ECLI:NL:RBDHA:2023:19945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
21/8317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake herziening, intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de herziening, intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering behandeld. Eiseres, die sinds 2004 bijstand ontving, werd geconfronteerd met een terugvordering van € 106.581,80 na een onderzoek door de gemeente Den Haag. Dit onderzoek werd gestart naar aanleiding van een anonieme melding dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank constateert dat het waterverbruik op het uitkeringsadres extreem laag was, wat aanleiding gaf tot de veronderstelling dat de woning niet bewoond werd. Eiseres heeft tijdens een zitting verklaard dat zij angstig was voor haar bovenburen en daardoor niet vaak thuis was, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om aan te tonen dat haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres was. De rechtbank stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag terecht heeft gehandeld door de bijstandsuitkering te herzien en in te trekken, omdat eiseres niet aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan. De rechtbank biedt het college de gelegenheid om de hoogte van de terugvordering opnieuw te berekenen, waarbij het evenredigheidsbeginsel in acht moet worden genomen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8317

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Spek),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: I.M. Groen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening, intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering tot een bedrag van € 106.581,80, de brutering van deze terugvordering en de intrekking van haar bijstandsuitkering per 8 juli 2021.
1.1.
Bij besluit van 6 december 2021 heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de herziening, intrekking, terugvordering, brutering en beëindiging van de bijstandsuitkering ongegrond verklaard (het bestreden besluit). Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college. Een voormalige buurvrouw van eiseres was als toehoorder aanwezig. Tijdens de zitting heeft het college eiseres een voorstel gedaan voor een minnelijke regeling en is besproken dat eiseres binnen een week na de zitting de rechtbank zou berichten over de stand van zaken met betrekking tot dit voorstel. Het onderzoek ter zitting is op 29 juni 2023 gesloten.
1.4.
Bij e-mailbericht van 6 juli 2023 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank meegedeeld dat eiseres het ter zitting door het college gedane voorstel voor een minnelijke regeling, na beraad met onder meer haar begeleidster van stichting MEE, niet zal accepteren. Ook is in deze e-mail verzocht om heropening van het onderzoek ter zitting om aanvullende stukken en verklaringen in het geding te brengen.
1.5.
Bij brief van 13 juli 2023 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij vooralsnog geen aanleiding ziet om het onderzoek ter zitting te heropenen en dat het eiseres vrij staat om documenten aan de rechtbank te sturen, na ontvangst waarvan de rechtbank al dan niet zal overgaan tot heropening van het onderzoek ter zitting.
1.6.
Bij brief van 27 juli 2023 heeft eiseres aanvullende stukken overgelegd met het verzoek om het onderzoek ter zitting te heropenen en deze stukken te betrekken bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft ook daarin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Zij heeft de uitspraak (nader) bepaald op heden.

Wat aan de procedure voorafging

2. In een rapportage Handhaving & Fraude van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Den Haag (dienst SZW) over eiseres, gedateerd 3 mei 2021 en 12 juli 2021 (de rapportage), is het volgende vermeld over de aanleiding voor dit onderzoek en informatie die is ontvangen van organisaties die zijn geraadpleegd in het kader van dit onderzoek.
2.1.
Eiseres ontving sinds 27 augustus 2004 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (Pw). Naar aanleiding van een anonieme melding, inhoudende, kort gezegd, dat eiseres sinds 1998 niet zou wonen in de woning aan de [adres] in [plaats] waar zij is ingeschreven (het uitkeringsadres), is het college een onderzoek gestart naar het recht op bijstand van eiseres. in dit kader is het waterverbruik op het uitkeringsadres opgevraagd bij het waterleidingsbedrijf (Dunea). Uit de ontvangen informatie is gebleken dat op het uitkeringsadres in totaal 15 m³ water is verbruikt in de periode 1 maart 2011 tot 24 februari 2021 en dat het gemiddelde waterverbruik in die periode niet boven de 6 m³ kwam per jaar. In de periode 25 januari 2018 tot 24 februari 2021 was het gemiddelde waterverbruik 0 m³ per jaar, waarbij over de periode 29 januari 2019 tot 24 februari 2021 sprake was van een schatting.
