ECLI:NL:RBDHA:2023:21864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
NL23.33223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-Kroatië en pushbacks

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I.N. Schalken, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, omdat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling was genomen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Kroatië verantwoordelijk was voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. Verzoeker heeft op 19 oktober 2023 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij vreesde voor pushbacks en onmenselijke behandeling in Kroatië.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de verzochte voorziening, aangezien verzoeker niet in Nederland mag blijven terwijl zijn beroep wordt behandeld. De rechter heeft overwogen dat er twijfels bestaan over de veiligheid van de overdracht aan Kroatië, gezien de eerdere conclusies van de Advocaat-Generaal en de zorgen over de behandeling van asielzoekers in dat land. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het bestreden besluit te schorsen en verzoeker te beschermen tegen overdracht aan Kroatië totdat er een beslissing is genomen op het beroep.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 837,00. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en is bekendgemaakt op 8 november 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33223

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I.N. Schalken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van verzoekers asielaanvraag.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit op 19 oktober 2023 beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL23.33222.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek op 2 november 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting.
2. Uit het bestreden besluit volgt dat verzoeker de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Verzoeker heeft daarom een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
3. In geschil is de vraag of verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft hoeven nemen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat Kroatië zich schuldig heeft gemaakt aan pushbacks. Partijen zijn wel (onder meer) verdeeld over de vraag of concrete aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat de Kroatische autoriteiten nog steeds pushbacks uitvoeren, en zo ja of Dublinclaimanten, anders dan derdelanders die Kroatië inreizen, van pushbacks gevrijwaard zijn. In dit verband rijst de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij verwijzingsuitspraak van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:5724) aan het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen gesteld over de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is. Hoewel deze verwijzingsuitspraak Polen betreft, zal de beantwoording hiervan daarom tevens van belang zijn voor de zaak van verzoeker.
5. Gebleken is dat Advocaat-Generaal J. Richard De La Tour in deze verwijzingszaak X. tegen Nederland reeds op 13 juli 2023 (ECLI:EU:C:2023:593, C-392/22) zijn conclusie aan het HvJ-EU ter overweging heeft gegeven. Ondanks dat de conclusie van de Advocaat-Generaal impliciet uitgaat van deelbaarheid in het beginsel van onderling of wederzijds vertrouwen tussen enerzijds een eerdere onderwerping aan een onmenselijke of vernederende behandeling als gevolg van pushback-praktijken aan de buitengrenzen en onrechtmatige bewaringsmaatregelen aan de grensdoorlaatposten en anderzijds of bij uitvoering van het overdrachtsbesluit een risico wordt gelopen om onderworpen te worden aan onmenselijke of vernederende behandelingen, kan de voorzieningenrechter op deze conclusie nog geen oordeel doen steunen. Immers, een conclusie van een Advocaat-Generaal geeft voorlichting aan het HvJEU en bindt het HvJ-EU niet (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2964).
6. Gelet op het voorgaande kan op voorhand niet worden geoordeeld dat het beroep van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De gevraagde voorziening wordt dan ook toegewezen. Daarbij wordt overwogen dat de voorzieningenrechter de toewijzing van het verzoek niet zeer ingrijpend acht. Dit komt in feite slechts neer op het bevriezen van de status quo bij wijze van ordemaatregel, zonder dat daarbij op enigerlei wijze vooruitgelopen wordt op de uitkomst van de bodemprocedure. Het niet treffen van de gevraagde voorziening daarentegen kan leiden tot een situatie waarin verzoeker kan worden overgedragen, terwijl de rechtbank zich nog niet heeft uitgelaten over de in geschil zijnde vragen. Niet uitgesloten is dat de overdracht onomkeerbare gevolgen voor verzoeker kan hebben. Onder deze omstandigheden kent de voorzieningenrechter aan verzoekers belang, om de beslissing op zijn beroep hier te lande te mogen afwachten, doorslaggevend gewicht toe. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist. Door toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening wordt de overdrachtstermijn gestuit.
7. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00, (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat is beslist op het beroep;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 november 2023
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.