ECLI:NL:RBNHO:2014:8344

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
c/14/151005 / FA RK 13/2602
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van adoptie van een minderjarige geboren in Indonesië en de beoordeling van de gewone verblijfplaats van de adoptiefouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan over de erkenning van de adoptie van een minderjarige, geboren in Indonesië, door verzoekster. De verzoekers, een echtpaar waarvan de vrouw de Indonesische nationaliteit heeft en de man de Nederlandse, hebben een verzoek ingediend om de adoptie van hun dochter, die in Indonesië is aangenomen, te erkennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie is uitgevoerd volgens de Indonesische wetgeving, maar dat deze erkenning in Nederland aan bepaalde voorwaarden is gebonden, zoals de beoordeling van de gewone verblijfplaats van de verzoekers ten tijde van de adoptie en de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster en haar gezin hun gewone verblijfplaats in Indonesië hadden ten tijde van de adoptie en de uitspraak, ondanks dat verzoekster ook in Nederland was ingeschreven. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW) in overweging genomen, met name artikel 10:108 BW, dat de voorwaarden voor erkenning van een buitenlandse adoptie beschrijft. De rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan, en dat de adoptie van de minderjarige door verzoekster wordt erkend.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de adoptie naar Indonesisch recht een zwakke adoptie is, wat betekent dat de familierechtelijke betrekkingen met de biologische ouders gedeeltelijk blijven bestaan. De rechtbank heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage gelast om de geboorteakte van de minderjarige in te schrijven en een latere vermelding van de adoptie toe te voegen. Tot slot heeft de rechtbank de verzoekster gewezen op haar verantwoordelijkheid om de minderjarige voor te lichten over haar afkomst, om mogelijke identiteitsproblemen in de toekomst te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak- en rekestnummer: C/14/151005 / FA RK 13/2602
datum: 27 augustus 2014
Beschikking van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
en
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
hierna te noemen: verzoekster, verzoeker, dan wel verzoekers,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
advocaat: mr. P. Dorhout,
in welke zaak belanghebbende is:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s Gravenhage(hierna: de ABS).

1.Verloop van de procedure

Ter griffie van deze rechtbank is op 20 december 2013 het verzoekschrift van verzoekers ingekomen waarin wordt verzocht:
primair, de adoptie van de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] door verzoekster te erkennen;
de geslachtsnaam van [minderjarige] te wijzigen in [geslachtsnaam] of [geslachtsnaam];
subsidiair, de adoptie uit te spreken van [minderjarige] door verzoekers en haar naam te wijzigen in [geslachtsnaam] of in [geslachtsnaam];
meer subsidiair, de adoptie uit te spreken van [minderjarige] door verzoekster en haar naam te wijzigen in [geslachtsnaam] of in [geslachtsnaam].
Bij brief van 27 januari 2014, door de rechtbank ontvangen op 28 januari 2014, heeft
mr. Dorhout nadere stukken ingediend.
Ter griffie van deze rechtbank is op 24 maart 2014 het verslag van de ABS, d.d. 20 maart 2014, ingekomen.
Bij brief van 15 april 2014, door de rechtbank ontvangen op 17 april 2014, heeft
mr. Dorhout namens verzoekers inhoudelijk gereageerd op het verslag van de ABS.
Bij berichten van 3 juli 2014 en 4 juli 2014 heeft mr. Dorhout namens verzoekers nadere stukken ingediend.
De ABS heeft zich bij brief van 2 juli 2014 en e-mail van 7 juli 2014 nader uitgelaten.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 juli 2014, alwaar zijn verschenen verzoekers, bijgestaan door mr. Dorhout. De ABS is, met afbericht, niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat op grond van overgelegde stukken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Verzoekster is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Zij heeft de Indonesische nationaliteit. Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2
Verzoekers zijn op [huwelijksdatum] gehuwd te [huwelijksplaats]. De huwelijksakte is niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand in Nederland.
2.3
Uit het uittreksel uit de basisadministratie van de gemeente [gemeente] blijkt dat verzoekster zich op 6 maart 1992 in Nederland heeft gevestigd. Verzoekster is houder van een verblijfsvergunning ‘regulier voor onbepaalde tijd’.
2.4
Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren de zoon van verzoekers [naam zoon].
2.5
Bij de stukken bevindt zich een uittreksel van de geboorteakte “Excerpt of Birth Certificate”, gebaseerd op de geboorteakte nummer 4612/Ist/RTP-CSTR/XI/2006, waaruit blijkt dat op [geboortedatum] te [geboorteplaats] is geboren een kind van het vrouwelijk geslacht genaamd:
[minderjarige]. De (biologische) ouders van [minderjarige] zijn de echtelieden [naam echtelieden]. De geboorteakte van [minderjarige] is niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand in Nederland.
2.6
Bij de stukken bevindt zich een brief van de Visadienst van 9 mei 2008 waarin wordt vermeld dat de Visadienst van oordeel is dat ten aanzien van de aanvraag van verzoekers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten aanzien van [minderjarige] met als doel ‘gezinshereniging verblijf bij ouder [ouder]’, wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden. Bij de brief bevindt zich als bijlage een dossier van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
2.7
[minderjarige] woont blijkens het uittreksel uit de basisadministratie van de gemeente [gemeente] sinds 2 juni 2008 met verzoekster in Nederland.
2.8
Bij brief van 11 juni 2008 heeft de gemeente [gemeente], onder andere, aangegeven dat:

uw adoptiedochter [adoptiedochter] staat met ingang van 2 juni 2008 geregistreerd in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) van de gemeente [gemeente] (NH)’.Voorts is in deze brief aangegeven dat ‘
de adoptie, naar Indonesisch recht, moet in Nederland door een rechtbank bevestigd worden aangezien Indonesië geen partij is bij het Haags Adoptieverdrag. Tot die tijd wordt de adoptie niet verwerkt op haar inschrijving.’Het
Haags Adoptieverdragis de verkorte schrijfwijze voor het Haagse Verdrag inzake de bescherming van kinderen en samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie van 29 mei 1993.
2.9
Bij brief van 22 juni 2008 heeft verzoeker aan de Gemeente [gemeente] aangegeven bezwaar te maken tegen de wijze waarop de gegevens van [minderjarige] in de gemeentelijke basisadministratie zijn opgenomen.
2.1
Bij besluit van 23 juni 2008 heeft de IND [minderjarige] een verblijfstitel verleend ‘regulier voor bepaalde tijd’ onder de beperking ‘gezinshereniging bij [ouder]’, geldend tot 2 juni 2018.
2.11
Bij besluit van 1 oktober 2008 heeft het college van de gemeente [gemeente] besloten de geslachtsnaam en oudergegevens van [minderjarige] niet te wijzigen op haar inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. Verzoeker heeft tegen dit besluit bij brief van 27 oktober 2008 formeel bezwaar gemaakt. Op 13 november 2008 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
De commissie van advies voor de bezwaarschriften van de gemeente [gemeente] heeft op 27 november 2008 advies uitgebracht.
Bij besluit van 26 januari 2009 heeft het college van de Gemeente [gemeente] het bezwaar ongegrond verklaard.

3.Verzoek

Ter zitting heeft mr. Dorhout meegedeeld dat verzoekers wensen dat de adoptie van [minderjarige] door verzoekster wordt erkend, zoals onder punt a. van hun verzoekschrift is geformuleerd. De overige verzoeken worden alleen dan gehandhaafd, indien het verzoek onder a. door de rechtbank zal worden afgewezen. De rechtbank zal hierna het verzoek zoals geformuleerd onder punt a. van het verzoekschrift bespreken.