Ook zijn gegevens ontvangen van de energieleverancier (Eneco) over het gas- en elektriciteitsverbruik op het uitkeringsadres van 1 februari 2012 tot en met 26 februari 2021. In de periode 1 februari 2012 tot en met 26 februari 2021 varieerde het jaarlijkse stroomverbruik tussen 281 en 579 kWh en het gasverbruik tussen 214 en 250 m3. Volgens de dienst SZW lag gedurende deze periode het gas- en elektriciteitsverbruik op het uitkeringsadres ver onder de Nibud -(referentie)cijfers over het gemiddelde gas- en elektriciteitsverbruik.
Hiernaast zijn de door eiseres overgelegde bankafschriften van 17 juni 2020 tot en met 7 juli 2021 geanalyseerd door de dienst SWZ. Hieruit kwam volgens de dienst SZW naar voren dat voornamelijk transacties zichtbaar zijn in een andere omgeving dan de buurt van het uitkeringsadres.
Hoor- en wederhoorgesprek
2.2.
In de rapportage van de dienst SZW is verder het volgende vermeld over een zogenoemd hoor- en wederhoorgesprek met eiseres. Eiseres is uitgenodigd voor een hoor- en wederhoorgesprek op 24 juni 2021 en is toen zonder kennisgeving niet verschenen. Vervolgens is de bijstandsuitkering van eiseres bij besluit van 25 juni 2021 tijdelijk stopgezet met ingang van 1 juli 2021. Op 28 juni 2021 heeft eiseres telefonisch contact opgenomen met het klantcontactcentrum. Vervolgens is een nieuwe afspraak gemaakt voor een hoor- en wederhoor gesprek op 8 juli 2021.
2.3.
Op 8 juli 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en twee medewerkers van de dienst SZW, naar aanleiding van vragen van de dienst SZW over de woon- en leefsituatie van eiseres.
In het verslag van dit gesprek is vermeld dat door eiseres onder andere is verklaard, in antwoord op vragen van de dienst SZW, dat zij geen vaatwasser heeft, dat zij niet veel afwas heeft omdat zij eten bestelt, dat haar wasmachine kapot is gegaan, dat zij haar kleding naar de wasserette laat brengen via een kennis, dat zij een waterkoker heeft, dat zij wel eens thee drinkt en dat zij een koelkast heeft. Met betrekking tot het waterverbruik van eiseres is in dit gespreksverslag vermeld dat door eiseres is verklaard dat zij heel weinig water verbruikt, soms naar het toilet gaat en ongeveer drie keer per week een half bad neemt. Verder is in het gespreksverslag vermeld dat eiseres heeft verklaard dat ze bang is voor haar bovenbuurman en dat ze soms na het slapen weggaat van huis. In het gespreksverslag is met betrekking tot het lage energieverbruik op het uitkeringsadres vermeld dat eiseres heeft verklaard dat zij niet kookt en eten bestelt, dat zij vier à vijf keer per week thuis eet en dat er niets in haar koelkast staat.
2.4.
In dit gespreksverslag is verder vermeld dat de medewerkers van de dienst SZW eiseres hebben laten weten dat zij twijfels hebben over het recht van eiseres op bijstand en dat zij direct na het gesprek een huisbezoek willen afleggen om de feitelijke woon- leefsituatie te beoordelen. De medewerkers hebben daarbij uitgelegd dat het weigeren van het huisbezoek gevolgen heeft voor de bijstandsuitkering. In het gespreksverslag is vermeld dat eiseres toestemming had gegeven voor het huisbezoek naar eerst haar advocaat wilde spreken. Op de mededeling van de dienst SZW dat als het huisbezoek wordt geweigerd de uitkering wordt beëindigd antwoordde eiseres dat de uitkering mag worden beëindigd. Blijkens het gespreksverslag heeft eiseres vervolgens haar advocaat gebeld maar die gaf aan dat zij een strafrechtadvocaat is en geen verstand heeft van de Pw. Vervolgens heeft eiseres gezegd dat zij op zoek gaat naar een advocaat die gespecialiseerd is. Desgevraagd door de medewerkers van de dienst SZW heeft eiseres nogmaals het huisbezoek geweigerd. In het gespreksverslag is vermeld dat eiseres heeft geweigerd het gespreksverslag door te nemen en te ondertekenen.
