ECLI:NL:RBDHA:2023:22021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
NL23.225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een mvv in het kader van het jongvolwassenenbeleid en gezinshereniging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser, geboren in 2001 en van Chinese nationaliteit, had op 8 januari 2021 een aanvraag ingediend om als gezinslid bij zijn moeder in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in het bestreden besluit van 24 juli 2023 de afwijzing handhaafde. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd hoe de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) tot stand is gekomen. Eiser valt onder het jongvolwassenenbeleid, wat betekent dat er familie- of gezinsleven wordt aangenomen tussen hem en zijn moeder. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft aangetoond hoeveel gewicht aan dit gezinsleven is toegekend in de belangenafweging. Bovendien heeft de rechtbank geconstateerd dat de leeftijd en mentale gesteldheid van eiser niet adequaat zijn betrokken in de beoordeling.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiser en de relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674,-, en moet het griffierecht van € 184,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.225

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de afgifte van een mvv [1] .
1.1.
Bij besluit van 29 april 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor de afgifte van een mvv afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 2001 en heeft de Chinese nationaliteit. Eiser heeft op 8 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij zijn moeder, mevrouw [naam] (referente).
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Eiser valt onder het jongvolwassenenbeleid [2] en er is dus sprake van familie- en gezinsleven tussen eiser en referente, maar verweerder weegt het belang van de Nederlandse staat zwaarder dan het belang van eiser. Gelet daarop is het bestreden besluit niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [3] .
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd wat de wijziging in de werkwijze rond het jongvolwassenbeleid rechtvaardigt en heeft een onjuiste belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Dat eiser als jongvolwassene is aangemerkt en er dus sprake is van gezinsleven tussen hem en referente, is ten onrechte niet in de belangenafweging betrokken. Ook is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu een vreemdeling in een soortgelijke zaak wel een verblijfsvergunning is verleend. Verder miskent verweerder dat als er sprake is van gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM, de Gezinsherenigingsrichtlijn [4] ertoe verplicht om hereniging toe te staan als aan de andere voorwaarden voor verblijf is voldaan. Omdat niet is gesteld dat aan andere of aanvullende eisen niet is voldaan, is ten onrechte een belangenafweging gemaakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Werkwijze jongvolwassenenbeleid en gelijkheidsbeginsel
5. De rechtbank overweegt dat als is vastgesteld dat iemand onder het jongvolwassenenbeleid valt, dit betekent dat tussen ouders en hun meerderjarige kinderen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM wordt aangenomen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. [5] Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of dit familie- of gezinsleven beschermenswaardig is, waarbij een belangenafweging moet plaatsvinden. De hoogste bestuursrechter [6] heeft overwogen dat bij de vaststelling of beschermenswaardig familie- of gezinsleven bestaat tussen betrokkenen als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en de te verrichten belangenafweging, dezelfde feiten en omstandigheden van belang zijn. De feiten en omstandigheden op basis waarvan verweerder tot de conclusie is gekomen dat aan het jongvolwassenenbeleid wordt voldaan, moet hij ook betrekken bij de belangenafweging. [7]
5.1.
Eiser heeft erop gewezen dat bij een aantal advocatenkantoren is gesignaleerd dat verweerder vóór voormelde uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, na vaststelling dat een vreemdeling onder het jongvolwassenbeleid viel, altijd een verblijfsvergunning verleende. Na deze uitspraak is de werkwijze van verweerder gewijzigd en vindt na vaststelling dat iemand onder dat beleid valt altijd een belangenafweging plaats, die regelmatig in het nadeel van de vreemdeling uitvalt. [8] De rechtbank overweegt dat – wat hiervan ook zij – dit betoog er niet toe kan leiden dat het beroep reeds hierom gegrond is. De rechtbank wijst er in dit verband op dat verweerder ter zitting heeft gesteld niet bekend te zijn met een andere werkwijze. Zoals ook ter zitting is besproken staat in WI 2020/16 [9] dat, nadat is vastgesteld dat tussen ouder en jongvolwassene sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, een belangenafweging moet worden gemaakt om te bepalen of weigering van (voortzetting van) verblijf van de vreemdeling in Nederland in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [10] Ook uit hiervoor onder overweging 5 weergegeven jurisprudentie van de Afdeling volgt dat verweerder een belangenafweging moet maken. De door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2022 kan hem ook niet baten, nu in die zaak een andere regeling (de Afsluitingsregeling) van toepassing was. [11] Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel kan ook niet slagen, nu verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat in de zaak waar eiser op heeft gewezen sprake was van een ambtelijke misslag. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald. [12]
De Gezinsherenigingsrichtlijn
6. Gezinshereniging van ouders met een meerderjarig kind wordt geregeld in artikel 4, tweede lid van de Gezinsherenigingsrichtlijn, maar dit is een facultatieve bepaling die niet door Nederland is geïmplementeerd. Dit betekent dat verweerder op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn meerderjarige kinderen geen toestemming hoeft te geven voor toegang en verblijf. Eiser kan daarom geen rechten ontlenen aan deze bepaling. De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
7. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM [13] en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [14] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstraf impliceert dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [15]
7.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit het standpunt heeft ingenomen dat eiser valt onder het jongvolwassenenbeleid en dat er daarom sprake is van familie- en gezinsleven tussen hem en referent in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft dit gegeven echter niet kenbaar in de belangenafweging betrokken en zodoende ook niet gemotiveerd of, en zo ja, hoeveel gewicht de staatssecretaris hieraan heeft toegekend. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat dit in het bestreden besluit in het voordeel van eiser is meegewogen en gelezen moet worden in de afsluiting van het bestreden besluit, maar dat dit uiteindelijk niet doorslaggevend is geweest.
