ECLI:NL:RBDHA:2024:17922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
SGR 23/8646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep van pensioenfonds tegen afwijzing premieovername door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Pensioenfonds Horeca & Catering en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, een pensioenfonds, had verzocht om premieovername van drie failliete werkgevers, maar het UWV heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat zij geen eigen en rechtstreeks belang heeft bij de uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). Het belang van eiseres is slechts indirect betrokken bij de uitkering, die bedoeld is voor de werknemers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de WW geen aanknopingspunten biedt om de positie van het pensioenfonds gelijk te stellen aan die van de werknemer. Eiseres heeft ook geen vorderingsrecht op het UWV om de premiebetalingsachterstand van de failliete werkgever over te nemen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de brief van het UWV van 7 juli 2023 als informatief aangemerkt, zonder dat dit een besluit in de zin van de Awb is. De rechtbank heeft benadrukt dat het niet aan hen is om de wetgeving te wijzigen en dat eiseres haar belangen bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan aankaarten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

Stichting Pensioenfonds Horeca & Catering, uit Zoetermeer, eiseres

(gemachtigde: mr. J. Kaldenberg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E.S. Träger).

Inleiding

Eiseres heeft op 11 april 2023 verweerder verzocht om over te gaan tot premieovername van een drietal bij het pensioenfonds aangesloten werkgevers.
Op 7 juli 2023 heeft verweerder schriftelijk meegedeeld dat dit verzoek tot premieovername wordt afgewezen.
In het besluit van 16 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 7 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen belanghebbende is en er geen sprake is van een besluit.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft verzocht om aanhouding van de zitting wegens een vergelijkbare beroepsprocedure van het Bedrijfstakpensioenfonds Schoonmaak bij de rechtbank Amsterdam. Eiseres wilde de uitspraak in die procedure afwachten. De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat die beroepsprocedure een ander pensioenfonds, een andere bedrijfstak en een andere rechtbank betreft.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Namens eiseres zijn haar gemachtigde en W. Witjes (adviseur bestuur en strategie) verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Gronden van eiseres
1.1
Eiseres voert aan dat zij rechtstreeks betrokken is bij een besluit van verweerder over de premieovername op grond van artikel 61 van de Werkloosheidswet (WW), omdat dit besluit de financiële positie van eiseres raakt. Eiseres moet het pensioen namelijk hoe dan ook toekennen op grond van de Pensioenwet, ook als betaling van de pensioenpremie door de werkgever uitblijft. Indien een werknemer een uitkering op grond van artikel 61 van de WW ontvangt, ontvangt het pensioenfonds van verweerder de premies die de werkgever had moeten betalen. Eiseres vindt daarom dat zij als rechthebbende van de premiebetaling een vorderingsrecht op verweerder heeft op grond van artikel 61 van de WW. Dat een aanvraag om die uitkering moet worden ingediend door de werknemer voordat verweerder overgaat tot overname van de achterstallige pensioenpremie, doet aan het vorderingsrecht van eiseres als pensioenfonds niet af. Eiseres heeft verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 maart 2019, waaruit volgt dat een verzekeraar als belanghebbende werd aangemerkt bij de toekenning van een arbeidsongeschiktheids-uitkering aan een werknemer omdat de werknemer een garantstellingsovereenkomst had gesloten met de eigenrisicodragende werkgever die failliet was gegaan. [1] Verder voert eiseres aan dat zij een collectief belang heeft omdat in de statuten is geregeld dat eiseres ten doel heeft in de sectoren horeca en contractcatering de werknemers, gewezen werknemers, alsmede overige belanghebbenden te beschermen tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden. Daar hoort premiebetaling aan het pensioenfonds volgens eiseres bij. Omdat eiseres rechtstreeks belanghebbende is bij premieovername als bedoeld in artikel 61 van de WW, is de brief van 7 juli 2023 een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2
Verder heeft eiseres op de zitting benadrukt dat, indien de rechtbank van oordeel is dat de WW onvoldoende grondslag biedt om de belanghebbendheid van eiseres aan te nemen, een redelijke en uit het oogpunt van een effectieve rechtsbescherming van werknemers wenselijke uitleg van hoofdstuk IV van de WW meebrengt dat eiseres een eigen vorderingsrecht heeft om bij verweerder een aanvraag in te dienen om de premiebetalingsachterstand over te nemen. Eiseres heeft hierbij verwezen naar uitspraken van de Hoge Raad van 14 oktober 2016 (het GOM-arrest) [2] en van 25 februari 2022 (het WHOA-arrest). [3] In deze uitspraken wordt het pensioenfonds door de Hoge Raad in feite gelijkgesteld aan de positie van de werknemer. Omdat verweerder niet toestaat dat eiseres een eigen vorderingsrecht op grond van artikel 61 van de WW heeft, wordt niet voldoende invulling gegeven aan de verplichting uit artikel 8 Richtlijn 2008/94/EG betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever. Op grond van dit artikel dient volgens eiseres een lidstaat te zorgen voor bescherming van de belangen van werknemers ten aanzien van verkregen pensioenrechten tegen insolventie van de werkgever. Dit zou tot gevolg moeten hebben dat eiseres ter borging van de pensioenbelangen van werknemers zelfstandig de premie, die verweerder op grond van de WW immers ook bij aanvraag door de werknemer wettelijk verplicht is aan het pensioenfonds te betalen, kan vorderen bij verweerder.
