft een verzekeringsarts in verband met de toen geldende coronamaatregelen een telefonisch spreekuur gehouden met de ex-werkneemster. Deze arts heeft vastgesteld dat ex-werkneemster belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een FML van 14 juni 2020. In deze FML zijn forse beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 en 2 en een urenbeperking van 2 uur per dag en 10 uur per week. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat ex-werkneemster niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk en heeft onvoldoende passende functies voor haar kunnen selecteren. Bij besluit van 16 juni 2020 heeft het Uwv ex-werkneemster met ingang van 8 juli 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit bij besluit van 13 januari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 15 december 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het volgende overwogen. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv gevolgd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een fysiek spreekuurcontact heeft mogen afzien. De primaire verzekeringsarts heeft bij haar beoordeling de beschikking gehad over medische informatie van diverse artsen in de voorafgaande periode, die ex-werkneemster op het spreekuur hebben gezien en onderzocht. Met het telefonische gesprek heeft de primaire verzekeringsarts een indruk verkregen van de psychische toestand van ex-werkneemster, waarmee de anamnese is aangevuld. In bezwaar zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die hier een ander licht op werpen, zodat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen dringende reden bestond om ex-werkneemster in persoon op het spreekuur te zien. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de belastbaarheid van ex-werkneemster onjuist is vastgesteld. De primaire verzekeringsarts heeft verdergaande beperkingen aangenomen dan in de ZW-periode, omdat adequate behandeling was weggevallen en de klachten waren toegenomen. Daarnaast heeft de combinatie van het vergrote risico op uitval bij overbelasting en de geconstateerde slaapproblematiek aanleiding gegeven voor een verdergaande urenbeperking. Voorts heeft de primaire verzekeringsarts gemotiveerd dat sprake is van een aandoening die gepaard gaat met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van symptomen. De omstandigheid dat
ex-werkneemster enkele maanden na de datum in geding voor een aantal uren per maand weer heeft hervat in arbeid ligt in lijn met de aangenomen beperkingen.
De standpunten van partijen
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had niet van een fysiek spreekuur mogen afzien omdat de aard van de medische klachten een fysiek spreekuurcontact noodzakelijk maken. Dit geldt temeer omdat ex-werkneemster de therapeutische behandeling die zij volgde in januari 2019 heeft beëindigd en er geen actuele informatie uit de behandelend sector aanwezig was. Het onderzoek in het kader van de EZWb ziet niet op de datum in geding en is bovendien uitgevoerd door een verzekeringsarts in opleiding en niet door een geregistreerd verzekeringsarts en de medische beoordeling in februari 2020 is slechts gebaseerd op dossierstudie. Bovendien waren vanaf mei 2020 weer fysieke spreekuren bij artsen van het Uwv mogelijk.
3.2.
Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de aangenomen beperkingen niet worden gedragen door een voldoende medische grondslag. De urenbeperking van twee uur per dag/tien uur per week voldoet niet aan de maatstaven van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (Standaard). Volgens appellante strookt de urenbeperking niet met het dagverhaal van ex-werkneemster, dat is gevuld met diverse activiteiten, zoals yoga, mindfullness en vrijwilligerswerk in een museum. Ook is niet gemotiveerd dat niet volstaan kon worden met andere beperkingen dan een vergaande urenbeperking. Ex-werkneemster heeft in oktober 2020 hervat in arbeid waarmee zij 50% van het SV-loon aan inkomsten heeft genoten. Dat lijkt in strijd te zijn met de geclaimde klachten. Appellante heeft verder verwezen naar de brieven van 31 augustus 2020 en 11 maart 2021 van J.W.H.J. Verzijden, verzekeringsarts, die zij in bezwaar en in beroep heeft ingediend. Verzijden heeft daarin opgemerkt dat hij zich niet kan vinden in de door de artsen van het Uwv opgestelde beperkingen, waarvoor volgens hem een medische onderbouwing ontbreekt.
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en een rapport van 12 december 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. In dat rapport legt de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit waarom volgens hem in dit geval kon worden afgezien van het houden van een fysiek spreekuur in bezwaar.
3.4.
Op 2 november 2023 heeft appellante een medisch-arbeidskundige rapportage van 1 mei 2023 ingediend. Dat rapport is opgesteld in het kader van een procedure over een besluit van 22 april 2022, waarmee de loongerelateerde uitkering van ex-werkneemster per 8 juli 2022 is omgezet in een loonaanvullingsuitkering.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten, aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In de uitspraak van de Raad van 18 januari 2023 [1] heeft de Raad geoordeeld dat de vraag welke onderzoeksactiviteiten in bezwaar moeten worden verricht (onder meer) afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar is het niet (altijd) vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur. De uitspraak van 18 januari 2023 ziet op de situatie dat een aanvrager van een WIA-uitkering zelf bezwaar maakt tegen de beslissing op zijn aanvraag. De Raad ziet geen oordeel daarover anders te oordelen wanneer niet de aanvrager van een WIA-uitkering, maar een werkgever daartegen bezwaar maakt.
