Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op 11 april 2004, de Syrische nationaliteit te hebben en daarom internationale bescherming te behoeven. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig en baseert zijn integrale geloofwaardigheidsbeoordeling op onder meer de leeftijdsbepaling die de Medifirst-arts heeft verricht, de beantwoording door eiser van de herkomstvragen en de beoordeling van de door eiser overgelegde documenten door Bureau Documenten. Eiser komt op tegen -kort gezegd- alle overwegingen in het besluit. Eiser stelt onder meer dat verweerder ten onrechte een leeftijdsbepaling door Medifirst heeft laten uitvoeren, dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn verklaringen over zijn herkomst niet deugt en dat hij in bewijsnood verkeert omdat hij een contra-expertise met betrekking tot zijn documenten niet kan betalen.
2. De rechtbank zal een tussenuitspraak doen en overweegt daartoe als volgt.
3. Eiser heeft verklaard dat hij is geboren op 11 april 2004. Verweerder heeft eiser laten schouwen. In paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is het beleid met betrekking tot leeftijdsbepaling neergelegd. In “Werkinstructie 2018/19 Leeftijdsbepaling” is dit beleid nader toegelicht, waarbij de rechtbank opmerkt dat deze werkinstructie, die is gebaseerd op Afdelingsjurisprudentie uit 2017, overigens aanpassing behoeft gelet op de uitspraken van de Afdeling van 2 november 2022, 30 november 2022, en 16 december 2022. In de onderhavige procedure is eiser conform dit beleid geschouwd.
4. Op 13 maart 2021 te 09:22 uur is eiser geschouwd door een buitengewoon opsporingsambtenaar van politie en een hoofdagent van politie. Hiervan is een proces-verbaal van verhoor opgemaakt. De rechtbank overweegt allereerst, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 13 februari 2022, dat eiser ten onrechte is voorgehouden dat hij “verplicht is vragen naar waarheid te beantwoorden”. Eiser wordt niet als verdachte van strafbare feiten gehoord, maar eiser wordt gehoord omdat hij een verzoek om internationale bescherming wil indienen. Weliswaar is het wenselijk dat eiser naar waarheid verklaart en kan het gevolgen hebben voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn verdere verklaringen indien hij dit niet doet. Een juridische verplichting om naar waarheid te verklaren heeft eiser echter niet. In het proces-verbaal -dat ten onrechte is aangemerkt als “proces-verbaal van
verhoor” omdat het een “proces-verbaal van
gehoor” is- is onder meer het navolgende vermeld:
(…)
V: Welke talen spreek je?
A: Arabisch Syrisch.
(…)
V: Waar zijn jouw identificerende documenten?
A: Die heb ik niet.
(…)
A: Is dit een interview?
O: Betrokkene uitgelegd wat de AVIM doet en wat de IND doet. Betrokkene vraagt hoe hij een advocaat kan machtigen omdat zijn broer in Amsterdam een advocaat heeft en hij het telefoonnummer van die advocaat heeft gekregen. Ook wil betrokkene weten of hij bij zijn broer kan verblijven. Deze vragen doorverwezen naar NIDOS.
V: Kloppen de naam gegevens zoals wij ze genoteerd hebben?
O: De naamgegevens met betrokkene doorgenomen.
(…)
V: Heb je, buiten je broer, familie in Europa wonen?
A: Mijn broer in Amsterdam.
V: Geen andere familieleden?
A: 3 broers en 1 zus in Duitsland
(…)
V: Heb je broers en zussen?
A: Ik heb alleen mijn ouders in Syrië.
V: Heb je in militaire dienst gezeten of een oproep gehad?
A: Ze wilden mij dwingen maar ik ben nog minderjarig.
(…)
Lichamelijke kenmerken:
-Betrokkene heeft geen opvallende kraaienpoten/rimpels om de ogen.
-Betrokkene heeft geen terugwijkende haargrens
-Betrokkene heeft geen duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken
-Betrokkene heeft geen grijze haren
-Betrokkene heeft geen duidelijk zichtbare adamsappel.
-Betrokkene heeft geen stoppels.
-Andere opvallende lichamelijke kenmerken.
Gedrag betrokkene: komt ongeïnteresseerd over, leest tijdens het gesprek zijn folder die hij bij binnenkomst heeft gekregen. Stelt zelf veel vragen.
Uiterlijk zou betrokkene minderjarig kunnen zijn maar het gedrag komt niet overeen met een minderjarige.
Conclusie: op basis van bovenstaande verklaringen en signalen oordelen wij dat geconcludeerd kan worden dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Er zal verder onderzoek naar de leeftijd plaatsvinden.
