ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3274 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WAO-uitkering en de onderbouwing van beperkingen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van een voormalig werkneemster die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De werkneemster was in dienst bij appellante als assistent filiaalleider en was uitgevallen met schouderklachten. Het Uwv had haar een uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellante betwistte deze mate van arbeidsongeschiktheid en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen een juist medisch oordeel hadden gegeven, maar vernietigde het besluit van het Uwv omdat de motivering van de passendheid van de functies pas in de beroepsfase was verstrekt.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de argumenten van appellante overwogen. De Raad concludeert dat er een gebrek aan adequate onderbouwing is voor bepaalde in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangenomen beperkingen, met name op de aspecten van stof, rook, gassen en dampen, en het werken met toetsenbord en muis. De Raad stelt dat het Uwv onvoldoende inzicht heeft gegeven in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit op deze punten tekortschiet en dat de rechtbank niet had moeten oordelen dat het Uwv aan zijn verplichtingen had voldaan.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten en bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644,-, en moet het Uwv het betaalde griffierecht van € 433,- vergoeden.

Uitspraak

08/3274 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 april 2008, 05/1196 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Feiken, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
[naam werkneemster], voormalig werkneemster bij appellante (hierna: de werkneemster), heeft desgevraagd de Raad schriftelijk laten weten niet als partij aan het geding te willen deelnemen. Voorts heeft zij daarbij toestemming gegeven om haar medische gegevens aan appellante ter kennis te brengen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij fax van 6 mei 2009 heeft het Uwv in reactie op een brief van appellante van 16 november 2006 een rapport van arbeidsdeskundige R. Stroband van 6 mei 2009, inclusief enkele bijlagen uit het CBBS, ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 mei 2009, waar voor appellante is verschenen mr. L.K. Wouterse, kantoorgenoot van mr. Feiken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Snatager en mr. E.J.S. van Daatselaar.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De werkneemster is op 13 maart 2003 voor de duur van één jaar bij appellante in dienst getreden als assistent filiaalleider. Op 18 juni 2003 is zij voor haar werk uitgevallen met linker schouderklachten. Het dienstverband is beëindigd met ingang van 13 maart 2004.
1.2. Bij besluit van 16 februari 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het toekennen per 16 juni 2004 aan werkneemster van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank was van oordeel dat de verzekeringsartsen een juist medisch oordeel hebben gegeven en kon appellante niet volgen in haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank was voorts van oordeel dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. Omdat een deugdelijke motivering van de passendheid van de functies evenwel eerst in de fase van het beroep is verstrekt, heeft de rechtbank aanleiding gezien om het bestreden besluit te vernietigen, met instandlating van de rechtsgevolgen ervan. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het door appellante betaalde griffierecht en de door haar gemaakte proceskosten (inclusief kosten van de door appellante ingeschakelde arts-gemachtigde).
3. Appellante heeft de juistheid van deze uitspraak in hoger beroep bestreden. De grieven van appellante spitsen zich toe op de onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit, wat betreft de medische grondslag ervan, de medische onderbouwing van bepaalde in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangenomen beperkingen en op het beperkte inzicht dat het Uwv heeft gegeven in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Appellante heeft erop gewezen dat de mate van arbeidsongeschiktheid met name zo hoog is vanwege het feit dat op de mediane loonwaarde een reductiefactor van 0,28 wordt toegepast, omdat de functie van telemarketeer binnen de Sbc-code 516180 volgens het Uwv uitsluitend zou voorkomen in een omvang van 9, respectievelijk 6 uur per week. Appellante heeft gesteld dat wanneer ook maar één functie geduid zou kunnen worden met voldoende arbeidsplaatsen met een urenomvang van meer dan 9, respectievelijk 6 uur per week, de mate van arbeidsongeschiktheid vrijwel zeker lager zou zijn dan 65 tot 80%.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat in gevallen als de onderhavige, waarin de werkgever de mate van arbeidsongeschiktheid van een (ex)-werkneemster betwist, de aard van de betrokken belangen meebrengt dat op het Uwv de verplichting rust om het desbetreffende besluit deugdelijk te onderbouwen en inzichtelijk te motiveren. Naar het oordeel van de Raad schiet het bestreden besluit op deze punten tekort.
4.2.1. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat de gedingstukken erop wijzen dat door verzekeringsarts A.E. Timmer, die werkneemster zag op zijn spreekuur van 16 april 2004, een (weliswaar summier) lichamelijk onderzoek is verricht.
