ECLI:NL:RBDHA:2023:3679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
NL22.20974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging op grond van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging. De referent, een meerderjarige houder van een asielvergunning, heeft verzocht om gezinshereniging met zijn ouders en minderjarige broers. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft in bezwaar enkel de referent gehoord en niet de vreemdelingen zelf, wat volgens de rechtbank niet voldeed aan de hoorplicht. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen de referent en zijn minderjarige broers. De staatssecretaris heeft enkel beoordeeld of er sprake was van een meer dan gebruikelijke omgang, terwijl dit slechts één van de omstandigheden is die kan duiden op hechte persoonlijke banden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging ten aanzien van de ouders van de referent ook onvoldoende heeft gemotiveerd, en dat de slechte veiligheidssituatie in Syrië niet in de afweging is betrokken. Het beroep van eisers wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd, en de staatssecretaris moet binnen acht weken een nieuw besluit nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2023 in de zaak tussen

[Eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

[eiseres], V-nummers: [nummer] , eiseres
mede namens hun minderjarige kinderen
[kind 1]en
[kind 2],
samen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. A.M. Sap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die namens eisers zijn ingediend door [referent] (referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvragen met het besluit van 23 maart 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 september 2022 op het bezwaar van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Het bestreden besluit bevat ook een dwangsombesluit. Eisers hebben geen gronden aangevoerd tegen dat dwangsombesluit, zodat de rechtbank dat onderdeel van het bestreden besluit niet zal bespreken.
3. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit4. Referent is de meerderjarige zoon van eiser en eiseres en de broer van [kind 1] en [kind 2] . Allen zijn afkomstig uit Syrië. Referent beschikt over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 2 oktober 2020 heeft hij namens eisers mvv-aanvragen ingediend met als doel gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM.
4.1.
De staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen referent en eisers niet aannemelijk is gemaakt. De staatssecretaris biedt geen nader onderzoek aan, omdat de aanvragen ook zouden worden afgewezen als de familierechtelijke relatie wel zou komen vast te staan. De belangenafweging in het kader van de toets aan artikel 8 van het EVRM valt volgens de staatssecretaris namelijk uit in het nadeel van referent en eisers.
4.2.
In bezwaar heeft de staatssecretaris het gezinsleven tussen referent, eiser en eisers alsnog aangenomen. Het gezinsleven tussen referent en zijn minderjarige broertjes is volgens de staatssecretaris nog altijd niet aannemelijk gemaakt. De staatssecretaris handhaaft ook zijn standpunt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van referent en eisers uitvalt. Om die reden heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard.
Heeft de staatssecretaris de hoorplicht geschonden?
5. Eisers betogen dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden door hen in bezwaar niet te horen. De staatssecretaris heeft weliswaar referent gehoord, maar had ook eisers moeten horen om meer informatie over alle relevante feiten en omstandigheden te krijgen. Eisers verwijzen ter onderbouwing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2022 [1] .
5.1.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 [2] geoordeeld dat de staatssecretaris vaker vreemdelingen zal moeten horen als zij bezwaar maken tegen een besluit. Het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord en dit geldt te meer in zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt. Indien onduidelijkheid bestaat over het feitencomplex of niet alle relevante informatie is overgelegd door de vreemdeling, komt bijzonder belang toe aan het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord. Ook in de situatie dat het feitencomplex wel compleet is, dient de staatssecretaris terughoudender om te gaan met uitzonderingen op de hoorplicht. Of de staatssecretaris in een dergelijk geval af kan zien van het horen in bezwaar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
5.2.
Op grond van artikel 7:2 van de Awb stelt het bestuursorgaan voordat het op het bezwaar beslist belanghebbenden, waaronder in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift, in de gelegenheid te worden gehoord. De duidelijke bewoordingen van dit voorschrift laten niet toe dat een bestuursorgaan de indiener van het bezwaarschrift de gelegenheid onthoudt om in persoon te worden gehoord en die gelegenheid uitdrukkelijk beperkt tot uitsluitend de gemachtigde van de belanghebbende. [3] In dit geval heeft de staatssecretaris aan dit voorschrift voldaan. Weliswaar zijn eisers niet in de gelegenheid gesteld om in persoon te worden gehoord, maar zij zijn ook niet de indieners van het bezwaarschrift. Dat is namelijk door de gemachtigde namens referent ingediend. [4] Dat dit kan worden toegerekend aan eisers, betekent niet daarmee voor de staatssecretaris de verplichting ontstond om ook eisers uit te nodigen voor een hoorzitting. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de gemachtigde naar aanleiding van de uitnodiging voor de hoorzitting gevraagd heeft om ook eisers in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft de staatssecretaris ten onrechte geen gezinsleven aangenomen tussen referent en zijn broertjes?
