ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2549

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/02706
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht in mvv-procedure en strijd met artikel 7:2 Awb

In deze zaak hebben eiseressen, van Afghaanse nationaliteit en verblijvende in Pakistan, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij de Nederlandse ambassade in Islamabad. De vader van eiseressen, die als referent fungeert, is gehoord door een ambtelijke commissie, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld door eiseressen niet te horen. De rechtbank stelt vast dat het beleid in paragraaf B1/4.7.7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, dat het mogelijk maakt om van het horen van de aanvrager af te zien, in strijd is met de wet. De rechtbank benadrukt dat het horen van belanghebbenden essentieel is en dat de opsomming van uitzonderingen in artikel 7:3 van de Awb uitputtend is. Het beroep van eiseressen wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseressen, die zijn vastgesteld op € 644,--. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon voor de vergoeding van het griffierecht van € 138,--.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 06/02706
V-nrs.: 130.518.2435 en 130.518.2436
inzake: [eiseres sub 1], geboren op [geboortedatum] 1986, eiseres sub 1, en
[eiseres sub 2], geboren op [geboortedatum] 1985, eiseres sub 2, beiden van Afghaanse nationaliteit, verblijvende te Pakistan, tezamen te noemen: eiseressen,
gemachtigde: mr. R.C. de Zeeuw, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. C.R. Vink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 18 augustus 2004 hebben eiseressen bij de Nederlandse ambassade te Islamabad aanvragen ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “(verruimde) gezinshereniging bij vader [vader]”. Bij afzonderlijke besluiten van 10 mei 2005 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Bij bezwaarschriften van 26 mei 2005 hebben eiseressen tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van
23 juni 2005. Op 9 augustus 2005 is de vader van eiseressen, [vader], verder te noemen: referent, gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 5 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 9 januari 2006 hebben eiseressen tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 13 februari 2006. Op 16 maart 2006 en 8 mei 2006 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 1 mei 2006 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2006. Eiseressen zijn aldaar vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Namens eiseressen heeft referent op 6 september 2001 bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een verzoek om advies ingediend met het oog op toelating in het kader van gezinshereniging. Bij brief van 16 juli 2003 heeft de Visadienst, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, negatief geadviseerd. In dit advies is - voor zover hier van belang - overwogen dat de afstammingsrelatie tussen eiseressen en referent, als gevolg van verricht DNA-onderzoek, in voldoende mate is aangetoond, maar dat getwijfeld wordt aan de daadwerkelijke leeftijd van eiseressen, hetgeen impliceert dat zij niet als minderjarigen dienen te worden beschouwd. Het tegen deze brief gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 februari 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Ter onderbouwing van de aanvraag heeft eiseres sub 1 bij brief haar relaas naar voren gebracht. Tevens heeft referent schriftelijk een aantal vragen van verweerder beantwoord.
3. Referent is op 8 mei 1998 in het bezit gesteld van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf en heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit. De moeder van eiseressen, [moeder], alsmede hun jongste broer, [broer], verblijven in Nederland op basis van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en staan sinds 24 oktober 2003 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Bij besluit van 9 januari 2006 is voorts inwilligend beslist op de mvv-aanvraag van de zuster van eiseressen, [zus].
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000.
3. Eiseressen hebben in beroep in de eerste plaats aangevoerd dat zij ten onrechte niet zijn gehoord op hun bezwaar. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb door enkel referent te horen. Eiseressen verwijzen in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 februari 2006 (AWB 05/14568).
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval op juiste gronden is afgezien van het horen van eiseressen. Eiseressen hebben in bezwaar niet aangevoerd dat zij wensten te worden gehoord. Voorts heeft in bezwaar een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij referent is gehoord en in de gelegenheid is gesteld omstandigheden aan te voeren op grond waarvan eiseressen in het bezit dienen te worden gesteld van een verblijfsvergunning. Ook tijdens deze hoorzitting is niet aangegeven dat eiseressen wensten te worden gehoord. Hiermee hebben eiseressen te kennen gegeven akkoord te gaan met de gehanteerde handelswijze.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
5.2. Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, het belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Blijkens de wetsgeschiedenis vormt de hoorplicht een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Gelet op het belang van het horen van belanghebbenden zal het bestuursorgaan slechts bij uitzondering van het horen van belanghebbenden mogen afzien.
5.3. Artikel 7:3 van de Awb bevat een limitatieve opsomming van de uitzonderingen op de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb genoemde hoorplicht. Op grond van artikel 7:3 van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of
d. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
5.4. In het toepasselijke beleid dat is neergelegd in paragraaf B1/4.7.7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is - voor zover hier van belang - opgenomen dat, indien de belanghebbende in het buitenland verblijft en een adres in het buitenland bekend is, wordt gehoord door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. Voorts vermeldt het beleid dat in zaken met betrekking tot de afgifte van een visum of mvv de referent in Nederland wordt gehoord. De referent dient een schriftelijke machtiging om namens belanghebbende in rechte te mogen optreden, over te leggen, tenzij de referent tevens de aanvrager, wettelijk vertegenwoordiger of raadsman is.