7.2.
De rechtbank leest op pagina 5 van het bestreden besluit onder het kopje ‘
Conclusie’ echter alleen:
‘Uw gezinsleven met uw moeder, stiefvader, zus en broer is daarom geen reden om u toch een verblijfsvergunning te geven’.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende omdat verweerder daarmee niet inzichtelijk maakt of op zichzelf genomen gewicht toekomt aan het feit dat er sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, nog los van de vraag of dat familie- en gezinsleven wel of niet in het land van herkomst kan worden uitgeoefend.
7.3.
De rechtbank stelt verder vast dat in het bestreden besluit weliswaar staat dat er in het kader van de belangenafweging rekening wordt gehouden met de leeftijd van eiser en de mate waarin hij zelfstandig kan worden geacht, maar dat de leeftijd van eiser niet kenbaar in de belangenafweging is betrokken. Verweerder heeft dit ter zitting ook bevestigd. Over de afhankelijkheid van eiser, omdat hij nog geld van referente ontvangt, heeft verweerder ter zitting verklaard dat dit in het voordeel van eiser kan wegen. Maar dit is in het bestreden besluit in het nadeel van eiser gewogen, omdat hij deze financiële ondersteuning ook op afstand kan (blijven) ontvangen. De rechtbank overweegt dat verweerder hiermee onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het feit dat eiser van referente financiële ondersteuning op afstand krijgt, maakt dat hij niet meer van haar afhankelijk zou zijn. Voorts heeft verweerder ter zitting de mentale gesteldheid van eiser niet betwist. Niet valt in te zien waarom verweerder het gegeven dat eiser last heeft van psychische klachten omdat hij zijn gezinsleden mist, niet in de belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft hierover enkel gesteld dat dit geen bijzondere omstandigheid is, nu dit het gevolg is van de vrijwillige keuze van zijn gezinsleden om in Nederland te gaan wonen. Tot slot heeft verweerder het economisch belang van de staat in dit geval onvoldoende gemotiveerd en toegespitst op de situatie van eiser. Het enkele noemen dat het economisch belang gaat over de bescherming van de arbeidsmarkt en over door de overheid betaalde voorzieningen zoals onderwijs, gezondheidzorg en infrastructuur is naar oordeel van de rechtbank in dit geval niet voldoende. Eiser heeft immers aangevoerd dat hij farmacie studeert, een sector waar in de huidige arbeidsmarkt tekorten zijn. Verweerder heeft ter zitting weliswaar verklaard dat het feit dat eiser – gelet op zijn studierichting – van belang kan zijn voor de Nederlandse arbeidsmarkt betrokken wordt bij de beoordeling, maar dat dit ook is gebeurd is in het bestreden besluit niet terug te lezen.
7.2.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar bij de belangenafweging betrokken en heeft hij niet deugdelijk gemotiveerd dat met de gemaakte belangenafweging sprake is van het vereiste van ‘fair balance’.
Niet tijdig beslissen op bezwaar
8. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, niet-ontvankelijk is. Verweerder heeft alsnog een besluit op bezwaar genomen en daarmee is het procesbelang bij een beoordeling van dat beroep komen te vervallen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, met in achtneming van deze uitspraak.
10. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk.
11. Verweerder moet de proceskosten van eiser vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een totaal van tot een bedrag van € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van € 837,- met een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van €837 met een wegingsfactor 1). Verweerder moet ook het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Paragraaf B7/3.8.1 en verder van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
3.Het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Richtlijn 2003/86/EG.
5.Paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
6.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
7.Uitspraken van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006 en van 9 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3660.
8.Eiser wijst hierbij op de noot van N. Vreede en E. Besselsen bij VK Haarlem 22 december 2022, AWB 22/855, JV 2023-75, ve23000222, ECLI:NL:RBDHA:2022:14980 en Vzr VK Haarlem 15 februari 2023, NL22.25359 en NL22.25360, ve23000359, ECLI:NL:RBDHA:2023:2446.
9.WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
10.Zie p. 12 van WI 2020/16.
11.Uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2290. In die uitspraak stond een verblijfsaanvraag op grond van de Afsluitregeling langdurig verblijvende kinderen centraal. Daar is in deze zaak geen sprake van.
12.Uitspraak van de Afdeling van 1 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1808.
13.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
14.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
15.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.