ECLI:NL:RBDHA:2024:16854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 6 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.

De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk gedaan, dat is aanvaard. Eiseres voert aan dat Frankrijk niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat zij en haar minderjarige kinderen risico lopen op een gebrek aan opvang. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de situatie in Frankrijk dermate ernstig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast.

Daarnaast betoogt eiseres dat de minister haar aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen vanwege bijzondere individuele omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid zouden maken. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres en dat de belangen van de kinderen niet als bijzondere omstandigheid kunnen worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de uitspraak is openbaar gemaakt op 11 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35267

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen,
[kind 1],
[kind 2],
en,
[kind 3]
(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met NL24.35268 op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard. [3]
Omvang van het geding
3.1.
Eiseres voert de beroepsgrond aan dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarnaast betoogt eiseres dat de minister haar asielaanvraag in behandeling moet nemen omdat er sprake is van individuele bijzondere omstandigheden, zowel eiseres als haar minderjarige kinderen hebben psychische problemen. Het overdragen van eiseres en haar minderjarige kinderen naar Frankrijk getuigt volgens eiseres van onevenredige hardheid.
Mag de minister voor Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiseres betoogt dat de minister voor Frankrijk niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bij terugkeer naar Frankrijk loopt zij het risico om met haar minderjarige kinderen op straat belanden vanwege het ontbreken van opvang. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 3 juni 2024 [4] , omdat volgens haar in die zaak sprake was van een gelijk geval. Eiseres stelt dat zij na afwijzing van haar asielaanvraag in Frankrijk verstoken is geweest van opvang en 1,5 jaar met haar minderjarige kinderen op straat heeft geleefd. Verder verwijst zij naar het AIDA rapport Frankrijk over 2022. [5] Uit het AIDA rapport volgt dat het risico dat een vreemdeling in Frankrijk op straat belandt zeer groot is. Verder verwijst zij naar een artikel van CNN over daklozen in Frankrijk, waaronder migranten, die worden verwijderd uit Parijs vanwege de Olympische spelen in de zomer van 2024. [6] Ook verwijst eiseres naar een artikel van Human Rights Watch waarin is opgenomen dat in Frankrijk veel minderjarigen op straat verblijven bij een gebrek aan onderdak. [7]
Toetsingskader
4.1.
Uit artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening volgt dat lidstaten een verzoeker niet mogen overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat als ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Als blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te vallen. [8] De rechtbank stelt daarbij voorop dat de minister er in beginsel vanuit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is daarom aan eiseres om dat vermoeden aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen.
Oordeel van de rechtbank
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat ten aanzien van Frankrijk mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [9] Uit deze uitspraken volgt dat er problemen zijn (geweest) in de Franse asielopvang, maar dat niet is gebleken dat deze problemen dermate structureel en ernstig van aard zijn dat er bij een overdracht aan Frankrijk sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Het door eiseres genoemde AIDA Country Report: France Update 2022, is daarbij al betrokken, zie de uitspraak van 2 mei 2024. [10] In de uitspraak van 30 augustus 2024 [11] heeft de Afdeling nog geoordeeld dat ook het AIDA Country Report: France Update 2023, geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten.
4.3.
Voor zover eiseres betoogt dat zij na afwijzing van haar asielaanvraag in Frankrijk op straat is gezet en dat dit bij terugkeer naar Frankrijk weer zal gebeuren, is van belang dat eiseres terugkeert als Dublinclaimant en dat zij desgewenst een (opvolgende) asielaanvraag kan indienen. Er is geen reden te veronderstellen dat deze niet in overeenstemming met de internationale verplichtingen in behandeling wordt genomen, omdat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook van toepassing zijn op de asielprocedure in Frankrijk. Voor zover Frankrijk in sommige gevallen geen opvangvoorzieningen biedt bij een opvolgende aanvraag, verwijst de rechtbank naar de Afdelingsuitspraak van 27 februari 2024 [12] waarin wordt geoordeeld dat dit niet in strijd is met artikel 20, vijfde lid van de Opvangrichtlijn. Uit vaste jurisprudentie volgt verder dat in het geval Franrijk zich niet houdt aan een van de Europese richtlijnen, het aan eiseres is om hierover bij de Franse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid voor eiseres niet bestond of in de toekomst niet zal bestaan. Met de verwijzingen naar de artikelen over de positie van gesteld minderjarigen in Marseille en het verwijderen van daklozen uit Parijs gedurende de Olympische spelen heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt dat er voor Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit betreffen namelijk specifieke situaties waaruit niet in zijn algemeenheid blijkt dat er in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen.
4.4.
De minister mag voor Frankrijk – ook in het geval van eiseres en haar minderjarige kinderen – dus uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister aanleiding moeten zien om de aanvraag van eiseres in behandeling te nemen op grond van de artikelen 6 en 17 van de Dublinverordening en zijn de belangen van de minderjarigen deugdelijk betrokken?
5. Eiseres betoogt dat de minister haar asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen omdat overdracht aan Frankrijk vanwege bijzondere individuele omstandigheden van onevenredige hardheid getuigt. De kinderen van eiseres hebben psychische problemen. Haar oudste dochter is doorverwezen naar de jeugdgezondheidszorg, vanwege problemen met contacten maken. Haar middelste dochter heeft het moeilijk met de recente gebeurtenissen. In Frankrijk zal geen adequate medische zorg voor haar en haar kinderen beschikbaar zal zijn. Uit haar medisch dossier en de iMMO-signaleringslijst blijkt namelijk dat eiseres ook psychische problemen heeft. De minister heeft in het bestreden besluit weliswaar het toetsingskader weergegeven, maar nagelaten om de belangen van haar minderjarige kinderen daadwerkelijk in het bestreden besluit te betrekken. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst eiseres naar de Afdelingsuitspraak van 24 februari 2022 [13] en naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 13 mei 2024. [14]