6.1. De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval de vader van eiseressen, tevens referent, [vader], op 9 augustus 2005 is gehoord door een ambtelijke commissie. Bij deze hoorzitting was tevens mr. I.M. Hagg, namens de gemachtigde van eiseressen, aanwezig.
6.2. Voorts wordt vastgesteld dat eiseressen aan te merken zijn als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Blijkens het bepaalde in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb dienen zij in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord. Verweerder heeft evenwel afgezien van het uitnodigen van eiseressen voor een hoorzitting. Daarbij is geen toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 7:3 van de Awb, gezien het feit dat verweerder aanleiding heeft gezien referent te horen met betrekking tot het bezwaar van eiseressen. Dit leidt reeds tot het oordeel dat verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb van het horen van eiseressen heeft afgezien.
6.3. In het beleid in paragraaf B1/4.7.7 van de Vc 2000, zoals hierboven opgenomen, heeft verweerder geen grond kunnen zien om van het horen van eiseressen af te zien. Dit beleid bepaalt dat in zaken met betrekking tot de afgifte van een visum of mvv, zoals in het onderhavige geval, kan worden volstaan met het horen van referent in Nederland. Dit beleid bevat derhalve een mogelijkheid om van het horen van de aanvrager af te zien, zonder dat er sprake is van een geval als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb. Evenals deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld in de door eiseressen aangehaalde uitspraak van 9 februari 2006, is de rechtbank van oordeel dat het beleid in paragraaf B1/4.7.7 van de Vc 2000, voor zover het ziet op het niet horen van de aanvrager van een mvv, in strijd is met het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb en derhalve in strijd is met de wet. Gelet op de wetsgeschiedenis en jurisprudentie is het belang van het horen van belanghebbenden immers zodanig essentieel dat de opsomming in artikel 7:3 van de Awb als een uitputtende opsomming dient te worden aangemerkt. Er kan derhalve enkel van het horen worden afgezien op grond van één van de uitzonderingen zoals genoemd in dit artikel.
6.4. Het betoog van verweerder dat in het onderhavige geval, conform het beleid, kon worden volstaan met het horen van referent in bezwaar, nu eiseressen niet hebben verzocht te worden gehoord op het bezwaar en evenmin op andere wijze daarom is verzocht, leidt niet tot een ander oordeel. Nu in het onderhavige geval geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar, als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, was verweerder op grond van het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb gehouden eiseressen uit te nodigen voor een hoorzitting. Daarbij was het vervolgens aan eiseressen om aan te geven dat geen behoefte bestond aan het horen en derhalve aan te geven dat zij geen gebruik wensten te maken van het recht te worden gehoord. Gesteld noch gebleken is dat daarvan in het onderhavige geval sprake was. Dit geldt te meer nu eiseressen in beroep hebben aangevoerd dat zij op hun bezwaar wensten te worden gehoord. Voorts kan aan de enkele omstandigheid dat een uitdrukkelijk verzoek tot het horen van eiseressen achterwege is gebleven, niet de conclusie worden verbonden dat eiseressen hiermee impliciet hebben aangegeven dat zij geen gebruik wensten te maken van het recht te worden gehoord. Van de situatie als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb, is immers geen sprake, nu op grond van dit artikel enkel van het horen van de belanghebbende kan worden afgezien indien deze uitdrukkelijk heeft verklaard geen gebruik te willen maken van zijn recht om gehoord te worden.
6.5. Ten slotte overweegt de rechtbank dat in de omstandigheid dat eiseressen in het buitenland verblijven evenmin grond kon worden gevonden om af te zien van het horen van eiseressen in bezwaar. Het hierboven weergegeven beleid in paragraaf B1/4.7.7 van de Vc 2000 bepaalt dat in een dergelijk geval een hoorzitting plaatsvindt door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, indien een adres in het buitenland bekend is. Gesteld noch gebleken is dat in het onderhavige geval geen adres in het buitenland van eiseressen bekend was, waardoor verweerder ook in deze omstandigheid geen beletsel aanwezig heeft kunnen achten eiseressen in persoon te horen op hun bezwaar.
7. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Het beroep dient derhalve reeds om die reden gegrond worden verklaard. Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd kan dan ook onbesproken blijven. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en bepaald zal worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
8. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
9. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseressen betaalde griffierecht.
IV. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen tien weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseressen;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseressen betaalde griffierecht ad € 138,-- (zegge: honderdachtendertig euro).
Gewezen door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Slijkhuis, griffier, en openbaar gemaakt op: 26 juni 2006
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op: 26 juni 2006
Conc: SaS
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.