In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 februari 2021 een beschikking gegeven in hoger beroep, waarin het hof prejudiciële vragen aan de Hoge Raad der Nederlanden heeft gesteld. De zaak betreft een geschil tussen een vrouw en een man over de toepassing van huwelijkse voorwaarden in het kader van hun echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Mohasselzadeh, heeft in hoger beroep verzocht om een uitspraak over haar recht op de helft van het huwelijkse vermogen van de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Vijftigschild. De huwelijkse voorwaarden bepalen dat de vrouw alleen recht heeft op de helft van het vermogen als de echtscheiding niet door haar is verzocht en er geen schuld aan de echtscheiding is vastgesteld. Het hof heeft in eerdere beschikkingen overwogen dat het voornemens is om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over de verenigbaarheid van deze bepalingen met de Nederlandse openbare orde, zoals vastgelegd in artikel 10:6 BW. Het hof heeft de reacties van beide partijen op dit voornemen in overweging genomen en heeft besloten om de Hoge Raad te verzoeken om verduidelijking over de toepassing van de huwelijkse voorwaarden en de gevolgen daarvan voor het huwelijksvermogensregime. De vragen die aan de Hoge Raad zijn voorgelegd, betreffen de vraag of de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de toepassing van de huwelijkse voorwaarden en welke gevolgen dat heeft voor de rechten van de vrouw in het kader van de echtscheiding. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden en verzocht om een spoedige beantwoording van de gestelde vragen.