(…)
5. De rechtbank overweegt dat niet inzichtelijk is waarom op grond van dit proces-verbaal wordt geconcludeerd tot twijfel. Meer in het bijzonder is in het geheel niet gemotiveerd
waaromde zeer summier beschreven gedragingen niet “overeenkomen met een minderjarige”. Er is vermeld dat betrokkene ongeïnteresseerd overkomt, maar eiser is niet geconfronteerd met dat hij deze indruk maakt, het is eiser niet gevraagd en het is dus niet duidelijk of eiser ook ongeïnteresseerd is. En ook indien een betrokkene ongeïnteresseerd is, is het de vraag of dat een indicatie voor minder- of meerderjarigheid is. Niet duidelijk is waarom de omstandigheid dat eiser veel vragen stelt en een folder leest een indicatie is voor minder- of meerderjarigheid. Uit het proces-verbaal kan ook niet worden opgemaakt of eiser is voorbereid op dit gehoor door een voogd of een advocaat. Het lezen van een folder en het stellen van veel vragen kan ook zijn gelegen in het eenvoudigweg niet weten wat van hem wordt verwacht en waartoe het gehoor dient. Eiser vraagt immers of dit gehoor “een interview” is. Het is niet duidelijk welke gedragingen worden gekwalificeerd als gedragingen van een minderjarige en welke gedragingen niet overeenkomen met gedragingen van een minderjarige en dus niet overeenkomen met gedragingen die -kennelijk- worden verwacht van een “jongere” die wordt geschouwd. Het is ook niet inzichtelijk wat de ervaringen en het referentiekader zijn van beide medewerkers van de Avim en of de gedragingen van eiser worden vergeleken met andere “jongeren” en of dat dan ook “jongeren” zijn met eenzelfde culturele identiteit, herkomst, verbale en sociale vaardigheden en levenservaringen. Ook is niet duidelijk of bij deze beoordeling wordt betrokken dat sprake is van een gehoorsetting, waarbij de inzet van de procedure een verzoek om internationale bescherming is en eiser in dit gesprek aannemelijk moet maken dat hij is wie hij zegt dat hij is. Het waarnemen en duiden van gedragingen in deze setting is niet vergelijkbaar met het observeren van gedragingen in een setting waarin de vreemdeling omgaat met leeftijdsgenoten, landgenoten en de uitkomst van de waarneming van die gedragingen niet bepalend is voor de beoordeling of internationale bescherming wordt verleend. Aan eiser wordt medegedeeld dat “hij verplicht is vragen naar waarheid te beantwoorden” en wordt vervolgens gevraagd “wat is de reden dat je hier bent”. Dit gehoor is dus geenszins vergelijkbaar met “een gewoon gesprek” tussen gelijkwaardige gesprekdeelnemers en het is de vraag of de gedragingen die eiser in dit gesprek vertoont een betrouwbare indruk geeft zijn identiteit. Daargelaten dat niet begrijpelijk is hoe deze beschreven gedragingen zijn te relateren aan de biologische leeftijd van eiser, is dus ook niet duidelijk of deze gedragingen van eiser worden vergeleken met gedragingen van anderen tijdens andere schouwen en of en in hoeverre dit de conclusie heeft beïnvloed of wellicht zelfs heeft bepaald. Tevens komt de vraag op of een kwalificatie/opleiding tot gedragsdeskundige vereist is om uitspraken te doen over gedragingen van “jongeren” die zich in deze gehoorsituatie bevinden. Er is vermeld dat de verklaringen betrokken zijn bij de conclusie, maar niet valt in te zien hoe deze dan zijn gewogen. Eiser verklaart immers dat hij minderjarig is. Uit de beschreven lichamelijke kenmerken volgen geen indicaties voor meerderjarigheid, althans dat veronderstelt de rechtbank gelet op de wijze van formuleren van de kenmerken. Dat duidt er immers op dat op grond van deze lichamelijke kenmerken een uitspraak kan worden gedaan over de biologische leeftijd van eiser en al die opgesomde kenmerken zijn bij eiser niet aanwezig. De rechtbank vraagt zich af of en waarom deze lichamelijke kenmerken ten grondslag gelegd kunnen worden aan de beoordeling 18+ of 18- omdat deze juridisch afbakening van minder- en meerderjarigheid scherp is en deze lichamelijke kenmerken veeleer indicaties lijken voor een grove inschatting van leeftijdscategorieën. De rechtbank acht onvoldoende gemotiveerd en inzichtelijk waarom op grond van deze schouwbeschrijvingen geconcludeerd wordt dat aan de verklaringen van eiser dat hij minderjarig is wordt getwijfeld.