4.Standpunt ABS

De ABS heeft meerdere keren schriftelijk gereageerd. Samengevat komt het standpunt van de ABS ten aanzien van het primaire verzoek op het volgende neer.
De adoptie is blijkens het verzoekschrift naar lokaal gebruik gebeurd door middel van een traditionele ceremonie in het dorp. Er is alleen een ongetekende conceptakte overgelegd. In de beschikking van de districtsrechtbank Makale, Indonesië, wordt de bevestiging uitgesproken en gelegaliseerd dat er een ceremonie van aanname is uitgevoerd volgens de ‘Toraja adat’ in Toraja op 7 januari 2007 en dat na de ceremonie het aangenomen kind bij verzoekers woont. Hieruit leest de ABS niet dat het kind officieel naar Indonesisch recht is geadopteerd. Ook op de Indonesische geboorteakte van het kind is geen aantekening van de adoptie door de Indonesische autoriteiten geplaatst. Tevens blijkt niet uit de overgelegde documenten dat het kind de geslachtsnaam van de adoptant heeft verkregen. De ABS concludeert dat het niet mogelijk lijkt de aanname van het kind te kunnen erkennen als een adoptie naar Nederlands recht. Voorts hebben verzoekers geen beginseltoestemming overgelegd van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze toestemming is van belang voor de erkenning naar Nederlands recht, wanneer verzoekster ten tijde van de adoptie en ten tijde van de uitspraak in Nederland woonachtig was. Wanneer verzoekster ten tijde van de start van de adoptie tot de uitspraak van de adoptie uit Nederland was uitgeschreven, dan dient er een verklaring van de Nederlandse ambassade te worden overgelegd waaruit blijkt van wanneer tot wanneer verzoekster in Indonesië verblijf heeft gehouden. De door verzoekers overgelegde scan van de paspoorten van verzoekers zijn geen documenten die daarin bevestiging geven. Indien de rechtbank van mening is dat de aanname van het kind voor erkenning als een adoptie naar Nederlands recht wel mogelijk is, dan zal de zwakke Indonesische adoptie moeten worden omgezet naar een sterke adoptie naar Nederlands recht. De minderjarige zal niet de Nederlandse nationaliteit verkrijgen, nu verzoekster ook niet over deze nationaliteit beschikt.

