ECLI:NL:RBDHA:2023:2446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL22.25359 en NL22.25360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening voor verblijf als familie- of gezinslid bij een kennismigrant

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekers, meerderjarige kinderen van de echtgenote van de referent, hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij hun stiefvader, die als kennismigrant in Nederland verblijft, te kunnen wonen. De referent heeft de Russische nationaliteit en is erkend als kennismigrant, terwijl zijn echtgenote en kinderen nog in Rusland verblijven. De verzoeker heeft infantiel autisme en is volledig afhankelijk van de zorg van zijn ouders, terwijl de verzoekster, zijn tweelingzus, studente is en ook bij haar ouders woont.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de aanvragen van de verzoekers heeft afgewezen op basis van een belangenafweging die in het nadeel van de verzoekers uitviel. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat deze belangenafweging onevenwichtig was, gezien het feit dat de referent in Nederland is toegelaten als kennismigrant, wat impliceert dat zijn komst noodzakelijk is voor het economische belang van Nederland. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de zorg voor de verzoeker wordt verleend door het gezin en dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Rusland voort te zetten.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en de verweerder opgedragen om de verzoekers te behandelen alsof zij in het bezit zijn van een mvv. Dit besluit is genomen in het licht van de spoedeisendheid van de situatie, waarbij de verzoekers sinds oktober 2022 van hun stiefvader zijn gescheiden en de omstandigheden voor het gezin steeds nijpender worden. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de verweerder het griffierecht en de proceskosten aan de verzoekers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.25359 en NL22.25360

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[verzoeker 1] , verzoeker,

V-nummer: [v-nummer 1] ,
[verzoeker 2], verzoekster,
V-nummer: [v-nummer 2] ,
beiden met de Russische nationaliteit,
hierna te noemen: verzoekers,
(gemachtigde: mr. J.A. Kroes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Procesverloop

In de besluiten van 8 november 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van verzoekers om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ” afgewezen.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De heer [referent] , referent, is verschenen. Als tolk was aanwezig mevrouw A.M.J. de Wit. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Rreferent is de stiefvader van verzoekers. Referent heeft per 1 augustus 2022 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [bedrijf] in de functie van [functie] Referent verblijft sinds 1 oktober 2022 als kennismigrant in Nederland. Zijn echtgenote, mevrouw [echtgenote] , is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning als familielid van referent. Zij verblijft nog in Moskou.
2. Verzoekers zijn de meerderjarige kinderen van de echtgenote van referent. Verzoeker heeft infantiel autisme en is handelingsonbekwaam verklaard. Hij kan niet in zijn eigen onderhoud voorzien en heeft 24-uurszorg nodig. Dit wordt door zijn moeder en stiefvader gedaan. Verzoekster is de tweelingzus van verzoeker. Ook zij woont nog steeds bij het gezin. Zij is studente en is volledig afhankelijk van haar ouders. Zij maakt deel uit van de LHBTI-gemeenschap.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvragen van verzoekers getoetst aan het jongvolwassenenbeleid. Op basis van de door verzoekers overgelegde documenten en verklaringen heeft verweerder familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] aangenomen. Verweerder heeft de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM echter in het nadeel van verzoekers laten uitvallen.
De verzoeken om een voorlopige voorziening
4. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter primair verzocht om een voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder op te dragen hen te behandelen als ware zij in het bezit van de door hen verzochte mvv. Subsidiair verzoeken zij de voorzieningenrechter verweerder op te dragen op korte termijn, bij voorkeur binnen twee weken, op het bezwaar te beslissen.
