ECLI:NL:RBDHA:2024:19531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL24.38337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Kroatië voor behandeling van asielverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de Kroatische autoriteiten de asielaanvraag van eiser terecht hebben geaccepteerd en dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de Kroatische asielprocedure. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de vrees voor pushbacks en de behandeling in Kroatië, niet overtuigend geacht. Eiser had niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling zou lopen. De rechtbank concludeerde dat de minister van Asiel en Migratie terecht had besloten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38337

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W.M van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 13 april 2024 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 25 maart 2024 in Kroatië om internationale bescherming heeft verzocht. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [2] de Kroatische autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. De Kroatische autoriteiten hebben dit verzoek op 10 juni 2024 geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij stelt dat niet is gebleken dat zijn vingerafdrukken onverwijld zijn toegevoegd aan het centrale systeem en dat verweerder ten onrechte heeft gewacht met het indienen van het claimverzoek. Ook is eiser in Kroatië niet geregistreerd als asielzoeker. Zijn vingerafdrukken zijn afgenomen en hij is niet in de gelegenheid gesteld om een asielverzoek in te dienen. Eiser heeft geen deugdelijke opvang en voorzieningen gehad. Hij stelt dan ook dat niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De Kroatische autoriteiten stellen voorwaarden aan Dublinclaimanten, zij dienen een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Eiser betwijfelt of een effectieve procedure mogelijk is en hij dezelfde rechten zal hebben nu hij een opvolgende aanvraag zal moeten indienen. Ook vreest hij voor pushbacks. Er is sprake van structurele tekortkomingen bij de behandeling van asielzoekers aan de buitengrens, en ook binnen in Kroatië. Eiser wijst in dat kader op meerdere uitspraken van de rechtbank. [3] Ter zitting heeft eiser nog verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 21 oktober 2024 [4] en een uitspraak van het Duitse Verwaltungsgericht Braunschweig van 8 mei 2023, waar is geoordeeld dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks. Ook heeft verweerder zijn verklaringen omtrent zijn ervaringen in Kroatië niet betwist, maar deze als onvoldoende zwaarwegend gekwalificeerd. Verweerder heeft dan ook zijn vergewisplicht geschonden. Verweerder had aanleiding moeten zien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eisers stelling dat te lang is gewacht met het terugnameverzoek impliceert een beroep op artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening. Volgens deze bepaling wordt een verzoek tot terugname zo snel mogelijk ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac-verordening. [5] Eiser heeft op 13 april 2024 in Nederland een asielverzoek gedaan. Reeds op 12 april 2024 heeft verweerder eisers vingerafdrukken in Eurodac geplaatst en het systeem bevraagd, waarbij sprake bleek te zijn van een treffer. Verweerder heeft de Kroatische autoriteiten op 27 mei 2024 verzocht om eiser terug te nemen. Het terugnameverzoek is daarom tijdig, binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer, gedaan. De omstandigheid dat sprake was van meer dan zes weken tijdsverloop sinds de Eurodac-treffer laat onverlet dat de termijn van twee maanden nog niet was verstreken. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek was ten tijde van het terugnameverzoek dus nog niet overgegaan op de verzoekende lidstaat [6] , in dit geval Nederland.
5. Kroatië is op grond van de Eurodac-verordening verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. Voor zover eiser van mening is dat de Kroatische autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld, of hem verkeerd of onjuist hebben geïnformeerd over de gevolgen van het afgeven van vingerafdrukken, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Kroatische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6. Gelet op het voorgaande gaat verweerder er dan ook terecht van uit dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek van eiser om internationale bescherming. Uit de uitspraak van de Afdeling [7] van 9 oktober 2024 [8] volgt dat verweerder ten aanzien van Kroatië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling heeft dit oordeel nogmaals bevestigd bij uitspraak van 5 november 2024. [9] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
7. Kroatië heeft met het claimakkoord van 10 juni 2024 gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Uit de eerder genoemde Afdelingsuitspraken volgt dat niet kan worden gesproken van structurele tekortkomingen in de Kroatische asielprocedure. Dublinclaimanten hebben nog altijd toegang tot de asielprocedure en opvang in Kroatië. Hoewel er periodes zijn geweest van overbezetting in de Kroatische opvangcentra, zijn er geen structurele tekortkomingen. Zelfs in tijden van grote druk op de Kroatische opvangcentra werd nog altijd voorzien in essentiële levensbehoeften als voeding, sanitaire voorzieningen en basale medische zorg. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat uit het AIDA-rapport van 10 juli 2024 volgt dat er in beginsel geen obstakels voor Dublinclaimanten zijn om toegang tot de Kroatische asielprocedure te krijgen na overdracht. Eisers stelling dat hij mogelijk geen effectieve procedure zal krijgen wordt dan ook niet gevolgd.