2.5.
De resultaten van het onderzoek naar eiseres zijn neergelegd in de rapportage.
Primaire besluiten
2.6.
Bij besluit van 14 juli 2021 heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres herzien met betrekking tot de periode van 1 februari 2012 tot en met 31 juli 2021, ingetrokken van 1 februari 2012 tot en met 7 juli 2021 en de in die periode gemaakte kosten aan bijstand van € 106.581,80 teruggevorderd van eiseres (primair besluit 1). Als grondslag voor deze beslissing is in dit besluit vermeld dat uit onderzoek en het hoor- en wederhoorgesprek op 8 juli 2021 blijkt dat eiseres vanaf 1 februari 2012 haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres. Nu eiseres hierover geen inlichtingen had verstrekt aan de dienst SZW, was het recht op bijstand niet langer vast te stellen, aldus het college in primair besluit 1.
2.7.
Bij afzonderlijk besluit van eveneens 14 juli 2021 heeft het college een deel van het teruggevorderde bedrag vermeerderd met belasting en premies (gebruteerd), waardoor de totale vordering € 132.547,53 bedraagt (primair besluit 2).
2.8.
Bij besluit van 20 juli 2021 heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres beëindigd per 8 juli 2021 (primair besluit 3). Als reden hiervoor is in het besluit vermeld dat eiseres op 8 juli 2021 heeft geweigerd mee te werken aan een huisbezoek en daarvoor geen geldige dringende reden heeft gegeven. Het recht op bijstand kon daardoor volgens het college niet langer worden vastgesteld.
Bestreden besluit
2.9.
Met het bestreden besluit heeft het college primaire besluiten 1, 2 en 3 gehandhaafd. Het college stelt zich op het standpunt dat de dienst SZW zich gerechtvaardigd op de veronderstelling heeft beroepen dat de woning aan de [adres] niet bewoond wordt en dat eiseres om die reden niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is volgens het college in een dergelijk geval aan eiseres om het tegendeel aannemelijk te maken, en dat is volgens het college niet gebeurd.
Met betrekking tot de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres per 8 juli 2021 is het college van mening dat er een redelijke grond was voor het afleggen van een huisbezoek aansluitend aan het gesprek op 8 juli 2021. Dit was nodig om het hoofdverblijf van eiseres op het uitkeringsadres te verifiëren. Eiseres heeft dit bezoek geweigerd waardoor de onduidelijkheid over haar woonsituatie is gebleven en het recht op bijstand niet vastgesteld kon worden, aldus het college.
2.10.
Eiseres heeft naar aanleiding van een nieuwe aanvraag opnieuw bijstand toegekend gekregen, vanaf 28 juli 2021.

Beoordeling door de rechtbank

3. De voor de uitspraak relevante wettelijke bepalingen zijn weergegeven in een bijlage bij deze uitspraak, die hiervan deel uitmaakt.
4. Eiseres stelt dat zij al jarenlang problemen heeft met haar buren, om welke reden zij angstig is geworden, de situatie in haar woning niet meer aankan en deze woning zoveel mogelijk is ontvlucht. Pas toen de gemeente Den Haag onderzoek ging doen naar haar recht op bijstand werd duidelijk dat zij zorg en begeleiding nodig heeft om zelfstandig te kunnen blijven wonen. Zowel de primaire besluiten als het bestreden besluit zijn in het bijzonder gebaseerd op het zeer lage waterverbruik op het uitkeringsadres. Volgens eiseres heeft het college ten onrechte alleen naar de cijfers gekeken en daarbij niet de levensontwrichtende situatie betrokken waarin zij verkeerde. Eiseres achtte de manier waarop de zij woning bewoonde de enig mogelijke. Zij was zoveel mogelijk bij familie, maar kon de woning niet opgeven omdat zij ook behoefte had aan een eigen plek. Het was eiseres niet duidelijk dat ze met het college had moeten communiceren over eventuele gevolgen van haar leefwijze voor haar bijstandsuitkering.
