ECLI:NL:RBDHA:2024:4396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL 24.2069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 15 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, een Syrische nationaliteit hebbende minderjarige, heeft samen met zijn gestelde broer asiel aangevraagd in Nederland. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, zich onvoldoende gemotiveerd heeft opgesteld in zijn standpunt dat de band tussen eiser en zijn gestelde broer niet voldoende is aangetoond. De rechtbank oordeelt dat verweerder had moeten onderzoeken welke mogelijkheden er waren om de familierelatie nader te onderbouwen, en dat dit niet is gebeurd. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder moet binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.625,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.2069 (beroep) en NL24.2070 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ook beoordeelt de rechtbank eisers verzoek om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft eisers aanvraag met het bestreden besluit van 12 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 12 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Z. Gharbaoui als tolk en de gemachtigde van verweerder. Ook was aanwezig: [naam] .

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 2004 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser is samen met [naam] , geboren op [geboortedatum 2] 2007, naar Nederland gekomen. Op 26 augustus 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Eiser en [naam] hebben in hun asielgehoren aangegeven broers te zijn.
Het bestreden besluit
4.1
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 24 augustus 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft daarom op 25 oktober 2023 de autoriteiten van Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, Dublinverordening. Op 27 oktober 2023 zijn de autoriteiten van Duitsland hiermee akkoord gegaan.
4.2
Verweerder ziet in de omstandigheid dat eiser met zijn, gestelde, minderjarige broer Nederland is ingereisd, en niet van hem gescheiden wil worden, geen dusdanig bijzondere individuele omstandigheid dat verweerder de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich zal trekken. Eiser heeft de gezinsband tussen hem en zijn gestelde minderjarige broer niet aangetoond. Het enkel overleggen van een individueel uittreksel uit het bevolkingsregister en een kopie van het familieboekje is hiervoor onvoldoende.
4.3
Daarbij stelt verweerder zich aanvullend op het standpunt dat eiser niet heeft onderbouwd waarom hij niet gescheiden zou moeten worden van zijn broer. De enkele verklaring dat eiser hem onder zijn hoede heeft en dat eiser hem niet alleen kan achterlaten is hiervoor ontoereikend.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening mag verweerder asielaanvragen onverplicht aan zich trekken. Een dergelijke discretionaire bepaling toetst de bestuursrechter volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter zeer terughoudend. Volgens het beleid van verweerder in onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt van deze bevoegdheid onder meer gebruik gemaakt in het geval van bijzondere, individuele
omstandigheden die getuigen van onevenredige hardheid.
5.2
In het kader van artikel 17 van de Dublinverordening heeft eiser naar voren gebracht dat hij naar Nederland is gekomen met zijn minderjarige broer Kassim en dat zij samen asiel hebben aangevraagd. Eiser heeft bij zijn aanvraag individuele uittreksels uit het bevolkingsregister overgelegd en een kopie van een familieboekje. Eiser voert in dit kader aan dat verweerder onderzoek had moeten doen naar de door hem overgelegde stukken. In het kader van een integrale beoordeling van de asielaanvraag en in het licht van de vergewisplicht, zo stelt eiser, is nader onderzoek geboden. Eiser vervolgt dat verweerder in strijd met het beginsel van zorgvuldig onderzoek en in strijd met het motiveringsbeginsel heeft gehandeld.
5.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat er nog geen beslissing is genomen op het asielverzoek van [naam] . Verder heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat indien de familierechtelijke band tussen eiser en zijn gestelde broer vast zou staan, verweerder de asielaanvraag van eiser aan zich zou trekken. De aanvullende tegenwerping ten aanzien van de band tussen eiser en zijn broer, zie rechtsoverweging 4.3, wordt niet langer gehandhaafd, aldus de gemachtigde van verweerder.
5.4
Partijen houdt aldus verdeeld de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser de familierechtelijke relatie met zijn broer niet met stukken heeft onderbouwd.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de door eiser bij zijn aanvraag overgelegde stukken, de individuele uittreksels en de kopie van het familieboekje, meteen terzijde te schuiven als onvoldoende om de gestelde familierelatie mee aan te tonen. Zo zijn de stukken niet onderzocht en is daarnaast niet gebleken dat verweerder op enige wijze extra inspanningen heeft verricht om te onderzoeken of eiser op een andere manier zijn gestelde familierelatie zou kunnen aantonen. Zo is eerst ter zitting gebleken dat er een kopie van een familie-uittreksel in het bezit van eiser is, waarop, zo heeft de tolk ter zitting bevestigd, de namen van eiser en [naam] worden genoemd. Ook is ter zitting de mogelijkheid besproken om het originele familieboekje naar Nederland te laten opsturen. Uit de verslagen van de aanmeldgehoren van 16 oktober 2023 en 23 oktober 2023 blijkt niet dat de hoormedewerker vragen heeft gesteld om dergelijke informatie te achterhalen. De rechtbank is van oordeel dat het in het kader van de samenwerkingsverplichting op de weg van verweerder had gelegen om samen met eiser te onderzoeken wat de opties en mogelijkheden waren om de familierelatie nader te onderbouwen. Niet is gebleken dat dat is gebeurd. Dit klemt te meer omdat ter zitting is gebleken dat, zoals hierboven al door de rechtbank is overwogen, een deel van het bestreden besluit vervalt en het dus nog enkel draait om het aantonen van de familierechtelijke relatie. Daarbij overweegt de rechtbank aanvullend dat de familierelatie niet enkel met documenten zou kunnen worden onderbouwd, maar bijvoorbeeld ook door het stellen van dezelfde vragen aan eiser en [naam] en het vergelijken van de antwoorden. Of, misschien nog praktischer en uiteindelijk wellicht ook goedkoper dan de voorgaande handelingen, middels het aanbieden van een vergelijkend DNA-onderzoek.
5.6
De rechtbank concludeert dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de band tussen eiser en zijn gestelde broer onvoldoende is aangetoond en er daardoor geen sprake is van een dusdanig bijzondere individuele omstandigheid dat verweerder de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich had moeten trekken. Het beroep is gegrond.
5.7
Nu het beroep reeds op grond van voorgaande gegrond is, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

6.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
6.2
De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
6.3
Nu het beroep gegrond is bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.
6.4
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoek om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank, in de zaak NL24.2069:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 12 januari 2024;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak NL24.2070:
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in beide zaken:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.