ECLI:NL:RBDHA:2022:1123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
NL21.18000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voorlopig verblijf voor gezinshereniging van een pleegkind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. Eiseres, een minderjarige van Sierra Leoonse nationaliteit, had een aanvraag ingediend om bij haar pleegmoeder in Nederland te verblijven. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had afgezien van het horen van eiseres in bezwaar, omdat er geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. De rechtbank merkte op dat de staatssecretaris in eerdere procedures slechts één van de cumulatieve afwijzingsgronden had besproken en dat eiseres niet voldoende gelegenheid had gekregen om te reageren op nieuwe argumenten die in het bestreden besluit naar voren waren gebracht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 17 maart 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de door [referente] (referente) namens eiseres ingediende aanvraag tot afgifte van een machtiging voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging afgewezen.
In het besluit van 20 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en referente. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is van Sierra Leoonse nationaliteit en geboren op [datum] 2006. Zij beoogt verblijf bij referente, haar gestelde pleegmoeder. Namens eiseres is eerder een mvvaanvraag ingediend met hetzelfde verblijfsdoel. Deze aanvraag is door verweerder bij besluit van 8 mei 2018 afgewezen. Volgens verweerder was niet aangetoond dat eiseres het pleegkind van referente was, omdat niet was gebleken dat referente het gezag over eiseres had. Ook was niet gebleken dat eiseres een onaanvaardbare toekomst heeft in Sierra
Leone. Tot slot was niet gebleken dat er feitelijke invulling werd gegeven aan het gestelde familieleven tussen eiseres en referente. Het door eiseres daartegen ingestelde bezwaar heeft verweerder bij besluit van 8 januari 2019 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 juli 2019 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres ongegrond verklaard. [1] Deze uitspraak, en daarmee het besluit van 8 januari 2019, staat in rechte vast met de ongegrondverklaring van het hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [2]
Ter onderbouwing van haar nieuwe aanvraag heeft eiseres een aantal documenten overgelegd waaruit volgt dat zij naar Sierra-Leoons recht door referente is geadopteerd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiseres aan deze aanvraag geen nieuwe feiten en/of omstandigheden ten grondslag heeft gelegd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er aan de voorwaarden voor het gevraagde verblijfsdoel wordt voldaan. De overgelegde documenten zien volgens verweerder op adoptie en dus niet op een pleegrelatie. Deze documenten nemen volgens verweerder ook niet de in de eerste procedure ontstane concrete twijfels over de inhoudelijke juistheid van de toen overgelegde documenten weg, waardoor nog altijd niet is aangetoond dat sprake is van de gestelde familierechtelijke relatie. Verder is volgens verweerder nog altijd niet aangetoond dat er feitelijke invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen eiseres en referente, noch dat eiseres een onaanvaardbare toekomst heeft in Sierra Leonne. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat referente niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft zijn afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Verweerder heeft eiseres en/of referente daarbij niet gehoord, omdat het bezwaar volgens hem kennelijk ongegrond is. Hij heeft daarmee toepassing gegeven aan artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte van het horen in bezwaar heeft afgezien. Eiseres betoogt terecht dat geen sprake is van een situatie dat aanstonds duidelijk was dat horen niet aan het primaire besluit zou kunnen afdoen, waardoor geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift. [3] Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Toetsingskader
4. Op grond van artikel 4:6 van de Awb kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer bij de nieuwe aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
4.1.
Op grond van artikel 3.28, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, en die naar het oordeel van verweerder in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
4.2.
In paragraaf B7/3.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is het beleid neergelegd om op grond van artikel 3.28 van het Vb 2000 een verblijfsvergunning te verstrekken. In dat beleid staat dat verweerder als buitenlandse pleegkinderen beschouwt vreemdelingen die om andere redenen dan adoptie in hun belang naar Nederland worden overgebracht en die worden geplaatst in een pleeggezin waarbij de pleegouders feitelijk de plaats van de biologische of juridische ouders innemen. Daarbij geldt dat de referent een grootouder, broer of halfbroer, zuster of halfzuster, schoonzus of zwager, of oom of tante van het pleegkind moet zijn. Voor de vraag of voor het kind geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst, is onder meer van belang of het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
Relevante nieuwe feiten en/of omstandigheden
5. Eiseres voert aan dat verweerder niet heeft onderkend dat uit de overgelegde documenten blijkt dat zij door referente volgens het recht van Sierra Leone is geadopteerd. Verweerder heeft nagelaten deze te onderzoeken, zodat van de authenticiteit daarvan moet worden uitgegaan. Met deze adoptie heeft referente ook het gezag over eiseres. Eiseres betoogt, zoals ter zitting door haar gemachtigde nader is toegelicht, dat daarmee sprake is van een relevant nieuw feit, omdat bij de vorige aanvraag het niet aannemelijk maken van de gezagsrelatie de centrale afwijzingsgrond was en ook de enige grond die destijds door de rechtbank is beoordeeld.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de overgelegde adoptiedocumenten nog niet de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente is aangetoond. Ook is daarmee nog niet voldaan aan de voorwaarde dat voldoende is aangetoond dat eiseres geen aanvaardbare toekomst heeft in Sierra Leone. Verweerder heeft de door eiseres overgelegde documenten daarom niet nader onderzocht. In het verweerschrift benadrukt verweerder dat in het eerdere besluit is vastgesteld dat referente niet heeft aangetoond dat zij de tante is van eiseres, zodat niet vast staat dat er tussen referente en eiseres een bloed- of aanverwantschap bestaat zoals bedoeld in paragraaf B7/3.7.2 van de Vc 2000.