4.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [2] kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
4.2
De voorzieningenrechter overweegt dat de verzochte voorziening een voorlopig karakter mist, omdat toewijzing ervan alleen als uitkomst heeft dat verzoekers Nederland mogen inreizen, wat in het kader van de onderhavige procedure ter beoordeling van verweerder staat. Een dergelijk verzoek zal daarom alleen in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, namelijk in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzing zó onevenredig zijn, dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijk vergaande beslissing is in principe alleen plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noodzaakt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
5. De voorzieningenrechter wijst het primaire verzoek van verzoekers toe, en zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Spoedeisend belang
5.1
De voorzieningenrechter volgt verzoekers in hun stelling dat sprake is van spoedeisend belang vanwege het feit dat zij sinds oktober 2022 van hun stiefvader zijn gescheiden. Hoewel niet onderbouwd, acht de voorzieningenrechter het niet onaannemelijk dat vanwege het infantiel autisme van verzoeker de veranderingen in de gezinssituatie gevolgen hebben voor zijn welzijn. Bovendien heeft verweerder niet betwist dat verzoeker 24 uur zorg nodig heeft en dat die zorg volledig voor rekening van de moeder van verzoeker komt. De voorzieningenrechter ziet voorts spoedeisend belang in de omstandigheden dat de situatie voor het gezin steeds nijpender wordt omdat referent in Nederland werkt en het vanwege de sancties die de Europese Unie heeft opgelegd aan Rusland voor referent niet mogelijk is om op de reguliere wijze geld aan verzoekers en hun moeder over te maken om in hun levensonderhoud te voorzien.
Belangenafweging
5.2
Uit de bestreden besluiten volgt, samengevat, dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van verzoekers heeft laten uitvallen om het economische welzijn van de Nederlandse overheid te beschermen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval sprake van een onevenwichtige belangenafweging. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
5.3
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in dit geval gaat om een aanvraag voor verblijf bij een kennismigrant. Het feit dat referent in Nederland is toegelaten als kennismigrant impliceert naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat zijn komst naar Nederland noodzakelijk en wenselijk is voor het economische belang van Nederland. Het standpunt van verweerder dat er geen objectieve belemmeringen aanwezig zijn om het gezinsleven in Rusland uit te voeren, vindt de voorzieningenrechter onder deze omstandigheden geen argument dat verweerder in het nadeel van verzoekers kan meewegen. Dat geldt ook voor het argument van verweerder dat de scheiding van referent en verzoekers geen onvrijwillig karakter heeft; dit is immers inherent aan de omstandigheid dat aan referent een vergunning als kennismigrant is verleend. Verzoekers hebben daartoe ook aangevoerd dat de werkgever van referent heeft aangegeven dat hij een moeilijk vervulbare positie bekleedt waarvoor geen kandidaten in Nederland, noch in de EU, beschikbaar zijn. Dit is niet betwist door verweerder.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat referent ruimschoots voldoende inkomen heeft vanwege zijn baan bij [bedrijf] , waardoor het gezin ook geen beroep zal doen op publieke middelen in Nederland. Voor zover verweerder stelt dat verzoeker een beroep zal doen op het Nederlandse zorgstelsel omdat hij medische zorg nodig heeft, berust dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter op een aanname van verweerder. De zorg die verzoeker nodig heeft wordt immers verleend door het gezin. Niet is gebleken dat verzoeker een andere vorm van zorg nodig heeft, waarbij aanspraak zal worden gemaakt op de door de overheid betaalde gezondheidzorg. Verweerder heeft dit dan ook ten onrechte in het nadeel van verzoeker meegewogen. Bovendien heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte betrokken dat niet gebleken is dat verzoeker niet door derden in Rusland kan worden verzorgd. Verweerder erkent in het besluit dat personen met autisme moeite hebben om zich aan te passen, maar verbindt aan de omstandigheid dat verzoeker ook heeft kunnen wennen aan referent, de conclusie dat het niet onmogelijk is zich aan te passen en eventueel met behulp van derden, zelfstandig te functioneren. Verweerder lijkt hierbij in het geheel uit het oog te verliezen dat verzoeker functioneert op het niveau van een 2 of 3 jarige. Verweerder heeft dit dan ook niet in het nadeel van verzoeker kunnen meewegen.
Ook heeft verweerder ten onrechte in het nadeel van verzoeker meegewogen dat hij geen band met Nederland heeft. De band van verzoeker met Rusland beperkt zich immers vooral tot zijn directe gezinsleden. Bovendien heeft verweerder niet betwist dat verzoeker een geestelijke leeftijd van twee jaar heeft, waardoor de veronderstelling van verweerder dat verzoeker een sterke sociale en culturele band heeft met Rusland onvoldoende is gemotiveerd.
