ECLI:NL:RBDHA:2024:14669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
NL22.26604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en schending van de hoorplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 17 maart 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 november 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Eiseres, geboren in 2006 en afkomstig uit Sierra Leone, wil verblijf bij haar tante en pleegmoeder, referente. De rechtbank oordeelt dat de minister de hoorplicht heeft geschonden door alleen referente te horen en niet eiseres zelf. Dit is in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres gehoord moet worden. Tevens moet de minister het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26604

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 17 maart 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 november 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (referente), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2006 en afkomstig uit Sierra Leone. Eiseres wil verblijf bij haar gestelde tante en pleegmoeder, referente. Referente heeft op 9 november 2017 ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel verblijf als familie- of gezinslid. Deze aanvraag is door de minister bij besluit van 8 mei 2018 afgewezen, omdat niet was aangetoond dat eiseres het pleegkind van referente was, dat referente gezag had over eiseres, dat er feitelijke invulling werd gegeven aan het gestelde familieleven tussen eiseres en referente en dat eiseres een onaanvaardbare toekomst zou hebben in Sierra Leone. Met de ongegrondverklaring van het door eiseres ingestelde hoger beroep staat deze afwijzing vast. [2]
2.1.
Op 23 november 2020 heeft referente ten behoeve van eiseres een nieuwe aanvraag ingediend voor een mvv met als doel verblijf als familie- of gezinslid. Deze aanvraag heeft de minister afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat geen sprake zou zijn van nieuwe feiten en/of omstandigheden ten opzichte van de beslissing op de eerdere aanvraag. Ook voldoet eiseres volgens de minister niet aan het inkomensvereiste.
2.2.
Eiseres heeft op 13 april 2021 bezwaar gemaakt tegen dat besluit. De minister heeft dat bezwaar met een besluit van 20 oktober 2021 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 februari 2022 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het door eiseres tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond verklaard vanwege schending van de hoorplicht, en de minister opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. [3] De minister heeft vervolgens op 10 maart 2022 een hoorzitting gehouden met referente. Op 6 april 2022 heeft de minister het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Eiseres heeft ook tegen dat besluit beroep ingesteld. Op 1 november 2022 heeft de minister het besluit van 6 april 2022 ingetrokken, waarna eiseres ook haar beroep heeft ingetrokken. Vervolgens heeft de minister het onder 1.1 genoemde bestreden besluit op bezwaar genomen. Dit is het besluit dat nu ter beoordeling door de rechtbank voorligt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de minister de hoorplicht geschonden?
5. Eiseres betoogt dat de minister de hoorplicht heeft geschonden. De minister heeft weliswaar referente gehoord, maar had ook eiseres moeten horen om meer informatie over alle relevante feiten en omstandigheden te krijgen. Eiseres verwijst ter onderbouwing naar het arrest E. van het Hof van Justitie [4] en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 januari 2022 [5] .
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hij heeft kunnen volstaan met het horen van referente. Volgens de minister is referente voldoende in staat om de situatie van eiseres toe te lichten. De aanvraag is ook door referente namens eiseres gedaan. Bovendien bestaat er volgens hem geen verplichting om zowel eiseres als referente te horen.
5.2.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 geoordeeld dat de minister vaker vreemdelingen zal moeten horen als zij bezwaar maken tegen een besluit. [6] Het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord en dit geldt te meer in zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt. Indien onduidelijkheid bestaat over het feitencomplex of niet alle relevante informatie is overgelegd door de vreemdeling, komt bijzonder belang toe aan het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord. Ook in de situatie dat het feitencomplex wel compleet is, dient de staatssecretaris terughoudender om te gaan met uitzonderingen op de hoorplicht. Of de staatssecretaris in een dergelijk geval af kan zien van het horen in bezwaar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
5.3.
In artikel 7:2 van de Awb staat dat, voordat een bestuursorgaan op een bezwaar beslist, zij belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Aangezien de aanvraag ten behoeve van eiseres is ingediend, kan vastgesteld worden dat eiseres belanghebbende is bij het besluit op de aanvraag. In artikel 7:3 van de Awb staan gevallen opgesomd wanneer van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien. De rechtbank stelt vast dat die gevallen in de situatie van eiseres niet van toepassing zijn. Dit betekent dat artikel 7:2 van de Awb onverminderd geldt. De duidelijke bewoordingen van dit voorschrift bepalen dat in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift in de gelegenheid gesteld moet worden om in persoon te worden gehoord. [7] In dit geval heeft de minister niet aan dit voorschrift voldaan. Het bezwaarschrift is namelijk door de gemachtigde namens eiseres ingediend en niet namens referente. [8] Dat referente de aanvraag ten behoeve van eiseres heeft ingediend en geacht kan worden op de hoogte te zijn van de situatie van eiseres, maakt dit niet anders. Referente was ook niet de wettelijk vertegenwoordiger van eiseres. De adoptie van eiseres door referente in Sierra Leone op 28 februari 2020 wordt namelijk niet automatisch in Nederland erkend. [9] Het standpunt van de minister dat voldoende duidelijk zou zijn dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet leidt niet tot een andere conclusie. Voor zover inhoudelijke redenen aanleiding kunnen zijn om het horen achterwege te laten, had de minister artikel 7:3 van de Awb moeten toepassen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar eerdere uitspraak van 15 februari 2022 echter al geoordeeld dat van een kennelijk ongegrond bezwaar geen sprake is. De beroepsgrond slaagt.
5.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding het hiervoor geconstateerde gebrek te passeren. De verklaringen van eiseres kunnen namelijk relevant zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een onaanvaardbare toekomst en voor de beoordeling van artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De minister zal eiseres namelijk moeten horen.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor acht weken. De rechtbank is er mee bekend dat de Afdeling in vergelijkbare situaties een termijn van twaalf weken oplegt [10] , maar ziet in de lange duur van de procedure in combinatie met de omstandigheid dat het nu vernietigde besluit al het derde besluit op de aanvraag van eiseres was, aanleiding om een kortere termijn te stellen.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 augustus 2024;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ABRvS 4 maart 2020, zaaknummer 201906148/1/V3 (niet gepubliceerd), waarbij de uitspraak van Rb. Den Haag, zp. Arnhem, van 16 juli 2019, zaaknummer AWB 19/675 (niet gepubliceerd), is bevestigd.
3.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 15 februari 2022, zaaknummer NL21.18000, ECLI:NL:RBDHA:2022:1123.
4.HvJEU 13 maart 2019, C-635/17, E. tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, ECLI:EU:C:2019:192.
5.ABRvS 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245.
7.Vergelijk CRvB 20 mei 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AF9321. Zie ook Rb. ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, 9 februari 2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:AV3692, en 26 juni 2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2549.
8.Zie het inleidend bezwaarschrift van 13 april 2021. Vergelijk Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 16 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3679.
9.Sierra Leone is geen partij bij het Haags Adoptieverdrag. Omdat referente ten tijde van de adoptie haar gewone verblijfsplaats in Nederland had is artikel 10:109 Burgerlijk Wetboek op de adoptie van toepassing, zodat de adoptie door een Nederlandse rechter erkend moet worden. Vergelijk Rb. Noord-Holland, zp. Alkmaar, 27 augustus 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8344.
10.Zie bijvoorbeeld ABRvS 26 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:311.