Hoewel de Raad met appellante van oordeel is dat Timmer bij zijn oordeel over de beperkingen van werkneemster mede is uitgegaan van verouderde medische informatie van orthopedisch chirurg H. Bonke – door uit te gaan van een brief van Bonke van 15 september 2003, terwijl werkneemster op 28 januari 2004 is geopereerd aan de klachten genoemd in de brief van 15 september 2003 en het derhalve niet zonder meer aannemelijk is dat de bevindingen van Bonke in augustus 2003 ook een correct beeld geven van de medische situatie van de werkneemster in april of juni 2004 – verbindt de Raad daaraan niet de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand zou kunnen blijven vanwege onzorgvuldige voorbereiding. De Raad acht het in dit verband van belang dat de medisch adviseur J.M.W.N. Derks in zijn brief van 4 april 2007 heeft aangegeven het eens te kunnen zijn met de meeste aangenomen beperkingen in de belastbaarheid van de schouder, met uitzondering van de belastbaarheid op het aspect werken met toetsenbord en muis.
4.2.2. De Raad is wel met appellante van oordeel dat een adequate onderbouwing voor bepaalde in de FML aangenomen beperkingen ontbreekt. Dit is het geval bij aspect 3.6 (stof, rook, gassen en dampen) en aspect 4.6 (werken met toetsenbord en muis). Op laatstgenoemd aspect heeft de verzekeringsarts werkneemster vanwege de schouder-problematiek beperkt geacht, hetgeen betekent dat werkneemster zo nodig een beperkt deel van de werkdag (ongeveer 1 uur) een toetsenbord kan bedienen en een muis kan hanteren. De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de reactie van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal zoals vervat in de rapportage van 23 februari 2007, te weten dat er alle reden was om in het geval van werkneemster ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis een substantiële beperking in duur aan te brengen omdat een langdurige statische (immobiele) houding van romp en linkerschouder tijdens het typen het verder gaan vastzitten van de linkerschouder bevordert. Admiraal achtte in dit verband hele dagen beeldschermgebonden werk antirevaliderend. Appellante heeft echter in hoger beroep terecht opgemerkt dat het verschil tussen hele dagen beeldschermgebonden werk en 1 uur beeldschermgebonden werk nogal groot is. De Raad voegt daar aan toe dat het CBBS ook de mogelijkheid kent iemand op dit aspect licht beperkt te achten, hetgeen betekent dat iemand zo nodig gedurende de helft van de werkdag (ongeveer 4 uur) een toetsenbord kan bedienen en een muis kan hanteren, hetgeen naar het oordeel van de Raad nog steeds een substantiële beperking in de duur van de belasting zou zijn, zoals wenselijk geacht door bezwaarverzekeringsarts Admiraal. Een adequate onderbouwing voor de aangenomen zwaardere beperking ontbreekt.
4.2.3. Ook voor de aangenomen beperking op het aspect stof, rook, gassen en dampen ontbreekt naar het oordeel van de Raad een adequate medische onderbouwing. Bezwaarverzekeringsarts Admiraal heeft in de rapportage van 10 februari 2006 vermeld dat de verzekeringsarts strikt genomen deze beperking niet heeft onderbouwd, maar dat het een algemeen bekend feit is dat astmatici door allergie en/of bronchiale hyper-reactiviteit met pulmonale klachten reageren op verhoogde concentraties stof, rook gassen en dampen. De Raad is van oordeel dat dit geen afdoende verklaring voor de aangenomen beperking is, nu werkneemster op de door haar op 19 februari 2004 ingevulde medische vragenlijst zelf heeft ingevuld geen last te hebben van astma, bronchitis of tbc.
4.2.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.2.2 en 4.2.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellante met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit slaagt.
4.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad met appellante van oordeel dat het Uwv daarin onvoldoende inzicht heeft gegeven. De bezwaararbeidsdeskundige Stroband heeft weliswaar in diverse rapportages een nadere toelichting gegeven en uiteindelijk (in het in rubriek I genoemde rapport van 6 mei 2009) voor een aantal Sbc-codes (en derhalve per categorie van functies) aangegeven waarom deze niet aan de werkneemster geduid konden worden, maar zoals de Raad al heeft overwogen in zijn uitspraak van 24 januari 2006, LJN AV0315, volstaat een dergelijke categorale toelichting niet. De Raad kan de rechtbank dan ook niet volgen in haar oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige heeft voldaan aan genoemde uitspraak van de Raad. Bovendien heeft Stroband slechts ter zake de in de brief van appellante van 16 november 2006 genoemde Sbc-codes aangegeven waarom werkneemster deze functies niet zou kunnen verrichten en niet voor de niet-eindgeselecteerde, Sbc-codes zoals genoemd in het overzicht van 27 april 2004. Dit leidt, in samenhang bezien, tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
4.4. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen, zoals de rechtbank heeft beslist, ziet de Raad gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 geen aanleiding.
4.5. De Raad merkt aanvullend nog op van oordeel te zijn dat appellante in eerste aanleg middels het overleggen van advertenties van vacatures minst genomen een begin van bewijs heeft geleverd dat de functie van telemarketeer op de arbeidsmarkt voorkomt ook in een grotere omvang dan door het Uwv is aangenomen. In een dergelijk geval kan het Uwv niet volstaan met het verweer dat een dergelijke functie met een grotere uren-omvang nu eenmaal niet in het CBBS voorkomt.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 433,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) R.V. Benza.
MH