5.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder zich niet expliciet heeft uitgelaten over de authenticiteit van de door eiseres overgelegde adoptiedocumenten. In het verlengde daarvan heeft verweerder zich niet expliciet uitgelaten over de vraag of eiseres hiermee heeft onderbouwd dat referente gezag over haar heeft. Voor de verdere beoordeling in deze uitspraak gaat de rechtbank er daarom vooralsnog vanuit dat eiseres met deze documenten het gezag van referente aannemelijk heeft gemaakt.
5.3.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 16 juli 2019 geoordeeld, voor zover hier relevant, dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat referente het gezag over haar uitvoerde (overweging 10). De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat, omdat sprake is van cumulatieve voorwaarden, de andere voorwaarden geen bespreking meer behoefden (overweging 11.1). Eiseres betoogt dus terecht dat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over verweerders standpunt ten aanzien van de overige voorwaarden, waaronder de vragen of eiseres in Sierra-Leone een onaanvaardbare toekomst heeft en of eiseres een bloed- of aanverwant is van referente. De rechtbank heeft in het kader van de toets aan artikel 8 van het EVRM weliswaar overwogen dat verweerder heeft mogen stellen dat aan de geboorteakte van eiseres geen overtuigende waarde toekomt bij de beoordeling of sprake is van een familierechtelijke relatie (overweging 12.1), maar dat ziet op de vraag of sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en niet op de vraag of er sprake is van de door eiseres gestelde biologische verwantschap als nichtje en tante.
5.4.
Gelet op wat onder 5.3 is overwogen, kan verweerder zich voor de vraag of sprake is van relevante nieuw feiten en/of omstandigheden dus niet beroepen op de uitspraak van de rechtbank van 16 juli 2019. De enige door de rechtbank beoordeelde voorwaarde wordt nu door eiseres namelijk alsnog onderbouwd. De vraag die resteert is of verweerder desondanks kan verwijzen naar zijn besluit van 8 januari 2019, zonder eiseres en/of referent daarover in bezwaar te horen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Daarvoor is allereerst van belang dat verweerder in het verweerschrift doorslaggevend gewicht toekent aan het vereiste dat referent als pleegouder een bloed- of aanverwant is van eiseres. Dit vereiste is in de eerste procedure slechts zijdelings door verweerder benoemd en in het primaire besluit komt dit vereiste in het geheel niet aan de orde. Door pas in het bestreden besluit te stellen dat de adoptie deze biologische band niet aantoont, is eiseres de kans ontnomen om daar een nadere toelichting op te geven.
Verweerder heeft verder niet kenbaar alle door eisers ingebrachte stukken in zijn beoordeling betrokken. Het gaat daarbij niet enkel om de adoptiepapieren, maar ook om een verklaring van de school van eiseres, waaruit zou blijken dat referente in 2017 het schoolgeld voor eiseres betaalde, een door eiseres geschreven brief en een aantal foto’s. Verweerder heeft deze stukken alleen betrokken in het kader van zijn toets aan artikel 8 van het EVRM, maar heeft niet gemotiveerd waarom deze stukken in het kader van de gestelde pleegrelatie de twijfels die ten tijde van de eerste procedure bestonden niet hebben weggenomen. Omdat het al dan niet bestaan van een pleegrelatie, gelet op het gestelde overlijden van de biologische ouders, ook van belang is voor de vraag of eiseres geen aanvaardbare toekomst, raakt dit gebrek ook aan dat criterium. Tot slot heeft verweerder in het bestreden besluit niet gereageerd op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd over het tegenwerpen van het middelenvereiste, zodat ook daarin geen reden bestaat voor het oordeel dat het bezwaar als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 7.2 en 7:12 van de Awb. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eiseres en/of referente alsnog moet horen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-. Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.AWB 19/675 (niet gepubliceerd).
2.Uitspraak van 4 maart 2020, 201906148/1/V3 (niet gepubliceerd).
3.Artikel 7:2, eerste lid, in samenhang met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.