In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 16 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser betwistte dit, stellende dat hij geen asielaanvraag in Oostenrijk had gedaan en dat de staatssecretaris onvoldoende had onderzocht of er daadwerkelijk sprake was van een asielverzoek in Oostenrijk. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de familieband tussen eiser en zijn minderjarige broertje niet aannemelijk heeft geacht. De rechtbank benadrukt dat het belang van het kind voorop moet staan in asielprocedures en dat de staatssecretaris de belangen van het broertje van eiser onvoldoende heeft betrokken bij zijn besluitvorming. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding voor zijn proceskosten van € 1.750,-.