5.Beoordeling

5.1
Allereerst stelt de rechtbank vast dat uit de overgelegde documenten uit Indonesië blijkt dat alleen verzoekster [minderjarige] heeft aangenomen als haar dochter. De beoordeling van het verzoek om erkenning van deze aanname dan wel adoptie, ziet dan ook alleen op verzoekster. Ter zitting is vast komen te staan dat deze erkenning de primaire wens van verzoekers is.
5.2
Zowel verzoekster als [minderjarige] hebben de Indonesische nationaliteit, zodat deze zaak een internationaal karakter heeft. Op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, omdat verzoekster en [minderjarige] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
5.3
Bij de beoordeling van het verzoek is afdeling 3 van titel 6 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Deze afdeling bevat voorschriften ter zake het toepasselijk recht op de in Nederland uit te spreken adoptie en haar rechtsgevolgen, alsmede de erkenning en haar rechtsgevolgen van een adoptie die tot stand is gekomen in een staat die geen partij is bij het Haags Adoptieverdrag. Indonesië is niet aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag, zodat geen sprake is van een interlandelijke adoptie. De adoptie dient derhalve te worden beoordeeld aan de hand van de vereisten in artikel 10:108 BW dan wel artikel 10:109 BW. Ten tijde van de adoptie was de Wet conflictenrecht adoptie van toepassing. Gelet echter op het bepaalde in artikel 10:112 BW is thans titel 6 van Boek 10 BW van toepassing op het verzoek.
5.4
Om te kunnen bepalen of in deze zaak de vereisten van artikel 10:108 BW dan wel artikel 10:109 BW van toepassing zijn, dient de rechtbank vast te stellen waar partijen hun gewone verblijfplaats hadden, zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak.
Verzoekster stelt dat zij -samen met verzoeker en hun zoon- haar gewone verblijfplaats van oktober 2005 tot en met mei 2008 in Indonesië heeft gehad in verband met het werk van verzoeker. In juni 2007 is zij op vakantie geweest in Nederland. Om haar verblijfsvergunning te kunnen verlengen heeft verzoekster zich toen weer ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, hetgeen een vereiste is voor verlenging. Na verlenging van haar verblijfsvergunning is zij weer teruggekeerd naar Indonesië. Haar inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie heeft zij daarbij niet aangepast.
De ABS van zowel de gemeente [gemeente] als de ABS van de gemeente ’s-Gravenhage zijn van mening dat de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie leidend is en dat derhalve niet gezegd kan worden dat verzoekster haar gewone verblijfplaats ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak, in Indonesië had.
De rechtbank is van oordeel dat het conflictenrechtelijk begrip ‘gewone verblijfplaats’ een feitelijk begrip is waaraan inhoud wordt gegeven door de omstandigheden en feiten van het concrete geval en dat moet worden onderscheiden van het internrechtelijke begrip "woonplaats”. Het gaat daarbij om de plaats waar de betrokkene het permanente centrum van zijn belangen heeft gevestigd met de bedoeling daaraan een vast karakter te geven. De enkele omstandigheid dat de betrokkene in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, brengt niet mee dat de betrokkene daar ook zijn gewone verblijfplaats heeft. Aanknopingspunten om vast te stellen of sprake is van een permanent centrum kunnen zijn de duur van het verblijf, de regelmatigheid, de nationaliteit, de plaats van school, familiaire banden, intentie van het verblijf, en/of een tastbare uiting zoals huis of werk.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van verzoekers en de overgelegde stukken voldoende aannemelijk is geworden dat verzoekster en haar gezin ten tijde van het verzoek tot adoptie en de uitspraak, hun gewone verblijfplaats in Indonesië hadden. De man had onweersproken daar een baan voor langere tijd. Niet voorzienbaar was reeds bij aanvang van de adoptie dat zijn contract na januari 2008 niet zou worden verlengd. Het gezin huurde een huis in Indonesië en hun zoon bezocht daar de internationale school. De rechtbank is voorts van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom zij zich ondanks haar verblijf in Indonesië in 2007 weer in Nederland heeft ingeschreven en die inschrijving heeft gehandhaafd. Bij deze beoordeling heeft de rechtbank mede acht geslagen op het feit dat zowel in het dossier van de IND alsmede in het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften van de gemeente Bergen wordt geconcludeerd dat de gewone verblijfplaats van verzoekster in Indonesië was.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van de vereisten van artikel 10:108 BW.
5.5
In artikel 10:108 lid 1 BW is bepaald dat een in het buitenland gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen in Nederland van rechtswege wordt erkend indien zij is uitgesproken door:
a. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar de adoptiefouders en het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
b. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar hetzij de adoptiefouders, hetzij het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden.
In lid 2 van dit artikel is bepaald dat aan een beslissing houdende adoptie erkenning wordt onthouden indien:
a. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
b. in het geval, bedoeld in lid 1, onder b, de beslissing niet is erkend in de staat waar het kind, onderscheidenlijk de staat waar de adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
In lid 3 is bepaald dat op de in lid 2, onder c, genoemde grond aan een beslissing houdende adoptie in elk geval erkenning wordt onthouden indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.