6. Het rapport Aanmeldgehoor AMV vermeldt dat de schouw door de IND eveneens op 13 maart 2021 zou hebben plaatsgevonden en wel om 09:30 uur. Zowel het gehoor door de Avim als het aanmeldgehoor door de IND hebben plaatsgevonden in Aanmeldcentrum Ter Apel en volgens de verslaglegging door de IND van het aanvangstijdstip heeft de bovengenoemde schouw door de Avim 8 minuten geduurd. Het komt de rechtbank voor dat een gehoor dat slechts 8 minuten duurt nauwelijks een voldoende basis kan vormen om een leeftijdsbepaling te verrichten. Veeleer moet worden aangenomen dat hooguit een eerste indruk kan worden gevormd van diegene die om internationale bescherming verzoekt. Toch achten de twee medewerkers zich in staat om op basis van een gesprek van 8 minuten in een gehoorsetting een beoordeling te kunnen verrichten van het uiterlijk en de gedragingen van eiser, hem te horen en daarna een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de biologische en dus juridische leeftijd van eiser. De rechtbank overweegt dat het niet zorgvuldig is om eiser op één dag tweemaal aansluitend achter elkaar te horen en te schouwen. Een schouw is gebaseerd op de indruk die eiser maakt op de schouwers. De rechtbank sluit niet uit dat die indruk kan verschillen al naar gelang of eiser bijvoorbeeld een goede nachtrust heeft gehad en wat zijn welbevinden is die dag. De rechtbank vraagt zich af of de omstandigheid dat beide schouwen aansluitend aan elkaar op dezelfde dag zijn verricht juist een meer of een minder betrouwbaar beeld voor de schouwers oplevert en of de omstandigheid of eiser zich kan concentreren bij twee aaneengesloten schouwen en gehoren verdisconteerd wordt of dient te worden bij het trekken van conclusies op basis van de waarnemingen. De rechtbank acht al deze vragen relevant om te kunnen beoordelen of er bewijswaarde toegekend kan worden aan een schouw en zo ja, welke bewijswaarde dan.
7. In het rapport Aanmeldgehoor AMV is onder meer het navolgende vermeld:
(…)
Zijn de door de politie of door de Koninklijke Marechaussee genoteerde persoonsgegevens juist?
Ja.
Ben je onder de naam die de politie of door de Koninklijke Marechaussee heeft genoteerd in jouw land geregistreerd?
Ja.
Hoe oud ben je?
Ik denk dat ik zestien ben.
Weet je dit niet zeker?
Jawel, ik ben zestien.
Deze persoonsgegevens zullen de gehele procedure worden aangehouden.
(…)
Taal
Spreek je naast het Arabisch nog andere talen?
Nee, ik spreek alleen Arabisch.
Nationaliteit
Heb je naast de Syrische nationaliteit nog een andere nationaliteit?
Nee.
(…)
Heb je een geboorteakte?
Om eerlijk te zijn heb ik geen verstand van documenten.
Heb je andere documenten die je alsnog wilt overleggen ter onderbouwing van jouw asielaanvraag?
Op dit moment heb ik geen documenten, maar ik heb wel aan mijn familie gevraagd om documenten aan te vragen. Door de oorlog is alles verwoest.
Heb jij voor de oorlog wel documenten gehad?
Nee.
Heb jij jezelf wel eens moeten identificeren in Syrië?
Nee, ik was te jong.
(…)
8. LEEFTIJDSSCHOUW
Opmerking rapporteur:
Lichamelijke kenmerken:
-Betrokkene heeft geen opvallende kraaienpoten/ rimpels om de ogen
-Betrokkene heeft geen terugwijkende haargrens
-Betrokkene heeft geen duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken
-Betrokkene heeft geen grijze haren
-Betrokkene heeft wel / geen duidelijk zichtbare adamsappel
-Betrokkene heeft wel stoppels
-Betrokkene heeft wel beginnend vlassig/donzig snorretje
-Betrokkene heeft wel acne op zijn wangen/voorhoofd/kin
Gedrag betrokkene:
Betrokkene gaf tijdens het gehoor antwoord op de vragen. Af e toe reageerde betrokkene wat geïrriteerd. Daarnaast kreeg betrokkene halverwege het gehoor last van zijn rug.
Verklaringen betrokkene:
Betrokkene heeft tijdens het gehoor verklaard dat hij zestien jaar oud is. Hij zou niet in het bezit zijn geweest van een paspoort of een identiteitskaart. Wel zou hij een individueel uittreksel hebben van de burgerlijke stand. Dit document zou naar zijn broer verstuurd worden. Betrokkene heeft verder
aangegeven dat hij tot de derde klas op school heeft gezeten. Hij zou tien of elf jaar zijn geweest toen hij stopte met school. Betrokkene weet niet meer zeker hoe oud hij was toen hij begon met school, maar hij vermoed dat hij zeven jaar was.
Schouw
Op basis van bovenstaande verklaringen en signalen oordeel ik dat geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling evident minderjarig is.
(…)
8. De rechtbank acht ook deze conclusie niet inzichtelijk, omdat niet duidelijk is waarom de beschreven uiterlijke kenmerken en gedragingen zijn te relateren aan een biologische leeftijd en waarom de verklaringen van eiser waar geen
wetenschapover zijn eigen leeftijd uit blijkt, toch geen twijfel aan de door hem gestelde geboortedatum oplevert.