Hiernaast is eiseres van mening dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Het teruggevorderde bedrag is voor eiseres onoverzienbaar en zij zal dit nooit kunnen aflossen. Eiseres wordt weliswaar beschermd door de regeling betreffende de beslagvrije voet, maar de psychische druk die zij ervaart door de vordering is zo groot dat deze ten koste gaat van haar gezondheid.
5. Het college stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht ongegrond is verklaard. Het college voert in dit verband aan dat de door eiseres gestelde levensontwrichtende situatie onbekend was bij het college, omdat eiseres dit niet eerder aan het college had meegedeeld. Tijdens het gesprek op 8 juli 2021 is hierover voor het eerst door eiseres verklaard, maar er is over dit onderwerp geen schriftelijk bewijs geleverd. De stelling van eiseres dat zij niet wist dat zij aan het college mededeling had moeten doen van haar situatie, maakt dit niet anders. Het college wijst erop dat dringende redenen naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) alleen kunnen zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van terugvordering voor een persoon. De stelling van eiseres dat de psychische druk als gevolg van de zeer hoge vordering ten koste gaat van haar gezondheid is niet voorzien van schriftelijk bewijs.
Oordeel rechtbank
6. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval moet het college aannemelijk maken dat eiseres in de periode waar het in deze zaak om gaat, haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had en eiseres dit ten onrechte niet aan het college heeft laten weten zoals vereist op basis van artikel 17, eerste lid, van de Pw. [1]
Hoofdverblijf op uitkeringsadres
6.1.
Op basis van artikel 40, eerste lid, van de Pw bestaat het recht op bijstand jegens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar een belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Waar een persoon het woonadres heeft, is daar waar hij het hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een persoon is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Een betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [2]
6.1.1.
Waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden, ongeacht het aantal personen dat dit huishouden vormt, wordt in de rechtspraak van de CRvB beschouwd als extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt op basis van die rechtspraak de vooronderstelling dat een woning niet wordt bewoond en dat een persoon dus niet het hoofdverblijf heeft in die woning. Het is dan aan die persoon om het tegendeel aannemelijk te maken. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB. [3]
6.1.2.
Het college heeft de herziening, intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering gebaseerd op de onderzoeksbevindingen neergelegd in de onder 2. genoemde rapportage van de dienst SZW van 12 juli 2021 en het hoor- en wederhoorgesprek van 8 juli 2021. Uit de onderzoeksbevindingen is naar voren gekomen dat het waterverbruik van eiseres op het uitkeringsadres van 1 maart 2011 tot 24 februari 2021 extreem laag was in de zin van rechtspraak van de CRvB, dit wil zeggen maximaal 7 m³ per jaar. Het gemiddelde waterverbruik per jaar in de periode 2011 – 2021 was achtereenvolgens 6 m³ (1 maart 2011 tot 24 januari 2012), 1 m³ (24 januari 2012 tot 28 januari 2013), 1 m³ (28 januari 2013 tot 31 januari 2014), 2 m³ (31 januari 2014 tot 19 januari 2015), 3 m³ (19 januari 2015 tot 26 januari 2016), 2 m³ (26 januari 2016 tot 3 februari 2017), 1 m³ (3 februari 2017 tot 25 januari 2018), 0 m³ (25 januari 2018 tot 29 januari 2019), 0 m³ (29 januari 2019 tot 25 februari 2020) en 0 m³ (25 februari 2020 tot 24 februari 2021).
Deze gegevens over het waterverbruik op het uitkeringsadres zijn niet betwist door eiseres. Het waterverbruik over de periode 29 januari 2019 tot en met 24 februari 2021 was weliswaar geschat door Dunea, maar eiseres heeft deze schatting desgevraagd ter zitting niet betwist.
6.1.3.
Het college heeft hiernaast gekeken naar het energieverbruik op het uitkeringsadres. In de periode 1 februari 2012 tot en met 26 februari 2021 was het gemeten verbruik op het uitkeringsadres volgens Eneco tussen de 281 kWh en 579 kWh stroom per jaar en tussen 214 m³ en 250 m³ gas per jaar. Dit is niet betwist door eiseres. In de rapportage is vermeld dat volgens Eneco een eenpersoonshuishouden gemiddeld 1.900 kWh per jaar aan stroom verbruikt en dat het gemiddelde jaarlijkse gasverbruik voor een flat/appartement 875 m³ bedraagt. Ook dit is niet betwist door eiseres.
