ECLI:NL:RBDHA:2022:14980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
AWB_22-855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, een moeder en haar minderjarige zoon, hebben de aanvraag ingediend op basis van gezinsleven met de referent, die in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris geen adequate belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot de relatie tussen de eiseres en de referent. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. De rechtbank verwijst naar de relevante rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en concludeert dat de staatssecretaris de belangen van de betrokken partijen niet correct heeft gewogen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens worden de proceskosten vergoed aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/855
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer 1]
en
[eiser] ,eiser
hierna eisers,
V-nummer: [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. W. Rohlof),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid” afgewezen.
Bij besluit van 1 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referent, [referent] , en zijn zus, [zus referent] zijn verschenen. Als tolk was aanwezig M. Heijerman.

Overwegingen

Inleiding

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Referent is geboren op [datum 1] 1999. Hij verblijft sinds 24 juni 2019 in Nederland op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 21 augustus 2020 heeft hij een aanvraag ingediend voor een mvv ten behoeve van zijn moeder (eiseres), geboren op [datum 2] 1964, en zijn broer (eiser), geboren op [datum 3] 2004. Allen hebben de Syrische nationaliteit. Eisers verblijven sinds 2015 in Turkije.

Besluitvorming verweerder

2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen op de volgende gronden. Tussen referent en eiseres is sprake van beschermenswaardig gezinsleven. Referent is weliswaar gehuwd met [naam] , maar het huwelijk wordt niet erkend in Nederland omdat [naam] 16 jaar oud is. Daarom valt referent nog onder het jongvolwassenenbeleid [1] . De belangenafweging die verweerder maakt in het kader van artikel 8 van het EVRM valt echter uit in het nadeel van eiseres en referent.
Tussen eiser en referent is volgens verweerder ook sprake van beschermenswaardig gezinsleven, omdat tussen hen hechte persoonlijke banden bestaan. De aanvraag wordt echter niet ingewilligd, omdat een inwilliging zou betekenen dat het gezinsleven tussen eiser en eiseres wordt verbroken.
2.1
Referent is op 17 januari 2022 gehoord. Daarbij is hem medegedeeld dat verweerder in het bestreden besluit het standpunt in zal nemen dat referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. De gemachtigde van eisers heeft op 20 januari 2022 bij brief op dit standpunt gereageerd.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat tussen eiseres en referent geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven. Referent valt niet onder het jongvolwassenenbeleid, omdat hij een relatie heeft waaruit kinderen zijn geboren. Tussen referent en eiseres is ook geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Nu tussen referent en eiseres geen beschermenswaardig familieleven is, hoeft verweerder aan eiseres geen verblijf toe te staan op grond van artikel 8 van het EVRM [2] . Ten aanzien van eiser en referent heeft verweerder wel beschermenswaardig familieleven aangenomen en een belangenafweging gemaakt. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een mvv. Ook is het overgelegde paspoort van eiser niet meer geldig. In de onderhavige procedure heeft verweerder niet gevraagd naar een geldig paspoort, omdat dit niet tot een andere uitkomst zal leiden, aldus verweerder.
Oordeel van de rechtbank
Had verweerder ten aanzien van eiseres en referent een belangenafweging moeten verrichten?
3. De rechtbank vindt allereerst het volgende van belang. Uit de uitspraak van de Afdeling [3] van 13 juli 2022 [4] volgt dat verweerder bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een belangenafweging moet verrichten. Deze belangenafweging ontbreekt echter in het bestreden besluit ten aanzien van de relatie tussen eiseres en referent. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting betoogd dat het niet noodzakelijk was in het bestreden besluit opnieuw een belangenafweging te maken, omdat deze in het primaire besluit al is gemaakt en er in het bestreden besluit naar het primaire besluit is verwezen. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit weliswaar opgemerkt: “de redenen op basis van waarvan ik tot [het primaire besluit] ben gekomen herhaal ik hier nog een keer. Dat besluit is onderdeel van dit besluit”, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat een belangenafweging ten aanzien van de band tussen eiseres en referent onderdeel is van de besluitvorming, reeds omdat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder uitdrukkelijk een ander standpunt inneemt dan in het primaire besluit en geen familieleven meer aanneemt tussen eiseres en referent. Daarbij is ook van belang dat verweerder in een belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden dient te betrekken. Voor zover verweerder al een belangenafweging zou hebben gemaakt, overweegt de rechtbank dat verweerder daarbij de in de hoorzitting naar voren gekomen feiten en omstandigheden niet heeft betrokken.