9. Eiser heeft in alle gehoren verklaard dat hij minderjarig is. Uit de beide schouwen blijkt niet dat eiser evident meerderjarig is. De rechtbank overweegt dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom deze schouwen dan geen steunbewijs opleveren voor de verklaringen van eiser en indien sprake is van twijfel, aan eiser dan niet het voordeel van de twijfel wordt gegeven.
10. In Werkinstructie 2018/19 is vermeld dat iedere AMV-er die zijn gestelde minderjarigheid niet kan aantonen met bewijsmiddelen, bij binnenkomst wordt geschouwd. De rechtbank merkt allereerst op dat de verklaring van een vreemdeling
óókeen bewijsmiddel is, ook indien hiervoor geen steunbewijs is. Voorts hoeft een AMV-er, net als meerderjarige vreemdelingen, zijn geboortedatum niet “aan te tonen”, maar slechts “aannemelijk” te maken, wat een lagere drempel is om de verklaringen geloofwaardig te kunnen en moeten achten.
11. De schouw is in zekere zin bedoeld om eiser te helpen in het aannemelijk maken van zijn verklaringen over zijn leeftijd omdat hij geen identificerende documenten heeft. Verweerder geeft hiermee in wezen invulling aan zijn samenwerkingsplicht. Juist gelet op de ratio van het verrichten van een schouw is niet begrijpelijk dat niet welwillend wordt bezien of de schouw steunbewijs oplevert en of het voordeel van de twijfel
kánworden gegund. Dit geldt temeer omdat de gevolgen aanzienlijk zijn als de vreemdeling zijn identiteit niet aannemelijk kan maken. Ook in de onderhavige procedure is dit geval. Doordat een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling wordt verricht, beïnvloedt het niet aannemelijk kunnen maken van de identiteit, óók de geloofwaardigheidsbeoordeling van de nationaliteit en herkomst. Indien dit element niet aannemelijk wordt geacht, wordt aan eiser reeds hierom geen internationale bescherming verleend. De rechtbank merkt op dat of eiser minderjarig of meerderjarig is, in wezen niet relevant is voor de toepassing van het landenbeleid Syrië, maar het niet aannemelijk kunnen maken van de gestelde minderjarigheid wél de geloofwaardigheidsbeoordeling van de nationaliteit en herkomst regardeert, terwijl verweerder ter zitting, desgevraagd, heeft bevestigd dat er geen indicaties zijn voor enig ander land van herkomst.
12. De Afdeling heeft in de eerdergenoemde uitspraak van 2 november 2022 overwogen dat -kort gezegd- het “schouwbeleid redelijk is”. De rechtbank overweegt daarentegen dat indien de schouw de verklaringen van de vreemdeling dat hij minderjarig is niet ontkracht, “de redelijkheid” meebrengt dat de verklaringen van de vreemdeling dus aannemelijk worden geacht. Van het ontkrachten van een gestelde verklaring is, naar het oordeel van de rechtbank, uitsluitend sprake als op grond van een schouw wordt geconcludeerd tot evidente meerderjarigheid. Bij “twijfel” in één of beide conclusies zal verweerder moeten beoordelen of het voordeel van de twijfel kan worden gegeven. De rechtbank herhaalt hierbij dat eiser zijn verklaringen niet hoeft te “bewijzen”, maar enkel “aannemelijk” dient te maken. Werkinstructie 2018/19 vermeldt in paragraaf 2.3.3 dat bij twee verschillende conclusies altijd nader onderzoek zal worden opgestart. In de onderhavige situatie, waarin geen enkele schouw tot de conclusie “evident meerderjarig” heeft geleid, is dit niet begrijpelijk.
13. Conform het beleid van verweerder komt in deze situatie waarbij tot evidente minderjarigheid en tot twijfel wordt geconcludeerd volgens Werkinstructie 2018/19 doorslaggevend belang toe aan de Eurodac-registratie.
14. Verweerder kiest er voor om ondanks dat de schouwers niet tot meerderjarigheid concluderen, een Dublinclaim bij Duitsland te leggen.
In het claimverzoek van 30 maart 2023 is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
The person concerned has stated that three of his brothers and one sister live in Germany with legal permission of residence. His brothers are: [broer 1] , [broer 2] and [broer 3] . They are all older than the person concerned and are all born in Al Bab, having the Syrian nationality. The exact date of birth is unknown. The name of his sister in Germany is [zus] and she is also older than the person concerned, according to his statements. She is also born in Al Bab, Syrian nationality. Exact date of birth unknown.
Another brother of the person concerned is currently staying in the Netherlands. His name is [broer 4] , born on [geboortedatum] 2000 in Aleppo, Syrian nationality.