6.1.4.
Uit het beroepschrift en de verklaringen van (de gemachtigde van) eiseres ter zitting volgt dat eiseres, kort gezegd, regelmatig niet aanwezig was op het uitkeringsadres in verband met angst voor haar bovenburen en soms wel en soms niet in haar woning sliep. Deze argumentatie biedt een verklaring voor het lage water-, elektriciteits- en gasverbruik op het uitkeringsadres, maar uit deze argumentatie volgt niet dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiseres zich desalniettemin bevond op het uitkeringsadres. Uit deze argumentatie volgt juist dat eiseres regelmatig tijd doorbracht elders dan op het uitkeringsadres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee dus niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode in kwestie haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
6.1.5.
Het verbruik van water, elektriciteit en warmte en de verklaringen van eiseres voor dat verbruik leiden dus, in onderlinge samenhang bezien, tot de slotsom dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in de te beoordelen periode niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
Artikel 17 Pw: inlichtingenverplichting
6.2.
De inlichtingenverplichting is neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Op basis van dit artikel doet de belanghebbende aan het college van burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
6.2.1.
Voor het recht op bijstand is de precieze woon- en leefsituatie van een persoon van betekenis. Uit 6.1. tot en met 6.1.5. volgt dat niet aannemelijk is dat het centrum van het persoonlijk leven van eiseres in de periode waar het in deze zaak om gaat zich op het uitkeringsadres bevond. Met betrekking tot het argument van eiseres dat het haar niet duidelijk was dat zij in verband met haar bijstandsuitkering het college diende te informeren over haar leefwijze geldt dat uit rechtspraak van de CRvB volgt dat de inlichtingenverplichting een objectief geformuleerde verplichting is, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. [4] Uitsluitend moet worden beoordeeld of eiseres had moeten melden dat haar hoofdverblijf zich niet op het uitkeringsadres bevond en dit heeft nagelaten. Dat laatste is, zoals hiervoor is overwogen, het geval.
Herziening en intrekking bijstandsuitkering
6.3.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw moet het college in geval van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting, de bijstandsuitkering herzien/intrekken. Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat nu het gaat om een verplichting vanuit de Pw voor het college om tot herziening/intrekking over te gaan, het in beginsel niet mogelijk is in dit verband een belangenafweging te maken en te toetsen aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [5] Wat eiseres aanvoert over haar persoonlijke omstandigheden kan er, nog daargelaten dat dit betoog niet nader is onderbouwd, niet toe leiden dat het college (na een belangenafweging) van herziening en intrekking had moeten afzien. Niet gebleken is dat in het geval van eiseres sprake is van een situatie die door de wetgever bij de totstandkoming van de Pw niet of niet volledig onder ogen is gezien en die meebrengt dat strikte toepassing van de Pw zozeer in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing in dit geval achterwege moet blijven.
Terugvordering bijstandsuitkering
6.4.
Bij een intrekking van bijstandsuitkering moet het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw in beginsel overgaan tot terugvordering van de ten onrechte uitgekeerde bijstand. Ook dit is een gebonden bevoegdheid van het college. Als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college op basis van artikel 58, achtste lid, van de Pw besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Er kan slechts sprake zijn van dringende redenen als een terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen met zich brengt. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. [6] Dat hiervan sprake is, is de rechtbank niet gebleken. Uit de overgelegde medische informatie kan namelijk niet worden opgemaakt dat haar medische problemen een gevolg zijn van de terugvordering of dat deze door de terugvordering zijn verergerd.
De hoogte van het teruggevorderde bedrag en de brutering
6.5.
Ter zitting heeft het college desgevraagd verklaard dat bij de berekening van het terug te vorderen bedrag en brutering het evenredigheidsbeginsel niet is betrokken. Verder heeft het college uit eigen beweging ter zitting verklaard dat de hoogte van de totale terugvordering (dat wil zeggen, inclusief brutering) niet in stand kan blijven. De rechtbank ziet geen reden om het college daarin niet te volgen. Gelet daarop zal de rechtbank het college in de gelegenheid stellen om een nader besluit te nemen over de hoogte van de terugvordering en de brutering van de bijstandsuitkering van eiseres. Onder het kopje ‘conclusie en gevolgen’ zal de rechtbank uitleggen wat dit voor partijen betekent.
