ECLI:NL:RBDHA:2022:14980
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, een moeder en haar minderjarige zoon, hebben de aanvraag ingediend op basis van gezinsleven met de referent, die in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris geen adequate belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot de relatie tussen de eiseres en de referent. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. De rechtbank verwijst naar de relevante rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en concludeert dat de staatssecretaris de belangen van de betrokken partijen niet correct heeft gewogen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens worden de proceskosten vergoed aan de eisers.