(…)
15. De rechtbank overweegt dat het claimverzoek onvolledig is omdat verweerder niet heeft vermeld dat eiser in alle gehoren heeft verklaard dat hij minderjarig is en omdat verweerder niet heeft vermeld dat er twee schouwen hebben plaatsgevonden en wat de conclusies hiervan zijn. Verweerder deelt alleen mee dat de drie broers en zus ouder zijn dan “the person concerned”. Deze informatie had wel moeten vermeld. Immers verweerder moet de Duitse autoriteiten in staat stellen om te kunnen beoordelen of het terugname/overnameverzoek moet worden geaccepteerd. Indien eiser minderjarig is, is verweerder enkel bevoegd om eiser over te dragen als dat in zijn belang is en eiser hiermee ook akkoord gaat. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen deskundige heeft ingeschakeld om het belang van eiser vast te stellen, maar desondanks een claimverzoek indient dat bovendien niet volledig is.
16. De Duitse autoriteiten hebben het claimverzoek van 30 maart 2023 op 12 april 2021 afgewezen en daarbij het navolgende medegedeeld:
(…)
We kindly request you to provide us with additional documents (like the translated and certificated family register and ID card as well as the original) to prove a family connection between the applicant and his alleged family members residing in Germany. Without this evidence it is not clear that the applicant and his alleged family members are relatives in accordance with Article 2 g/h Dublin lll-Regulation and thus, whether Article 8/9/10 Dublin lll-Regulation is applicable. Also a BIA was not provided.
(…)
17. In deze afwijzing van het claimverzoek is tevens vermeld dat eiser is geregistreerd met twee verschillende geboortedata, te weten 01.01.2004 en 11.04.2004, maar wel onder dezelfde naam. Verweerder heeft geen navraag gedaan bij de Duitse autoriteiten hoe deze beide registraties tot stand zijn gekomen en onderkent niet dat Duitsland hoe dan ook eiser heeft geregistreerd als zijnde minderjarig. Duitsland accepteert het claimverzoek niet omdat verweerder de gestelde familieband van eiser met de 3 mannen en vrouw die in Duitsland verblijven nader moet onderbouwen en omdat verweerder geen “BIA” heeft overgelegd, waarmee, zo veronderstelt de rechtbank, een “Best Interest of the Child Assessment” wordt bedoeld. Hieruit had verweerder reeds moeten afleiden dat de registratie in Duitsland de verklaring van eiser dat hij minderjarig is ondersteunt. Eiser heeft overigens een plausibele verklaring gegeven over de oorzaak dat hij met twee verschillende geboortedata in april 2004 is geregistreerd en de gemachtigde van eiser heeft hier ook een zienswijze over gegeven. Verweerder heeft geen nadere overwegingen gewijd aan de registratie in Duitsland.
18. Verweerder heeft op 23 april 2021 een verzoek om heroverweging van de afwijzing van het claimverzoek ingediend. Ook in dit verzoek is niet vermeld dat eiser heeft verklaard dat hij minderjarig is en dat er schouwen zijn verricht en wat de conclusies hiervan zijn geweest. Verweerder verwijst naar de aanwezigheid van familieleden in Duitsland en de aanwezigheid van een broer van eiser die ten tijde van het verzoek in Nederland verbleef, maar van wie het claimverzoek door Duitsland wel was geaccepteerd. Verweerder heeft vermeld dat eiser heeft verklaard dat er familieproblemen waren maar dat verweerder het
in het belang van eiseracht om te worden
herenigd met zijn directe familie.
19. De rechtbank merkt op dat deze motivering van het verzoek om heroverweging suggereert dat verweerder er -
in deze fase van de procedure- van uitgaat dat eiser minderjarig is en hij broers en een zus heeft die de Syrische nationaliteit hebben. Indien verweerder op het moment van claimen uit zou zijn gegaan van de meerderjarigheid van eiser, bestaat er immers geen aanleiding om op verzoek van de Duitse autoriteiten de familieband van eiser te onderbouwen en aan te geven hoe hij het belang van het kind inschat. Indien eiser meerderjarig is staat aan overdracht aan Duitsland niets in de weg. De rechtbank overweegt dat deze proceshouding van verweerder niet consistent is. Indien verweerder eiser meerderjarig acht hoeft in het claimverzoek enkel te worden gewezen op de registratie in Duitsland. Indien verweerder eiser minderjarig acht, dan dient afgezien te worden van het claimen tenzij dit in het belang van eiser is, waarbij heeft te gelden dat de Afdeling heeft aangeduid hoe verweerder het belang van het kind in Dublinzaken moet (laten) onderzoeken en verweerder, voor zover de rechtbank kan nagaan nog steeds niet doet. Verweerder lijkt door het op deze wijze te claimen hoe dan ook eiser te willen overdragen aan een andere lidstaat zodat er geen verantwoordelijk ontstaat om zelf de aanvraag van eiser te behandelen.
20. Duitsland heeft het verzoek om heroverweging op 23 april 2021 afgewezen en hierbij onder meer het navolgende vermeld:
(…)
In order to examine your request in accordance with Article 8 Dublin III Regulation, the minor's best Interest needs to be determined, which requires the expression of the minor’s desire to be united with their relative.