7. Verder heeft de Afdeling meegewogen dat het al dan niet plaatsvinden van pushbacks aan de buitengrenzen en soms ook verder naar het binnenland onvoldoende is voor het oordeel dat ook Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Net zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 13 september 2023, zijn de pushbacks niet gericht tegen Dublinclaimanten. Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er volgens de Afdeling dan ook van worden uitgegaan dat de Kroatische autoriteiten de Dublinclaimanten niet in strijd met de mensenrechten zullen behandelen.
8. Eiser is er niet in geslaagd om het tegendeel aannemelijk te maken. In de door eiser aangehaalde bewaringsuitspraak van 21 oktober 2024 worden twijfels geuit over de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2024, omdat in het AIDA-rapport vermeld staat dat een Duitse rechter er ten aanzien van Kroatië uitgaat dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks. De rechtbank overweegt dat de Afdeling het AIDA-rapport van 10 juli 2024 expliciet heeft betrokken in de beoordeling. Er is weliswaar niet expliciet ingegaan op wat de Duitse rechter heeft geoordeeld, maar uit rechtsoverweging 5.5. van de uitspraak volgt dat geen gedocumenteerde gevallen bekend zijn van Dublinclaimanten die slachtoffer zijn geworden van pushbacks. De theoretische mogelijkheid dat deze situatie zich voordoet, is onvoldoende om te spreken van een reëel risico op ernstige schade. De enkele situatie dat in de uitspraak van 21 oktober 2024 is geoordeeld dat getwijfeld kan worden aan de Afdelingsuitspraak, is onvoldoende om daarin mee te gaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in deze zaak afwijkend van de lijn van de Afdeling te oordelen.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser ook met zijn verklaringen over wat hij zelf in Kroatië heeft meegemaakt niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De verklaringen van eiser over de door hem ervaren slechte behandeling door de Kroatische autoriteiten gaan namelijk over de wijze waarop hij bij eerste aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de situatie dat eiser als Dublinclaimant aan Kroatië zal worden overgedragen. [10] Over dit laatste kan eiser ook niet verklaren, nu hij niet eerder als Dublinclaimant is overgedragen aan Kroatië. Eiser heeft verder dus niet met landeninformatie onderbouwd dat Dublinclaimanten, die gereguleerd op het vliegveld worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten, na overdracht aan Kroatië een risico lopen om in eenzelfde situatie terecht te komen als eiser eerder in Kroatië heeft meegemaakt
aan de grens met Kroatië. Er wordt dan ook niet gevolgd dat verweerder zijn vergewisplicht heeft geschonden.
10. In het kader van eisers betoog dat overdracht aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt, zijn de door eiser gestelde slechte ervaringen in Kroatië aan de grens en met de autoriteiten naar voren gebracht. Deze omstandigheden zien evenwel enkel op onderwerpen die van betekenis zijn voor de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 [11] zijn deze omstandigheden derhalve niet van betekenis voor de beoordeling of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet hierop en nu eiser geen andere individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht, heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
11. Verweerder heeft gelet op het voorgaande eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 25 november 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 27 oktober 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5139, en 8 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21864, zittingsplaats Haarlem van 10 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18085, en 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20308, zittingsplaats Roermond van 20 september 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:5585, en zittingsplaats Amsterdam van 17 juli 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4354.
5.Verordening (EU) nr. 603/2013.
6.Dit volgt uit artikel 23, derde lid, van de Dublinverordening.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Zie de Afdelingsuitspraak van 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645, en punt 64 van het arrest van Het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.