ECLI:NL:CRVB:2017:3245
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van medewerkingsverplichting en huisbezoek
In deze zaak heeft appellant op 4 mei 2016 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend, waarbij hij aangaf alleenstaand te zijn. Echter, in de basisregistratie personen (BRP) stonden tot 1 juni 2016 zijn ex-partner en kinderen nog ingeschreven op het opgegeven adres. Dit leidde tot een onderzoek door de gemeente Amsterdam, waarbij handhavingsspecialisten op 16 juni 2016 probeerden een huisbezoek af te leggen, maar appellant weigerde medewerking te verlenen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft vervolgens de aanvraag afgewezen, stellende dat appellant zijn medewerkingsverplichting had geschonden.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. Appellant ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, die oordeelde dat er geen redelijke grond was voor het afleggen van het huisbezoek. De Raad stelde vast dat de handhavingsspecialisten op de hoogte waren van de verhuizing van de gezinsleden naar een ander adres en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door appellant verstrekte gegevens. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het besluit van het college, en droeg het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand konden worden gelaten.
De Raad oordeelde verder dat appellant niet kon worden tegengeworpen dat hij niet had meegewerkt aan het huisbezoek, omdat er geen redelijke grond voor bestond. De proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep werden begroot op € 1.485,-, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 170,-.