5.5
Hoewel de persoonlijke situatie van verzoekster afwijkt van die van haar broer omdat zij niet kampt met een medische of psychische aandoening, komt de voorzieningenrechter ook in de zaak van verzoekster tot het oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in haar nadeel uitvalt. De voorzieningenrechter wijst daartoe allereerst naar hetgeen onder rechtsoverweging 5.1 is overwogen. Het standpunt van verweerder dat in verzoeksters nadeel meeweegt dat zij in Rusland studeert en dat daarom te verwachten valt dat zij binnen afzienbare tijd gebruik wil maken van diverse voorzieningen in Nederland, volgt de voorzieningenrechter evenmin. Allereerst is niet duidelijk of verzoekster inderdaad van plan is te gaan studeren in Nederland, en als zij dat al van plan is, heeft zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onderbouwd dat studenten uit niet-EER landen meer baten dan kosten met zich mee brengen voor de Rijksbegroting. Dit is verder ook niet betwist door verweerder. Ondanks dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de persoonlijke situatie van verzoekster minder ernstig is dan dat van verzoeker, acht de voorzieningenrechter het niet reëel om in dit geval te stellen dat verzoekster in Rusland, apart van het gezin, moet verblijven, mede gelet op het feit dat verzoeker ook de steun en zorg van verzoekster nodig heeft.
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van verzoekers heeft laten uitvallen, heeft het bezwaar reeds hierom redelijke kans van slagen. Verzoekers hebben verder nog aangevoerd dat verweerder tot nu toe bij dergelijke aanvragen bij kennismigranten altijd tot inwilliging overging, ook bij meerderjarige kinderen. Verzoekers hebben een brief van verweerder van 2 september 2022 overgelegd, waarin staat dat verweerder de laatste jaren bij die aanvragen het economische belang van de aanwezigheid van de kennismigrant in Nederland (ten onrechte) vaak een doorslaggevende rol heeft gegeven. Daarom acht verweerder het economisch belang niet langer doorslaggevend in de beoordeling. Verzoekers hebben deze brief ingebracht om te onderbouwen dat verweerder een wijziging in hun beleid heeft gemaakt, en dat dit nu nadelig is voor verzoekers. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betreft dit betoog een dusdanig principieel vraagstuk, dat het te ver strekt om daar in deze procedures een (voorlopig) oordeel over te geven. Zo is tussen partijen in geschil of het hier gaat om de uitvoeringspraktijk van verweerder, of dat het gaat om vaststaand beleid dat is gewijzigd. Gelet op die brief, lijkt het er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter sterk op dat voorheen doorslaggevend belang werd gehecht aan het economische belang van de komst van de kennismigrant naar Nederland, en dat deze brief er nu voor heeft gezorgd dat de afweging alsnog in het nadeel van verzoekers is uitgevallen.
Conclusie
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar redelijke kans van slagen heeft. Gezien het spoedeisend belang en de belangen van verzoekers om, samen met hun moeder, naar hun stiefvader in Nederland te reizen en de gezinssituatie te herstellen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de primaire verzoeken om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter realiseert zich dat toewijzing van dit verzoek verstrekkend is en een voorlopig karakter ontbeert, maar ziet hiertoe aanleiding in de volgende omstandigheden. Verweerder heeft ter zitting aangegeven voornemens verzoekers in bezwaar te horen en dat een hoorzitting niet voor maart of april 2023 zal plaatsvinden. Ook heeft verweerder ter zitting vermeld dat, na de hoorzitting, pas op zijn vroegst in juni 2023 een beslissing op bezwaar zal komen.
Bij het treffen van de voorziening de voorzieningenrechter ook laten meewegen dat de moeder in Rusland is achtergebleven met verzoekers om voor, met name, verzoeker te zorgen, dat het gezin al sinds oktober 2022 uit elkaar is en dat het sturen van geld door referent vanwege de Europese sancties aan Rusland onmogelijk is. In al deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding het primaire verzoek toe te wijzen en verweerder op te dragen verzoekers te behandelen als ware zij in het bezit van een mvv.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe en draagt verweerder op verzoekers te behandelen als ware zij in het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Algemene wet bestuursrecht.