1.3
Subsidiair betoogt eiseres dat zij namens de werknemers de pensioenpremies van verweerder mag vorderen op grond van zaakwaarneming. De werknemers hebben er namelijk belang bij dat verweerder de pensioenpremies aan eiseres betaalt. Voor zaakwaarneming is het volgens rechtspraak niet noodzakelijk dat de werknemers niet zelf in staat zijn om de eigen belangen te behartigen. Eiseres wijst op de praktijk dat indien verweerder wel een aanvraag van de werknemers ontvangt, verweerder de betrokken pensioenfondsen vraagt om de gegevens van die werknemers te verifiëren en de premievordering te berekenen en vast te stellen. Behalve dat de aanvraag van de werknemer afkomstig is, loopt de gehele verdere procedure via het pensioenfonds. Deze procedure houdt dus feitelijk al in dat eiseres het belang van de betrokken werknemers waarneemt.
Standpunt van verweerder
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres op grond van artikel 61 van de WW geen rechtstreeks vorderingsrecht op verweerder heeft ten aanzien van premiebetalingen die eiseres toekomen na een aanvraag van een werknemer om een uitkering en dat eiseres niet als belanghebbende aangemerkt kan worden bij een besluit over het recht op die uitkering. Alléén de werknemer is belanghebbende bij een aanvraag om een uitkering op grond van artikel 61 van de WW. De brief van 7 juli 2023 betreft een informatieve brief waarin verweerder ingaat op een aantal vragen die eiseres heeft gesteld. Deze brief is geen besluit in de zin van de Awb.
2.2
Op de zitting heeft verweerder aanvullend toegelicht dat pensioenpremies in het kader van een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW niet altijd aan het pensioenfonds toekomen en heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de CRvB van 22 november 2017, waaruit volgt dat indien de pensioenpremie niet meer overgemaakt kunnen worden aan het pensioenfonds waarbij de werknemer tijdens zijn dienstbetrekking was aangesloten, de betaling wordt gedaan aan de werknemer zelf. [4] Hieruit volgt dat het pensioenpremie-onderdeel van de uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW is bedoeld voor de werknemer, niet voor het pensioenfonds. De wetgever is duidelijk geweest voor wie de uitkering is bedoeld en het pensioenfonds speelt daarin geen rol, aldus verweerder. Verweerder heeft ten slotte verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waaruit volgt dat zaakwaarneming een privaatrechtelijk figuur is en volgens verweerder heeft deze figuur geen rol in het bestuursrecht. [5]
Wet- en regelgeving
3.1
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb staat dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
In artikel 1:2, derde lid van de Awb staat dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
3.2
In artikel 61 van de WW staat dat een werknemer recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk IV, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, aan wie surséance van betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of die anderszins verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft of indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, niet heeft betaald.
3.3
In artikel 8 van de Richtlijn 2008/94/EG staat dat de lidstaten zich ervan vergewissen dat de nodige maatregelen worden getroffen om de belangen van de werknemers en die van de personen die de onderneming of vestiging van de werkgever op de datum van het intreden van de insolventie van de werkgever reeds hebben verlaten, te beschermen met betrekking tot hun verkregen rechten of hun rechten in wording op ouderdomsuitkeringen, met inbegrip van uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, uit hoofde van voor een of meer bedrijfstakken geldende aanvullende stelsels van sociale voorzieningen welke bestaan naast de nationale wettelijke stelsels van sociale zekerheid.
