Uitspraak
Scheiding
Beschikking op het op 27 mei 2021 ingekomen verzoek van:
[naam01] ,
[naam02] ,
Procedure
Beoordeling
“uit de bedoelingen van de wetgever[volgt] dat artikel 12 Rv niet van toepassing is wanneer de litispendentie zich voordoet in de verhouding tot een vreemde staat waarmee Nederland geen – bilateraal of multilateraal – executieverdrag heeft op grond waarvan de buitenlandse beslissing in aanmerking komt voor executie in Nederland. Dat de Iraanse beslissing via erkenning op grond van HR 26 september 2014 kan leiden tot een Nederlandse executoriale titel waarin de inhoud van de Iraanse beslissing als het ware wordt overgenomen, is derhalve ontoereikend voor de toepassing van artikel 12 Rv. Voor deze uitleg van artikel 12 Rv vindt het hof steun in HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566, r.o. 3.4.5, laatste volzin.”
het Iraanse recht een zeer beperkte ruimte laat voor het herijken en/of corrigeren van het recht van de vrouw op de bruidsgave wanneer de vrouw hiermee niet instemt en/of wanneer er niet (buitengerechtelijk) wordt ‘geschikt’. Gaat het om een vordering van boven de 110 Bahar Azadi goudstukken, dan dient er te worden geprocedeerd en kan de draagkracht van de man worden meegewogen in de rechterlijke beslissing over vorderingen met betrekking tot de (uitgestelde) bruidsgave die nog hoger liggen. Een aflossing in termijnen is dan, bijvoorbeeld, mogelijk. De vordering van de vrouw voor het surplus blijft evenwel opeisbaar vanaf het moment dat de man weer voldoende draagkracht of financiële ruime heeft voor het aflossen van de bruidsgave.”