4.2.1.
De Raad volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat van een fysiek spreekuur mocht worden afgezien. Vaststaat dat ex-werkneemster in de primaire fase niet op een fysiek spreekuur door een verzekeringsarts is gezien. In bezwaar heeft appellante de zorgvuldigheid van de medische oordeelsvorming gemotiveerd betwist en onder verwijzing naar een rapport van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts Verzijden aangevoerd dat een fysiek spreekuur door een verzekeringsarts in de rede lag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 december 2022 niet afdoende gemotiveerd waarom kon worden afgezien van een fysiek spreekuur in bezwaar. Uit de weergave van het telefoongesprek door de primaire verzekeringsarts komt weliswaar naar voren dat een algemene indruk is verkregen, maar de psychische toestand van ex-werkneemster is niet beoordeeld. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onderbouwd waarom het inwinnen van informatie uit de behandelend sector, bijvoorbeeld bij de huisarts van ex-werkneemster, niet van toegevoegde waarde zou kunnen zijn. Sinds de EZWb hebben zich immers ontwikkelingen voorgedaan in de psychische toestand van ex-werkneemster en de beschikbare informatie van de
RBCZ-therapeut was niet meer actueel.
4.2.2.
Verder is het volgende van belang. In de FML van 14 juni 2020 zijn aanzienlijke beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Tevens is
ex-werkneemster niet geschikt geacht voor avond- en nachtdiensten en wisselende diensten en is een urenbeperking aangenomen van twee uur per dag/tien uur per week, op energetische en preventieve gronden.
4.2.3.
Volgens de Standaard kan een stoornis in de energiehuishouding worden vastgesteld door de toegenomen noodzaak tot recuperatie vast te stellen. De energiehuishouding kan verstoord zijn als gevolg van een tekort aan energie; als gevolg van een te groot energieverbruik en bij verminderde mogelijkheden om te kunnen recupereren. Een duurbelastbaarheid van gemiddeld ongeveer twee uur per dag is aan de orde als ruim binnen een periode van vier uur werken een zodanige recuperatietijd nodig is dat binnen dezelfde dag niet nogmaals gedurende ongeveer twee uur een arbeidsprestatie kan worden geleverd.
4.2.4.
Volgens de Standaard wordt de duurbelastbaarheid alleen op preventieve gronden beperkt bij bepaalde typen aandoeningen. Het gaat om aandoeningen die gepaard gaan met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van symptomen; zelfoverschatting door de cliënt; een beperkt ziektebesef. Te denken valt aan bipolaire stoornis; recidiverende manische episodes, psychose, narcistische persoonlijkheidsstoornis, frontaal syndroom, verstandelijke beperking, multiple sclerose, sommige
auto-immuunaandoeningen, ernstige vormen van cluster C persoonlijkheidsstoornissen.
4.2.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt op basis van welke medische aandoening(-en) en in welke mate van ernst van die aandoening(-en) hij tot zijn conclusies met betrekking tot de duurbelastbaarheid van ex-werkneemster is gekomen. Bij de EZWb heeft de arts van het Uwv in de FML van 14 mei 2019 een urenbeperking opgenomen van zes uur per dag/dertig uur per week. De verzekeringsarts vond in zijn rapport van 27 februari 2020 deze FML van 14 mei 2019 nog actueel. De primaire verzekeringsarts is in juni 2020 echter uitgegaan een urenbeperking van twee uur per dag/tien uur per week. Niet duidelijk is in welk opzicht en in hoeverre bij ex-werkneemster sprake is geweest van een medische achteruitgang na de EZWb of na de beoordeling in februari 2020 en wat dit heeft betekend voor haar belastbaarheid. De primaire arts heeft verwezen naar een incident met een behandelaar. Dat incident had plaatsgevonden in januari 2019 en was dus al meegenomen bij de EZWb in mei 2019 en de medische beoordeling in februari 2020. Zonder nadere toelichting kan dit incident uit januari 2019 geen verklaring zijn voor een verslechterde situatie van ex-werkneemster bij de WIA-beoordeling in juni 2020. Verder ontbreken actuele medische gegevens, bijvoorbeeld afkomstig van arts-behandelaars, die een objectieve onderbouwing kunnen vormen van een urenbeperking van twee uur per dag/tien uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet onderbouwd waarom, in het licht van de reeds aangenomen beperkingen, een vergaande urenbeperking van toepassing is.
4.3.
Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.2.5 volgt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd en daardoor is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven om het geconstateerde gebrek te herstellen. Het Uwv zal nader onderzoek moeten verrichten naar de belastbaarheid van ex-werkneemster per 8 juli 2020 en die belastbaarheid nader moeten onderbouwen.
5. Omdat met deze uitspraak nog geen einde aan het geding is gekomen, wordt nog geen oordeel gegeven over de proceskostenvergoeding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het hiervoor vermelde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin als voorzitter en C. Karman en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S. Pouw

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.