3.1
Al gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd omdat een belangenafweging tussen eiseres en referent ontbreekt. De rechtbank ziet aanleiding om, in het kader van de finale geschilbeslechting, ook de door eisers overige aangevoerde beroepsgronden te bespreken.
Valt referent onder het jongvolwassenenbeleid?
4. Eisers voeren aan dat referent als jongvolwassene moet worden aangemerkt. Dat referent gehuwd is vormt weliswaar een contra-indicatie, maar die hoeft niet doorslaggevend te zijn. Verweerder had in dat kader onderzoek moeten doen naar de aard, duur en intensiteit van de relatie van referent, wat volgt uit het beleid van verweerder in Werkinstructie 2020/16. Ook kan referent niet worden tegengeworpen dat gedurende het jarenlange verloop van deze procedure, zijn persoonlijke leven niet heeft stilgestaan en hij inmiddels een relatie heeft met twee kinderen. Eisers wijzen in dat verband op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 20 januari 2022 [5] .
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. In de omstandigheid dat referent een eigen gezin heeft gestart mocht verweerder voldoende aanleiding zien om aan te nemen dat referent niet meer tot het gezin van eiseres behoort. Weliswaar volgt uit het beleid dat verweerder onderzoek kan doen naar de aard van de relatie, maar het is in de eerste plaats aan eisers en referent om, al dan niet in de hoorzitting, feiten aan te voeren waaruit zou kunnen volgen dat referent ondanks het stichten van zijn eigen gezin niet zelfstandig kan worden geacht. Dit hebben eisers en referent niet gedaan. De uitspraak waar eisers op hebben gewezen kan niet tot een ander oordeel leiden, nu daarin sprake was van een ander feitencomplex. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is sprake van more than normal emotional ties tussen referent en zijn moeder?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.1
Volgens vaste rechtspraak van het EHRM [6] is er sprake van beschermenswaardig gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. [7] De vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is een vraag van feitelijke aard, en de beantwoording daarvan is afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [8] Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers terecht aangevoerd dat de voornoemde, uit de rechtspraak van het EHRM voortvloeiende, bijkomende elementen van afhankelijkheid in het onderhavige geval aanwezig zijn. Eisers hebben aangevoerd en met medische stukken aannemelijk gemaakt dat eiseres gediagnosticeerd is met borstkanker en voor 80% arbeidsongeschikt is, waardoor zij afhankelijk is van anderen. Daarnaast hebben eiseres en referent samengewoond tot het vertrek van referent uit Turkije, en is niet in geschil dat eiseres volledig financieel afhankelijk is van referent. Daarbij betwist verweerder niet dat tussen hen sprake is van een sterke band. Verweerder heeft deze factoren in het bestreden besluit weliswaar genoemd, maar niet kenbaar gemotiveerd waarom deze elementen, integraal en in samenhang gewogen, niet maken dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Het door verweerder in het bestreden besluit ingenomen standpunt, dat de financiële ondersteuning en sterke banden ook op afstand kunnen worden ingevuld en voortgezet, vindt de rechtbank hiervoor onvoldoende motivering, nu deze elementen blijkens vaste EHRM-jurisprudentie wel degelijk kunnen bijdragen aan het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie. Ook de stelling dat eiser en zijn in Turkije wonende zus kunnen bijdragen aan de dagelijkse zorg voor eiseres vindt de rechtbank onvoldoende motivering. Eiser is minderjarig, waardoor van hem naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer kan worden verwacht dat hij de zorg voor eiseres op zich neemt. Verweerder heeft daarnaast niet betwist dat de zus van eiseres slechts eens in de 2-3 maanden op bezoek komt.
5.3
Daarbij hebben eisers terecht aangevoerd dat verweerder, in het kader van banden met het land van herkomst en met Turkije, ook had moeten betrekken dat eisers geen status hebben in Turkije, de taal niet spreken en geen werk of inkomen hebben. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog ter zitting dat eisers, blijkens het identiteitsdocument in het dossier, rechtmatig verblijf hebben in Turkije. Dit blijkt namelijk niet uit het dossier, en referent en zijn zus hebben ter zitting uitdrukkelijk toegelicht dat dit document enkel dient ter identificatie en geen verblijfsrecht met zich meebrengt.
5.4
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de hiervoor genoemde elementen niet maken dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Deze beroepsgrond slaagt.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en referent
6. Ten aanzien van de belangenafweging die betrekking heeft op eiser en referent overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM [9] moet bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven een ‘fair balance’ worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds [10] . Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dat zo is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toets.
6.1