De beëindiging van de uitkering per 8 juli 2021
6.6.
Volgens vaste rechtspraak kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden (in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand) indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete en objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en deze niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. [7]
6.6.1.
Hoewel eiseres het gespreksverslag niet heeft ondertekend, heeft zij in bezwaar en in beroep de inhoud ervan grotendeels niet betwist.
6.6.2.
Niet in geschil is dat eiseres geen toestemming heeft gegeven voor het afleggen van een huisbezoek aansluitend aan het gesprek op 8 juli 2021. Gelet op het lage water-, stroom- en gasverbruik en de verklaringen van eiseres tijdens het gesprek, onder andere dat zij veel van huis is, is de rechtbank van oordeel dat er een redelijke grond was voor het afleggen van een huisbezoek. Door geen toestemming te geven voor het huisbezoek heeft eiseres haar medewerkingsverplichting geschonden.
6.6.3.
In het algemeen komt groot gewicht toe aan het belang van een bijstandverlenende instantie om – zo nodig – onmiddellijk een huisbezoek af te leggen om een door de betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren. De reden daarvoor is dat anders de mogelijkheid bestaat dat in die woonsituatie voor het huisbezoek een wijziging wordt aangebracht, waardoor dit controlemiddel minder effectief is. De bijstandverlenende instantie mag daarom van de betrokkene verlangen dat hij medewerking verleent aan een onmiddellijk af te leggen huisbezoek. Onder bepaalde omstandigheden kan het weigeren van medewerking de betrokkene echter niet worden tegengeworpen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de betrokkene niet in staat is om de medewerking te verlenen door een in de persoon gelegen lichamelijke of psychische oorzaak, of als de betrokkene feitelijk niet in staat is om de medewerking te verlenen door een oorzaak die buiten zijn risicosfeer ligt. [8]
6.6.4.
Voor zover eiseres stelt dat haar niet kan worden tegengeworpen dat zij niet heeft meegewerkt aan het afleggen van een huisbezoek, omdat zij zich behandeld voelde als een crimineel en daardoor niet in staat voelde om medewerking te verlenen aan het huisbezoek, slaagt deze grond niet. Hiervoor is het volgende van belang.
Uit het gespreksverslag blijkt dat aan eiseres is uitgelegd dat haar bijstandsuitkering zou worden beëindigd als zij niet mee zou werken aan het verzochte huisbezoek. Eiseres antwoordde dat zij daaraan niet mee wilde werken. Dat eiseres zich als een crimineel behandeld voelde maakt niet dat er sprake was van psychische redenen/psychische overmacht waardoor zij niet mee kon werken aan een huisbezoek. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat haar weigering om mee te werken aan het aangekondigde huisbezoek op 8 juli 2021 het gevolg is van psychische overmacht.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op hetgeen is overwogen onder 6.5. heeft het college gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het college een nieuwe berekening maken van de hoogte van de totale terugvordering (terugvordering inclusief de brutering) en daarbij (ook) het evenredigheidsbeginsel betrekken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7.1.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7.2.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het college op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ruff, voorzitter, en mr. D.R. van der Meer en mr. A.C. de Winter, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid, van de Pw
“De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.. (…).”
Artikel 54, derde lid, van de Pw
“Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…).”
Artikel 58, eerste lid, van de Pw
“Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.”
Artikel 58, vijfde lid, van de Pw
“Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.”
Artikel 58, achtste lid, van de Pw
“Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.”

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 20 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1183.
2.Uitspraak van de CRvB van 20 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1183.
3.Zie bijvoorbeeld recent nog de uitspraak van de CRvB van 16 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1093.
4.Zie, bijvoorbeeld, de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1089.
5.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798.
6.Zie, bijvoorbeeld, de uitspraak van de CRvB van 14 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2177 en de uitspraak van de CRvB van 28 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2277.
7.Zie, bijvoorbeeld, uitspraak van de CRvB van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3245.
8.Zie, bijvoorbeeld, de uitspraak van de CRvB van 29 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1699.