(…)
Furthermore the person concerned stated that his wish was always to come to the Netherlands and that there a family problems. So it wouldn't be in the best interest of the minor to be united with his alleged family members.
(…)
21. Duitsland heeft eiser als minderjarig geregistreerd en weigert het claimverzoek en het verzoek om heroverweging omdat verweerder geen belang van het kind-assessment heeft verricht.
22. Niet valt in te zien waarom verweerder de verklaringen van eiser dat hij minderjarig is niet geloofwaardig acht gelet op de schouwresultaten en de 18- registratie in Duitsland . Eiser hoeft geen bewijs te leveren voor zijn geboortedatum, hij hoeft deze enkel aannemelijk te maken waarbij te gelden heeft dat indien verweerder twijfelt, hij zal moeten motiveren waarom hij aan eiser niet het voordeel van de twijfel geeft dat hij zijn verklaring “gewoon” juist is.
23. Indien schouwresultaten leiden tot nader onderzoek in “de systemen” en/of in andere lidstaten en dan blijkt dat de vreemdeling in een andere lidstaat als meerderjarig is geregistreerd, kent verweerder aan deze registratie doorgaans doorslaggevende waarde toe bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde leeftijd. In de onderhavige procedure blijkt uit dit nadere onderzoek dat Duitsland eiser als minderjarig heeft geregistreerd en ook daadwerkelijk van die registratie uitgaat gelet op de inhoud van de afwijzing van het claimverzoek en de afwijzing van het verzoek om heroverweging. Verweerder legt het resultaat dat is verkregen uit dit “claim-onderzoek” evenwel terzijde, net zoals verweerder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde herkomst geen waarde toekent aan de aanwezigheid van broers en een zus in Nederland en Duitsland en waarvan hij de Duitse autoriteiten heeft medegedeeld dat zij allen de Syrische nationaliteit hebben.
24. In het schematisch overzicht in paragraaf 2.4 van Werkinstructie 2018/19 is vermeld dat indien de conclusie van de schouwen “twijfel” oplevert, maar het resultaat in de andere lidstaat “minderjarig” is, er wordt uitgegaan van de opgegeven leeftijd.
De rechtbank overweegt dat het uiterst opmerkelijk is dat verweerder in de onderhavige procedure niet uitgaat van de registratie in Duitsland. Verweerder gaat immers ten aanzien van Duitsland uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat betekent, althans dat bepleit verweerder steevast, dat er dus van uit moet worden gegaan dat een (Eurodac-) registratie juist is en het aan eiser is deze te weerleggen. De rechtbank overweegt dat het
mogenuitgaan van een Eurodac-treffer en/of registratie van een geboortedatum in een andere lidstaat ook betekent dat verweerder deze registratie niet zomaar terzijde kan leggen bij zijn verdere beoordeling van het verzoek om internationale bescherming.
25. Verweerder dient consistent te zijn in het al dan niet uitgaan van registraties in Eurodac/EU-vis en andere landen en mag een zogenaamde Eurodac- of EU-vis-treffer of registratie niet alleen “gebruiken” als dat van pas komt voor het voorgenomen besluit. Dat voldoet immers niet aan de vereisten van zorgvuldige besluitvorming, is in strijd met de rechtszekerheid en leidt bovendien tot willekeur. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 november 2021en 14 juni 2021.
26. Verweerder neemt de registratie door Duitsland niet over, terwijl verweerder ten aanzien van Duitsland stelt uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en acht de verklaringen van eiser over zijn leeftijd, ondanks de schouwen en deze registratie, niet geloofwaardig en laat -in strijd met zijn beleid zoals ook is weergegeven in paragraaf 2.3.3. - een Medifirst-arts een nadere schouw verrichten om te beoordelen of een leeftijdsonderzoek zoals is toegelicht in het Protocol Leeftijdsonderzoek moet worden aangeboden.
27. In paragraaf 2.3.3 van Werkinstructie 2018/19 is ten aanzien van het leeftijdsonderzoek het navolgende vermeld:
(…)
Een leeftijdsonderzoek als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid Vb (medisch botonderzoek) wordt pas aangeboden wanneer niet tot evidente minder- of meerderjarigheid kan worden geconcludeerd, bevragingen van de vingerafdrukken in Eurodac(/EUVIS) geen hit opleveren én de twijfel blijft (er is niet alsnog op andere wijze de leeftijd aangetoond). Voor de uitvoering van een leeftijdsonderzoek is bovendien een doorverwijzing van FMMU nodig met een eigen (onderbouwde) conclusie op grond van een medische beoordeling van gedrag en uiterlijk. Wanneer de FMMU arts geen doorverwijzing afgeeft vanwege de eigen (onderbouwde) conclusie dat de vreemdeling evident minder- of meerderjarig is, is de bevinding van de FMMU arts doorslaggevend en wordt geen leeftijdsonderzoek aangeboden. De IND gaat dan uit van de door FMMU gestelde minderjarigheid dan wel van de meerderjarigheid van de vreemdeling (waarbij de leeftijd volgens de hiervoor beschreven procedure wordt aangepast). Voor het opstarten van een leeftijdsonderzoek wordt verder verwezen naar de procesbeschrijving en het protocol leeftijdsonderzoek.