6. Eisers betogen dat de staatssecretaris ten onrechte geen gezinsleven heeft aangenomen tussen referent en zijn broertjes. Vastgesteld is dat referent in gezinsverband met zijn ouders en broertjes heeft samengeleefd en dat de huidige scheiding in het gezinsleven een gedwongen karakter heeft. Eisers voeren aan dat, hoewel de ouders primair verantwoordelijk zijn voor de zorg voor de broertjes, het aandeel dat referent daarin levert wel degelijk de gebruikelijke hechte banden overstijgt. Referent heeft met stukken onderbouwd dat zijn vader ziek is en heeft verklaard dat hij daarom al vanaf zijn vijftiende levensjaar werkt om voor een groot deel van het gezinsinkomen te zorgen.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het medeverantwoordelijk zijn voor de opvoeding en voor de financiën nog niet maken dat er hechte persoonlijke banden zijn tussen referent en zijn broertjes. Volgens de staatssecretaris worden de gebruikelijke banden niet overstegen omdat referent ten eerste de oudere broer van zijn broertjes is en zijn ouders de primaire opvoeders zijn. Referent heeft volgens de staatssecretaris erkend dat hij slechts een ondersteunende rol spelen. Ook de omstandigheid dat referent spullen kocht voor zijn broertjes, hen hielp met huiswerk en hen naar school bracht zijn volgens de staatssecretaris geen aspecten die de normale verhoudingen tussen broers overstijgen.
6.2.
De staatssecretaris heeft richtlijnen opgesteld om te beoordelen of sprake is van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Deze zijn neergelegd in werkinstructie 2020/16. [5] Voor de relatie tussen minderjarige kinderen en hun meerderjarige broers of zussen moet blijkens deze werkinstructie sprake zijn van hechte persoonlijke banden. [6] Op pagina 8 van deze werkinstructie staat het volgende:
“‘Hechte persoonlijke banden’ is een begrip van feitelijke aard. Of sprake is van
hechte persoonlijke banden moet dus altijd worden afgeleid uit een zorgvuldige en
gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Een omstandigheid die kan duiden
op hechte persoonlijke banden is bijvoorbeeld samenwoning. Ook als de relatie de
gebruikelijke omgang ontstijgt, kan dit duiden op hechte persoonlijke banden.”
6.3.
De staatssecretaris heeft zijn standpunt dat tussen referent en zijn minderjarige broertjes geen sprake is van gezinsleven enkel onderbouwd door te beoordelen of tussen referent en zijn minderjarige broertjes sprake is van een meer dan gebruikelijke omgang. Uit de onder 6.2 geciteerde tekst uit de werkinstructie van de staatssecretaris volgt echter dat een meer dan gebruikelijke omgang slechts één van de omstandigheden is die kan duiden op het bestaan van hechte persoonlijke banden. Ook samenwoning kan daar op duiden, maar dit zijn geen cumulatieve voorwaarden. Niet in geschil is dat referent tot aan zijn vertrek altijd met zijn minderjarige broertjes heeft samengewoond (in een gezamenlijk gezinsverband met hun ouders). De staatssecretaris heeft niet gemotiveerd waarom in de situatie van eiser het enkel samenleven niet al voldoende is om gezinsleven aan te nemen. De staatssecretaris heeft immers alleen gesteld dat geen sprake is van meer dan gebruikelijke omgang. Het ontstijgen van de gebruikelijke omgang is, zoals uit het voorgaande volgt, echter geen verplichtend criterium om hechte persoonlijke banden aan te nemen. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek. Deze beroepsgrond slaagt.
Heeft de staatssecretaris de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eisers laten uitvallen?
7. Eisers betogen dat de staatssecretaris de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel heeft laten uitvallen. Eisers stellen dat het onredelijk is hen tegen te werpen dat zij een beroep zullen doen op een uitkering en hen tegen te werpen dat er geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Ook stellen zij dat de staatssecretaris te weinig belang heeft toegekend aan het bestaan van een objectieve belemmering voor het uitoefenen van het gezinsleven in Syrië, vanwege de algemene situatie daar. Verder voeren eisers aan dat zij financieel afhankelijk zijn van referent, dat de emotionele banden onderling uitermate sterk zijn en dat eiser ook vanwege zijn medische situatie afhankelijk is van referent. Ook is van belang dat de zus van eiseres in Nederland woont, wat zorgt voor extra banden met Nederland en extra ondersteuning bij het inburgeren.
7.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het algemeen belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eisers en referent. Volgens de staatssecretaris heeft hij bij de totstandkoming van deze conclusie alle feiten en omstandigheden in samenhang overwogen. Het is niet gebleken dat de overkomst van eisers naar Nederland noodzakelijk is voor het functioneren van referent. Ook is er geen sprake van een positieve verplichting om tot een inwilliging over te gaan, omdat niet is gebleken van uitermate bijzondere omstandigheden. Hoewel er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen referent en zijn ouders, is volgens de staatssecretaris niet aangetoond dat dit gezinsleven qua aard en intensiteit niet ook op de huidige wijze kan worden voortgezet. De staatssecretaris hecht hier zwaar belang aan, omdat er na de integrale beoordeling met meerdere componenten geen voordelen voor eisers waren. De belangen van de broertjes van referent wegen volgens de staatssecretaris minder zwaar, omdat tussen referent en zijn broertjes geen gezinsleven is aangenomen. Dat de scheiding tussen referent en eisers een gedwongen karakter heeft en vooralsnog lang zal duren, maakt niet dat hun belangen zwaarder wegen dan de belangen van de Nederlandse staat. Gelet hierop is de weigering om eisers een mvv te verlenen volgens de staatssecretaris niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
7.2.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 [7] volgt dat de staatssecretaris, anders dan voorheen, bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet mag volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig gezinsleven bestaat, maar dat altijd een belangenafweging moet worden verricht, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit een belangenafweging heeft gemaakt.