Beoordeling door de rechtbank
Belanghebbendheid van eiseres
4. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt, omdat eiseres geen eigen en rechtstreeks belang heeft bij (een aanvraag om) een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW. Het belang van eiseres is slechts indirect bij deze uitkering betrokken. Een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW is namelijk een overneming door verweerder van achterstallige betalingsverplichtingen die de werkgever op grond van het burgerlijk recht aan de werknemer verschuldigd is. Dat de achterstallige premiebetaling van de werkgever aan eiseres toekomt en dit op deze manier haar financiële positie raakt, betekent niet dat eiseres een eigen en rechtstreeks belang heeft bij een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW. Zoals ook uit artikel 61 van de WW volgt is eiseres als pensioenfonds slechts als derde betrokken bij de dienstbetrekking tussen de werknemer en de werkgever en is zij daarom ook slechts als derde betrokken bij de betaling van achterstallige bedragen die de werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden, zoals hier eiseres, verschuldigd is. Bovendien bestaat het recht op uitkering alleen als de werknemer financieel nadeel lijdt. Ook de verwijzing van eiseres naar een uitspraak van de CRvB in een zaak over een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kan niet leiden tot een ander oordeel, omdat werkgevers in WIA-zaken volgens vaste rechtspraak categoraal belanghebbenden zijn en het hier niet gaat om een WIA-uitkering. [6]
5.1
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis veilig willen stellen dat organisaties als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken. [7]
5.2
Naast de algemene statutaire doelstelling van de rechtspersoon is, om te kunnen bepalen of het belang rechtstreeks is betrokken, relevant of de rechtspersoon met het oog op de behartiging van de doelstelling feitelijke werkzaamheden verricht in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Het moet daarbij gaan om werkzaamheden die los staan van het voeren van juridische procedures of de voorbereiding daarvan. [8]
5.3
In artikel 3 van de statuten van eiseres staat:
1. Het fonds heeft ten doel, overeenkomstig de bepalingen van deze statuten, de Pensioenreglementen en het Uitvoeringsreglement van het fonds, werknemers en gewezen werknemers, alsmede overige belanghebbenden te beschermen tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.
2. Het fonds tracht dit doel te bereiken door:
a. a) overeenkomstig de bij de Pensioenreglementen te stellen regelen uitkeringen toe te kennen bij ouderdom en overlijden;
b) andere wettige middelen, die tot het bereiken van het doel bevorderlijk kunnen zijn.
3. Het fonds beoogt niet het maken van winst.
5.4
Uit de statuten volgt dat het doel van eiseres is om de werknemers, gewezen werknemers en overige belanghebbenden te beschermen tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden. Eiseres bereikt dit doel door uitkeringen toe te kennen bij ouderdom en overlijden en andere wettige middelen die tot het bereiken van het doel bevorderlijk zijn. De rechtbank overweegt dat uit de statuten niet volgt dat eiseres zich in het bijzonder bezighoudt met behartiging van algemene en collectieve belangen die rechtstreeks bij het innen van (achterstallige) bedragen en uitkeringen op grond van hoofdstuk IV van de WW zijn betrokken. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Awb ook niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij een aanvraag om een uitkering op grond van artikel 61 van de WW.
Eigen vorderingsrecht om premiebetalingsachterstand over te nemen
6. De rechtbank is van oordeel dat uit hoofdstuk IV van de WW niet volgt dat eiseres een eigen vorderingsrecht heeft op verweerder om de premiebetalingsachterstand van de failliete werkgever over te nemen. Uit de artikelen 61 en 61a van de WW volgt dat alleen de werknemer of diens nagelaten betrekkingen recht hebben op een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW. Zoals hiervoor ook is overwogen, is eiseres als pensioenfonds slechts als derde betrokken bij de dienstbetrekking tussen de werknemer en de werkgever. Wat betreft de uitspraken van de Hoge Raad waar eiseres naar heeft verwezen, overweegt de rechtbank dat de WW geen aanknopingspunten biedt om de positie van het pensioenfonds gelijk te stellen aan de positie van de werknemer bij een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW. Dit oordeel wordt onderschreven met het standpunt van verweerder dat verweerder de achterstallige premies rechtstreeks aan de werknemer uitkeert indien de premiebetaling niet meer aan het pensioenfonds kan worden gedaan, zoals ook is bevestigd in de uitspraak van de CRvB van 22 november 2017. [9] Wat betreft het betoog van eiseres dat uit artikel 8 van de Richtlijn 2008/94/EG zou moeten volgen dat eiseres ter borging van de pensioenbelangen van werknemers zelfstandig de premie kan vorderen bij verweerder, ziet de rechtbank daarvoor in dat artikel geen aanknopingspunten, nog daargelaten dat dit artikel zich richt tot de lidstaten en dat met dit artikel beoogd wordt om de belangen van de werknemers te beschermen. Eiseres is geen werknemer en de WW biedt, zoals hiervoor ook is overwogen, geen aanknopingspunten om de positie van het pensioenfonds gelijk te stellen aan de positie van de werknemer bij een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW. Bovendien is de bescherming van de werknemer tegen achterstallige premiebetalingen en de betaling van andere bedragen die de werkgever verschuldigd is, gewaarborgd doordat verweerder de premiebetaling rechtstreeks aan de werknemer uitkeert indien premiebetaling niet meer aan het pensioenfonds kan worden gedaan. Deze grond slaagt niet.
7. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres geen belanghebbende is bij een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW en eiseres ook geen eigen vorderingsrecht heeft op verweerder om de premiebetalingsachterstand van de failliete werkgever over te nemen, is de rechtbank van oordeel dat de brief van 7 juli 2023 slechts informatief is en geen besluit is in de zin van de Awb.
Zaakwaarneming
8.1
Op grond van artikel 6:198 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is zaakwaarneming het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen.
8.2
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling waar verweerder op de zitting naar heeft verwezen, door de Afdeling enkel is benoemd dat zaakwaarneming een privaatrechtelijk figuur is. [10] Uit deze uitspraak volgt niet dat zaakwaarneming geen rol heeft in het bestuursrecht. Uit een uitspraak van de Hoge Raad van 15 juni 2018 volgt dat niet is uitgesloten dat een natuurlijk persoon in een bestuursrechtelijk geding op grond van zaakwaarneming optreedt als vertegenwoordiger van een partij die een handelingsbekwame natuurlijk persoon is (of wordt vermoed te zijn). Het moet daarbij echter gaan om een uitzonderlijk geval. De zaakwaarnemer dient te stellen en aannemelijk te maken dat aan de eisen van artikel 6:198 van het BW is voldaan. Van die stelplicht is onderdeel dat de zaakwaarnemer stelt en aannemelijk maakt dat de belanghebbende (tijdelijk) niet zelf in rechte kan optreden en redelijkerwijs ook niet een vertegenwoordiger heeft kunnen aanwijzen. [11]
8.3
De rechtbank overweegt dat eiseres niet een natuurlijk persoon is en dat zij verder in het geheel niet concreet heeft gemaakt voor welke werknemers zij als zaakwaarnemer zou optreden. Eiseres heeft enkel aangevoerd dat er groepen werknemers zijn die de Nederlandse taal niet machtig zijn en misschien ook minder ‘doenvermogen’ hebben. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres niet aan de eisen van zaakwaarneming heeft voldaan.
Conclusies
9. De rechtbank overweegt ten overvloede dat hetgeen eiseres aanvoert er eigenlijk op neerkomt dat zij vindt dat haar belangen bij achterstallige premiebetalingen in het kader van een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW door de wetgever niet voldoende gewaarborgd worden. De rechtbank heeft ter zitting in dat verband gewezen op de sterke eigen positie die een pensioenfonds heeft bij het innen van (achterstallige) premies. Het is niet aan de rechtbank noch aan verweerder om verandering te brengen in de door eiseres onwenselijk geachte situatie. Op de zitting is nog naar voren gekomen dat eiseres dit heeft aangekaart bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maar dat dit (nog) niets concreets heeft opgeleverd. De rechtbank merkt op dat dit toch de aangewezen weg lijkt te zijn.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.ECLI:NL:HR:2016:2375, r.o. 3.10 t/m 3.12.
3.ECLI:NL:HR:2022:328, r.o. 3.4.
4.ECLI:NL:CRVB:2017:4252, r.o. 4.4.2.
5.De uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1890, r.o. 2.1.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:897, r.o. 4.1.
7.Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, p. 32-35.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:936 r.o. 5.1 en 5.3.
9.ECLI:NL:CRVB:2017:4252, r.o. 4.4.2.
10.De uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1890, r.o. 2.1.
11.De uitspraak van de Hoge Raad van 15 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:913, r.o. 1.3.5.