In lid 4 van dit artikel is bepaald dat de erkenning van de beslissing, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet op de in lid 2, onder c, genoemde grond kan worden geweigerd enkel omdat daarop een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van afdeling 2 zou zijn gevolgd.
5.6
Ter zitting heeft verzoekster de originele afschriften van de uitspraak van de districtsrechtbank te Malake, Indonesië aan de rechtbank getoond. Deze afschriften zijn blijkens de verklaring van verzoeker ter zitting door de districtsrechtbank te Malake aan verzoekers verstrekt. Indonesië is niet aangesloten bij enig legalisatieverdrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat het afschrift van de uitspraak is gezien voor legalisatie en daartoe is gestempeld door het Indonesische Ministerie van Justitie, het Indonesische Ministerie van Buitenlandse Zaken en door de Nederlandse Ambassade te Jakarta. Gelet op de inhoud van de uitspraak, die ook inhoudelijk kenbaar is gemaakt door overlegging van een vertaling door een beëdigd vertaler, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat verzoekster [minderjarige] heeft geadopteerd. Ook is de rechtbank van oordeel dat deze uitspraak de ceremonie van aanname volgens de Toraja adat in Toraja op 7 januari 2007 dekt. De ouderlijke toestemmingsbrief van de biologische ouders van [minderjarige] alsmede de -niet ondertekende- brief van levering van het kind zijn niet door een beëdigd vertaler vertaald en de inhoud daarvan kan door de rechtbank dan ook niet worden beoordeeld. De rechtbank is echter van oordeel dat deze stukken blijkens de uitspraak van de Districtsrechtbank te Malake zijn meegenomen in de beslissing om de adoptie van [minderjarige] te wettigen.
Dat de adoptie niet is verwerkt op de Indonesische geboorteakte van [minderjarige] maakt het voorgaande niet anders.
Gelet op het voorgaande en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de beslissing tot adoptie is genomen terwijl daar een behoorlijk onderzoek en goede rechtspleging aan is voorafgegaan. De rechtbank heeft daarbij mede acht geslagen op de inhoud van het dossier van de IND en het advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften van de gemeente [gemeente]. Niet gebleken is dat één van de weigeringsgronden genoemd in artikel 10:108 lid 2 of lid 3 BW zich voordoet. De rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor erkenning, als bedoeld in artikel 10:108 BW is voldaan. Het verzoek zal worden toegewezen.
5.7
De rechtbank merkt op dat de adoptie naar Indonesisch recht een zwakke adoptie is. Er ontstaat een familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en verzoekster, maar de familierechtelijke betrekkingen tussen [minderjarige] en haar biologische ouders blijven -ten dele- bestaan. Artikel 10:110 lid 2 BW bepaalt dat ingeval de adoptie in de staat waar zij plaatsvond niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, de adoptie ook in Nederland dat gevolg mist.
5.8
Nu het verzoek zal worden toegewezen is er, in navolging van hetgeen is overwogen onder punt 3, geen belang meer bij een bespreking van de overige verzoeken.
5.9
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:25, vijfde lid, BW, zal de rechtbank gelasten dat de onder punt 2.4 genoemde geboorteakte wordt ingeschreven in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage.
5.1
Ten slotte merkt de rechtbank op dat gebleken is dat [minderjarige] niet is voorgelicht over het feit dat zij is geadopteerd. De in de rechtspraak en literatuur genoemde ‘statusvoorlichting’ heeft niet plaatsgevonden. Statusvoorlichting op de juiste leeftijd kan een latere identiteitscrisis van een kind voorkomen. In het licht van artikel 7 en 8 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind heeft een kind het recht te weten wie zijn beide ouders zijn en daarmee zijn eigen identiteit te kennen. In de rechtspraak is aanvaard dat de statusvoorlichting dan ook een wezenlijke taak is van de gezaghebbende ouder(s). De omgeving van [minderjarige] is op de hoogte van de situatie en het risico dat [minderjarige] haar afkomst van derden verneemt wordt groter naarmate zij ouder wordt, met alle gevolgen van dien. De rechtbank wijst verzoekster dan ook op haar verantwoordelijkheid om, al dan niet onder begeleiding van professionele hulpverlening, over te gaan tot voorlichting aan [minderjarige] over haar afkomst.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Verklaart voor recht dat wordt erkend de beslissing zoals vervat in het overgelegde stuk “PENTEPAN Nomor: 09 / Pdt. P/ 2007 / ON Mkl” van de districtsrechtbank Makale, Indonesië van 7 januari 2008, tot adoptie naar het recht van Indonesië van de minderjarige van het vrouwelijke geslacht:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
door verzoekster [verzoekster] voornoemd.
6.2
Gelast de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente ’s-Gravenhage de inschrijving van voormelde akte van geboorte van [minderjarige] in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
6.3
Gelast de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente ’s-Gravenhage een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen.
6.4
Draagt de griffier -op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW- op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking- en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
Deze beschikking is gegeven door de rechters mr. A.S Friedberg, voorzitter, mr. H.A. van den Berg en mr. R. van der Heijden, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014.
Tegen deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.