Toetsingskader
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit de overwegingen met betrekking tot de belangen van het kind, zoals neergelegd in artikel 6, eerste lid van de Dublinverordening, niet de verplichting volgt om zelf het asielverzoek in behandeling te nemen als de lidstaat hier niet zelf voor verantwoordelijk is. De rechtbank verwijst ter onderbouwing naar het arrest van het Hof van Justitie van 23 januari 2019, M.A. [15] Echter geeft artikel 17 van de Dublinverordening een bevoegdheid aan de lidstaat om onverplicht een asielverzoek in behandeling te nemen. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) heeft de minister beleid over deze bevoegdheid opgenomen. Hierin staat dat de minister van deze bevoegdheid terughoudend gebruik maakt als Nederland op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht is om de asielaanvraag in behandeling te nemen. De minister gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval als ‘bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt’. In dat kader kan het belang van betrokken kinderen relevant zijn en toetst de rechter of de minister de belangen van het kind voldoende in de belangenafweging heeft betrokken. De rechtbank toetst deze beslissing vanwege de grote mate van bestuurlijke vrijheid van de minister terughoudend.
Oordeel van de rechtbank
5.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de belangen van haar minderjarige kinderen onvoldoende in de beoordeling zijn betrokken. Het is namelijk aan eiseres om aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Zij is hier niet in geslaagd. Eiseres heeft namelijk geen medische informatie overgelegd waaruit volgt dat zij en haar minderjarige kinderen niet terug kunnen keren naar Frankrijk. Eiseres heeft weliswaar een patiëntendossier en de iMMO-signaleringslijst overgelegd, maar dit betreft geen informatie van een medisch specialist. Niet is gebleken dat eiseres in Nederland onder behandeling staat van een psycholoog of psychiater of dat een benodigde behandeling alleen in Nederland beschikbaar is. Evenmin is gebleken dat terugkeer naar Frankrijk een onomkeerbare verslechtering van haar gezondheidstoestand tot gevolg heeft. Daar komt bij dat de minister er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Frankrijk dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Ook in het geval eiseres geen passende medische zorg ontvangt kan zij bij de Franse autoriteiten klagen.
5.3.
De minister heeft ook voldoende rekening gehouden met de positie van de minderjarige kinderen. In de eerste plaats is de situatie van de minderjarige kinderen van eiseres op grond van artikel 20, derde lid van de Dublinverordening onlosmakelijk verbonden met de situatie van eiseres. In beginsel vallen de minderjarige kinderen van eiseres daarom onder de verantwoordelijkheid van Frankrijk. Dat haar oudste en middelste minderjarige dochters psychische problemen zouden hebben en hiervoor zijn doorverwezen heeft eiseres pas voor het eerst in beroep aangevoerd en niet met medische stukken onderbouwd. Reeds daarom slaagt het betoog van eiseres dat de minister de psychische omstandigheden van haar kinderen onterecht niet bij de belangen van de minderjarigen in het bestreden besluit heeft betrokken niet. Bij een gebrek aan medische informatie (van een medisch specialist) is evenmin gebleken dat haar oudste of middelste dochter in Nederland onder behandeling staat of dat de vereiste medische zorg niet in Frankrijk voorhanden is. Eiseres heeft verder geen documenten overgelegd waaruit volgt dat overdracht naar Frankrijk de ontwikkeling van haar minderjarige kinderen negatief beïnvloedt. Bovendien kan eiseres toestemming geven voor gegevensuitwisseling met Frankrijk in het geval (er alsnog sprake is) van bijzondere medische behoefte, verzorging of behandeling. [16]
5.4.
De verwijzingen naar de Afdelingsuitspraak van 24 februari 2022 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 13 mei 2024 slagen evenmin omdat er geen sprake is van vergelijkbare situaties. Bij de Afdeling ging het namelijk om een minderjarige vreemdeling die kampte met traumatische en PTSS klachten, en dit ook met stukken van een medisch specialist had onderbouwd. Ook was onderbouwd dat voor minderjarigen in Malta geen traumabehandeling beschikbaar was terwijl de minister in die zaak niet had onderbouwd dat wél passende medische zorg aanwezig was in Malta. Deze zaak verschilt met de situatie van eiseres omdat zij geen stukken van een medisch specialist voor zichzelf of voor haar kinderen heeft kunnen overleggen en ook niet in geschil is dat de medische mogelijkheden in Frankrijk gelijkwaardig zijn aan die in Nederland. De verwijzing naar de uitspraak van 13 mei 2024 slaagt evenmin nu de minister de belangen van de minderjarigen in dit geval wél in het bestreden besluit heeft betrokken. [17] Daarom concludeert de minister niet ten onrechte dat de belangen van de minderjarige kinderen geen bijzondere omstandigheid vormen in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening.
4.Rb. Den Haag, zp. Amsterdam van 3 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8597.
5.AIDA 2022 Update: France.
6.CNN van 29 september 2023, ‘France moves homeless people out of Paris as city prepares for next summer’s Olympics’.
7.Human Rights Watch van 30 januari 2024, ‘France: Migrant Children Sleep in the Street in Marseille’.
8.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
9.Vergelijk ABRvS van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715, van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737 en van 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625.
10.ABRvS van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863.
11.ABRvS van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
12.ABRvS van 27 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:788.
13.ABRvS van 24 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:586.
14.Rb. Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 13 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7398.
15.HvJEU 23 januari 2019, M.A. e.a. tegen Ierland, ECLI:EU:C:2019:53, punten 70 t/m. 72.
16.Artikel 31 en 32 van de Dublinverordening.
17.Zie pagina 8-9 van het bestreden besluit van 6 september 2024.