(…)
28. Op 21 juni 2021 heeft een arts van Medifirst beoordeeld of er een doorverwijzing voor de uitvoering van een leeftijdsonderzoek moest worden afgegeven. In de begeleidende brief behorende bij het medisch advies is aangegeven dat het gesprek tussen eiser en de arts is gestart om 09:07 uur en is geëindigd om 09:36 uur. Het gesprek op basis waarvan is beoordeeld of een leeftijdsonderzoek moest worden aangeboden heeft dus
29 minutengeduurd. Tevens is in deze brief vermeld dat er gedurende dit gesprek geen andere aanwezigen waren en “Er geen medische informatie werd opgevraagd omdat er vanuit het eigen onderzoek voldoende informatie is verkregen om een advies uit te brengen.”
De inhoud van het advies behelst naast de opmerkingen dat eiser niet onder behandeling voor medische omstandigheden staat, wel medicijnen gebruikt en geen advies voor bezoek aan de huisarts wordt gegeven, (enkel) de navolgende inhoud:
(…)
“Ik vind betrokkene evident meerderjarig, want zijn sociale en- biologische ontwikkeling past niet bij zijn kalender leeftijd”.
(…)
29. Deze conclusie is opgenomen in de format van het “Medisch advies horen en beslissen” maar dat onderzoek heeft niet plaatsgevonden op 21 juni 2021. Wel is vermeld “Horen of niet horen: Niet horen”. Ook is vermeld: “Ik verwijs betrokkene voor verder onderzoek.”, wat vervolgens is gecorrigeerd in een mailbericht van verweerder omdat de arts nu juist geen aanleiding heeft gezien om door te verwijzen voor een leeftijdsonderzoek.
30. De rechtbank overweegt dat deze verslaglegging van de beoordeling door de arts in strijd met het hiervoor weergegeven beleid niet voldoet omdat er geen onderbouwing is gegeven voor de conclusie. De rechtbank vraag zich af wat de opmerking “zijn sociale en- biologische ontwikkeling past niet bij zijn kalender leeftijd” betekent. De arts moet beoordelen of een leeftijdsonderzoek moet worden aangeboden en dus of het evident is dat eiser 18+ of 18- is. Of “de kalenderleeftijd” van eiser juist is, is niet de vraag die aan de orde is. De rechtbank vraagt zich voorts af welke criteria de arts heeft om een vooronderstelling van ”sociale” en “biologische” ontwikkeling passend bij een bepaalde leeftijd op te baseren. In het advies is niet weergegeven welke waarnemingen de arts heeft gedaan en welke waarnemingen de arts relevant acht om deze conclusie op te kunnen baseren. De rechtbank kan vaststellen dat de arts “BIG-geregistreerd” is, maar kan verder niet nagaan of deze arts vaker schouwt, of deze arts ervaring heeft met het schouwen van “jongeren” met een vergelijkbare culturele herkomst, taal, levenservaring, gezinssamenstelling, vermogen om zich verbaal te uiten en geestelijke vermogens. De rechtbank vraagt zich overigens af of vanuit de medische wetenschap een rechtvaardiging bestaat om uitspraken te doen over 18+ of 18-, waarbij de rechtbank herhaalt dat het onderscheid tussen juridische minderjarigheid en juridische meerderjarigheid een scherpe scheidslijn is, terwijl een visuele inspectie wellicht -hooguit- een indicatie kan vormen voor een grove indeling in leeftijdscategorieën. De rechtbank vraag zich dus af of de medische wetenschap in staat is om deze -in wezen juridische- beoordeling te maken. Gedragingen zouden -wellicht- kunnen worden beoordeeld door gedragsdeskundigen, fysieke kenmerken -wellicht- door antropologen en verklaringen door verweerder. De rechtbank weet eenvoudigweg niet of en hoe een arts in staat moet worden geacht een valide uitspraak te doen over 18+ en 18-, waarbij de rechtbank benadrukt dat het gesprek op grond waarvan de conclusie “evident meerderjarig” is gebaseerd, slechts 29 minuten heeft geduurd. Dit kan bezwaarlijk worden aangemerkt als een reële duur om een gedegen onderzoek te verrichten naar de leeftijd van eiser waarin uiterlijke kenmerken en gedragingen worden waargenomen die een voldoende basis bieden om een uitspraak op te kunnen baseren.
31. Daargelaten dat naar het oordeel van de rechtbank de schouwconclusies de gestelde minderjarigheid onderbouwen, heeft verweerder de 18- registratie zonder enige motivering terzijde gelegd en laten beoordelen of een Medifirst-arts een verwijzing voor een leeftijdsonderzoek afgeeft. De conclusie van deze arts dat er geen doorverwijzing volgt omdat eiser evident meerderjarig is, is -ook in strijd met het beleid- niet gemotiveerd.
