ECLI:NL:RBDHA:2023:9871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL23.14693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en gelijkheidsbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 4 juli 2023, is het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E.A. Welling, had een aanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Talsma, was afgewezen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, maar oordeelt dat het besluit van de staatssecretaris in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiser voerde aan dat zijn broer, die ook asiel had aangevraagd, wel in behandeling was genomen, terwijl zijn eigen aanvraag was afgewezen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de situatie van eiser en zijn broer niet gelijkwaardig is, en dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvragen verschillend zijn behandeld. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 1.674,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.14693
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M. Talsma).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn broer [broer] , de gemachtigde van eiser (via een beeldverbinding), de gemachtigde van de staatssecretaris en R. Najjar als tolk.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gelet op de gebreken in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser wijst hierbij op zijn eigen ervaringen en heeft verschillende stukken overgelegd. Verweerder is onvoldoende ingegaan op de ingebrachte informatie en heeft geen nader onderzoek verricht. Het besluit is daarom volgens eiser onzorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd.
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in onder meer de uitspraken van 9 november 20172 en 26 maart 20193 bevestigd. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd.
Uit de overgelegde stukken volgt niet dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het bij voorkomende problemen voor hem niet mogelijk zou zijn om te klagen bij de Duitse autoriteiten. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en hoefde in wat eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding te zien om nader onderzoek te doen. De beroepsgrond slaagt niet.
Indirect refoulement
8. Eiser brengt naar voren dat overdracht naar Duitsland indirect refoulement zou betekenen, omdat de asielprocedure in Duitsland minder waarborgen biedt.
9. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft niet met stukken aannemelijk gemaakt dat in Duitsland sprake is van een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid en heeft ook geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat (ook) de rechter in Duitsland hem niet zal beschermen tegen refoulement.4
Inreisverbod
10. Eiser voert aan dat aan hem in Duitsland een inreisverbod is opgelegd voor de duur van twee jaar. Eiser heeft foto’s van dit document overgelegd.
11. De rechtbank gaat ervan uit dat het document een Abschiebungsbesluit is dat aan eiser is opgelegd na zijn illegale inreis in Duitsland vanuit Tsjechië. Het besluit is gebaseerd op § 58 van het Aufenthaltgesetz. Het document is slecht leesbaar en de rechtbank kan daarom niet concluderen dat er sprake is van een inreisverbod. Voor zover er wel sprake zou zijn van een inreisverbod heeft verweerder op de zitting terecht opgemerkt dat in dat geval verwacht mag worden dat Duitsland het inreisverbod gedurende de procedure tijdelijk opheft. Verweerder hoefde hier dus geen aanleiding in te zien om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

2.ECLI:NL:RVS:2017:3291.

4 Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1863.
Bijzondere individuele omstandigheden
12. Eiser betoogt dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn jongere broer. Zij zijn onafscheidbaar en gehecht en hebben een speciale band vanwege de traumatische gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt. Zij hebben altijd samengewoond, zowel in Syrië als na hun vlucht en tijdens hun verblijf in Europa. Verweerder heeft dit onvoldoende bij de besluitvorming in het kader van artikel 16 en 17 van de Dublinverordening betrokken. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 10 mei 20235.
Eiser wijst daarnaast op de medische omstandigheden van zijn dochter in Turkije. In Duitsland kan geen toewijzing van zijn asielverzoek worden verwacht, zodat zijn dochter niet via gezinshereniging opvang en medische behandeling zal kunnen krijgen. Ook op dit punt is sprake van bijzondere individuele omstandigheden. Eiser wijst ook op artikel 3 van het IVRK en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 27 december 20226.
13. De rechtbank oordeelt dat verweerder in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om artikel 16 of 17 van de Dublinverordening toe te passen. Eiser heeft de afhankelijkheidsrelatie met zijn broer in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening niet met stukken onderbouwd. De omstandigheden die eiser in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder dat verweerder zijn asielaanvraag aan zich zou moeten trekken. De omstandigheden die speelden in de uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 10 mei 2023 zijn niet vergelijkbaar met die van eiser en zijn broer. Het beroep op die uitspraak treft dan ook geen doel. Wat betreft zijn dochter in Turkije is de eventuele toekomstige mogelijkheid tot gezinshereniging niet relevant voor deze procedure. Verder heeft verweerder ter zitting terecht opgemerkt dat artikel 3 van het IRVK niet van toepassing is, omdat zijn dochter in Turkije verblijft en niet in Nederland. Artikel 2 van het IVRK bepaalt immers dat het verdrag alleen van toepassing is als het kind onder de rechtsbevoegdheid van Nederland valt. Anders dan in deze zaak, was dat de situatie in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. Het beroep op die uitspraak treft dan ook geen doel. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
14. Eiser voert aan dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hij en zijn broer [broer] zijn altijd samen geweest, hebben samen gereisd en hebben beiden in Duitsland vingerafdrukken moeten afgegeven. De asielaanvraag van zijn broer is wel in behandeling genomen en hij heeft geen Dublin-besluit gekregen. Eiser heeft het besluit tot inwilliging van de asielaanvraag van zijn broer overgelegd.
15. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft het besluit tot inwilliging van de asielaanvraag van zijn broer op 23 juni 2023 ingebracht. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft weersproken dat geen sprake is van gelijke gevallen. De controle van verweerder ter zitting in het registratiesysteem maakt onvoldoende aannemelijk dat de broer van eiser geen vingerafdrukken heeft afgegeven in Duitsland. Dit gelet op de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor en van de broer van eiser ter zitting. Eiser heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat hij en zijn broer samen gereisd hebben en de grens zijn

5.ECLI:NL:RBNHO:2023:5815.

overgestoken naar Duitsland, waar zij zijn vastgehouden en vervolgens teruggestuurd naar Tsjechië. De broer van eiser heeft ter zitting verklaard dat ook van hem vingerafdrukken zijn afgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Gelet op de voorhanden informatie is er sprake van gevallen die op relevante punten gelijk zijn. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
16. De staatssecretaris heeft de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden
16.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
16.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 16 mei 2023;
  • draagt de staatssecretaris een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 juli 2023
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.