7.2.1.
Volgens vaste rechtspraak [8] moet de rechter allereerst toetsen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen het belang bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven van de vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
7.3.
Ook deze beroepsgrond slaagt omdat de staatssecretaris onvoldoende motiveert waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers en referent uitvalt. Daarvoor is ten eerste van belang dat de staatssecretaris er bij de belangenafweging van uit is gegaan dat tussen referent en zijn minderjarige broertjes geen sprake is van gezinsleven. De staatssecretaris heeft er immers op gewezen dat de belangen van de broertjes minder zwaar wegen omdat geen gezinsleven is aangenomen. Zoals onder 6.3 is geconcludeerd heeft de staatssecretaris dat standpunt echter onvoldoende gemotiveerd. De enkele stelling tijdens de zitting dat dit standpunt geen doorslaggevende factor is geweest, is zonder nadere motivering onvoldoende om aan dit gebrek voorbij te gaan. Daarbij is onder meer van belang dat uit werkinstructie 2020/16 volgt dat er ‘onder alle omstandigheden’ een kleinere beoordelingsruimte is wanneer sprake is kinderen in het gezin. [9] Dit op de zitting ingenomen standpunt valt bovendien moeilijk te rijmen met de conclusie in het bestreden besluit dat het ontbreken van gezinsleven tussen referent en zijn broertjes ‘zwaar in het nadeel’ van eisers weegt. [10] De staatssecretaris is verder gehouden om de algemene veiligheidssituatie in Syrië in de belangenafweging te betrekken. [11] De staatssecretaris was op de zitting niet in staat om hierover een duidelijk standpunt in te nemen. In het besluit van 23 maart 2021 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat deze omstandigheid niet in de belangenafweging wordt betrokken. Op de zitting heeft de staatssecretaris enerzijds gesteld dat dit standpunt in het bestreden besluit is gehandhaafd, maar heeft hij anderzijds gesteld dat het is meegewogen in het kader van het vaststellen van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. De staatssecretaris is daarbij echter niet in staat gebleken om te motiveren of en waarom dit laatste voldoende is. Dat de veiligheidssituatie als objectieve belemmering in het voordeel van eiser is meegewogen – nog daargelaten de vraag welk gewicht daaraan is toegekend – is geen antwoord op de vraag of de veiligheidssituatie in Syrië ook bij andere aspecten van de belangenafweging een rol speelt. Eisers hebben bijvoorbeeld aangevoerd dat de veiligheidssituatie in Syrië de zorgen en betrokkenheid van referent groter maakt. De rechtbank begrijpt dat eisers hiermee bedoelen dat de onderlinge emotionele band daardoor sterker is. Door te stellen dat het vrij normaal is dat het gezin door alle gebeurtenissen hecht is, maar dat niet is gebleken van een dermate emotionele afhankelijkheid, waardoor referent of eisers zonder elkaar niet zouden kunnen functioneren gaat de staatssecretaris daar volledig aan voorbij. Met de conclusie dat het ontbreken van een dergelijke emotionele afhankelijkheid in het nadeel van eisers weegt, lijkt de staatssecretaris bovendien het bestaan van een normale emotionele band, waar de staatssecretaris blijkbaar van uit blijkt te gaan, in het kader van de belangenafweging aan eisers
tegente werpen. Dit getuigt geenszins van een zorgvuldige belangenafweging.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat de staatssecretaris opnieuw met inachtneming van deze uitspraak op het bezwaarschrift moet beslissen. De rechtbank stelt hiervoor de termijn zoals in de beslissing hieronder is opgenomen.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Omdat eisers zijn vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris geen griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 september 2022;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak; als de staatssecretaris het nodig acht om referent en/of eisers aanvullend te horen moet hij binnen twaalf weken een nieuw besluit nemen;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:2006).
2.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:1918).
3.CRvB 20 mei 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AF9321.
4.Zie het pro forma bezwaarschrift van 19 april 2021.
5.Werkinstructie 2020/16 ‘Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM’, https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1264017_1/1/.
6.Werkinstructie 2020/16, paragraaf 3.3.2.
7.Zie noot 1.
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
9.Werkinstructie 2020/16, p. 13-14.
10.Pagina 9 van het bestreden besluit.
11.ABRvS 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2490.