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder de gemaakte belangenafweging opnieuw moet verrichten naar aanleiding van wat de rechtbank over het familieleven tussen referent en zijn moeder, en de (ontbrekende) belangenafweging in dat kader, heeft overwogen. Eiser is namelijk minderjarig en maakt deel uit van het gezin van de moeder, waardoor de aspecten die in een nieuw te nemen besluit in die belangenafweging zullen worden betrokken, ook meewegen in deze belangenafweging.
6.2
De rechtbank overweegt verder als volgt. In het bestreden besluit is weergegeven dat tussen eiser en referent hechte persoonlijke banden zijn aangenomen, maar dat dit niet betekent dat er op Nederland een positieve verplichting rust om verblijf toe te kennen omdat er een belangenafweging dient plaats te vinden. Eisers hebben terecht aangevoerd dat uit het bestreden besluit niet blijkt hoe zwaar sommige elementen in het voor- dan wel het nadeel van eisers wegen. Ook heeft verweerder de uitkomst van die belangenafweging niet opgenomen in het bestreden besluit. Verweerder heeft verschillende belangen genoemd, zoals het economisch belang van Nederland, de objectieve belemmering, ‘a certain degree of hardship’, de banden met het land van herkomst en het belang van het kind. In sommige gevallen heeft verweerder ook aangegeven of deze belangen in het voor- of nadeel van eiser worden gewogen. In het bestreden besluit is echter geen conclusie opgenomen, waardoor niet duidelijk is welke feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang, het zwaarst wegen en wat de uitkomst van de belangenafweging is. Reeds om deze reden berust de conclusie van verweerder, dat eiser niet in aanmerking komt voor een mvv, op een ondeugdelijke motivering. Daarnaast acht de rechtbank nog het volgende van belang.
6.3
Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat het economisch belang in bepaalde gevallen kan worden aangenomen als rechtvaardiging voor de weigering om verblijf toe te staan. [11] In de zaken waarin dit speelde heeft het EHRM echter veel waarde gehecht aan het feit dat de referent geen inspanningen heeft verricht om aan werk te komen. Het EHRM heeft ook expliciet overwogen dat het economisch belang slechts één van de factoren is die moet worden meegewogen in de belangenafweging. Ook in het beleid van verweerder is bepaald dat het normbedrag geen absoluut vereiste is, nu een vreemdeling ook omstandigheden in zijn voordeel kan aanvoeren:
“Denk hierbij bijvoorbeeld aan de inspanningen die zijn gepleegd om aan het normbedrag te voldoen, omstandigheden die verklaren waarom niet aan het normbedrag kan worden voldaan (verwijtbaarheid), aan de omstandigheid dat aan het normbedrag weliswaar niet wordt voldaan, maar dat de vreemdeling wel degelijk over middelen beschikt of dat andere gezinsleden over het normbedrag beschikken waarmee wordt bijgedragen aan de kosten van het levensonderhoud van het gezin.”
6.4
Uit het bestreden besluit leidt de rechtbank af dat verweerder het begrijpelijk vindt dat referent de taal wil leren en een studie wil volgen, maar dat het zwaar weegt dat eiser niet voldoet aan het inkomensvereiste. Referent heeft ook een verklaring van de zwager van referent overgelegd, die verklaart te willen voorzien in kosten als eisers naar Nederland komen, en enkele van zijn loonstroken. Ten aanzien van die verklaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is hoe lang hij kan en wil bijdragen. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering niet voldoet in het kader van de voornoemde EHRM-rechtspraak en het beleid van verweerder. Eisers hebben terecht aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de omstandigheden dat referent vluchteling is en daarom (nog) niet volledig aan het normbedrag kan voldoen, dat de zwager van referent wil bijdragen aan kosten, en dat referent nu bezig is met het leren van Nederlands en een studie volgt zodat hij in de toekomst aan het normbedrag kan voldoen, niet in zijn voordeel zijn betrokken in het kader van het economisch belang.
7. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de aard van de geconstateerde gebreken ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen waarbij hij rekening moet houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). [12]
10. Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers de door hen betaalde griffierechten moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Zie paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7.Onder meer: A.W. Khan tegen Verenigd Koninkrijk, 12 juni 2010 (47486/06) en Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, 17 april 2012 (1598/06).
8.Zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:175).
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
10.Zie o.m. de arresten Rodrigues da Silva en Hoogkamer v. Nederland van 31 januari 2006 (nr. 50435/99), Osman v. Denemarken van 14 juni 2011 (nr. 38058/09), Nunez v. Noorwegen van 28 juni 2011 (nr. 55597/09) en het arrest Butt v. Noorwegen van 4 december 2012 (nr. 47017/09).
11.Bijvoorbeeld de arresten Hayderie v. Nederland van 20 oktober 2005 (8876/04), Konstantinov v. Nederland van 26 april 2007 (16351/03), en Hasanbasic v. Zwitserland van 11 juni 2013 (52166/09).
12.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.