In deze werkinstructie is voorts opgenomen dat “gedurende het onderzoek naar de leeftijd,
de vreemdeling conform de normale werkwijze bij AMV’s zal worden opgevangen op een locatie bedoeld voor AMV’s en een voogd van Nidos zal krijgen”. En ook dit is niet geschied. Op 16 augustus 2021 heeft verweerder de (voormalige) gemachtigde en de voogd geïnformeerd dat het leeftijdsonderzoek is afgesloten en eiser daarom niet langer aanspraak maakt voor een verblijf of behandeling op grond van het beleid inzake alleenstaande minderjarige asielzoekers en vreemdelingen.
De rechtbank acht dit onjuist. Weliswaar is het medisch leeftijdsonderzoek afgesloten. Inzet van de onderhavige procedure is echter onder meer of de geloofwaardigheidsbeoordeling door verweerder van onder meer de gestelde leeftijd in rechte stand houdt. Gedurende
deze gehele proceduredient verweerder uit te gaan van de door eiser gestelde minderjarigheid. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het EHRM van 21 juli 2022 in de zaak Darboe en Camara tegen Italië, waar het EHRM het beginsel van “the presumption of minor age” uitlegt en toepast. In paragraaf 153-154 overweegt het EHRM als volgt:
(…)
153. In the present case, the Italian authorities failed to apply the principle of presumption of minor age, which the Court deems to be an inherent element of the protection of the right to respect for private life of a foreign unaccompanied individual declaring to be a minor.
154. While the national authorities’ assessment of the age of an individual might be a necessary step in the event of doubt as to his or her minority, the principle of presumption implies that sufficient procedural guarantees must accompany the relevant procedure.
(…)
32. Het beginsel van “the presumption of minor age” is de aanleiding voor de voorzieningenrechter geweest om de voorziening te treffen dat verweerder eiser gedurende de beroepsprocedure als minderjarig dient aan te merken en te registreren en het COa hiervan onverwijld in kennis dient te stellen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 16 februari 2023 in een andere procedure.
33. Verweerder dient overeenkomstig zijn kenbaar gemaakte beleid te handelen en die verplichting geldt temeer indien de gevolgen van het onjuist of niet toepassen van dit beleid aanzienlijk zijn. Eiser is overgeplaatst van een opvang van minderjarigen naar een opvang voor meerderjarigen omdat verweerder niet handelt conform zijn beleid en bovendien ten onrechte de “veronderstelde minderjarigheid” niet tot uitgangspunt van zijn handelen maakt. De rechtbank acht dit kwalijk omdat dit indruist tegen de ratio van de procedurele waarborgen die nu juist zijn vastgelegd vanwege de kwetsbaarheid van minderjarigen.
34. In de onderhavige procedure heeft verweerder op meerdere momenten ten aanzien van de beoordeling van de verklaringen van eiser over zijn leeftijd in strijd met zijn beleid gehandeld. De rechtbank zal evenwel niet nu tot gegrondverklaring van het beroep overgaan en zal niet nu de overige beroepsgronden bespreken.
35. De vraag die in de onderhavige procedure opkomt is de vraag welke bewijswaarde aan een schouw kan worden toegekend en of op grond van een visuele schouw een valide uitspraak kan worden gedaan over de geloofwaardigheid van de verklaringen van een verzoeker om internationale bescherming over zijn biologische en dus juridische leeftijd. Het is de rechtbank onbekend op grond van welke criteria lichamelijke kenmerken, gedragingen in een gehoorsetting en verklaringen worden geduid en vervolgens worden toegekend aan een bepaalde leeftijd. Het is de rechtbank ook onbekend of vanuit wetenschappelijk oogpunt enige waarde kan worden toegekend aan een visuele schouw. Uit jurisprudentie van het EHRM in de zaak Ahmade tegen Griekenland van 25 september 2012en de zaak Mugenzi tegen Frankrijk van 10 juli 2014kan worden opgemaakt dat een enkele visuele inspectie, zelf indien deze is uitgevoerd door een arts, niet kan leiden, zelfs niet bij benadering, tot een indicatie van de leeftijd van een persoon. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 14 juni 2019en de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 23 februari 2023. Weliswaar omvat de schouw zoals die thans plaatsvindt méér dan enkel een visuele inspectie. Zoals hiervoor overwogen is echter de vraag of schouwers, voor zover deze geen gekwalificeerde gedragsdeskundigen zijn, valide uitspraken kunnen doen over de relatie tussen gedragingen en een biologische leeftijd. Ook is niet duidelijk waarom bij een schouw de verklaringen van de vreemdeling worden betrokken. Een schouw wordt immers verricht indien de vreemdeling de gestelde minderjarigheid niet met zijn verklaringen en documenten aannemelijk kan maken en de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling vindt plaats in een latere fase van de procedure. De rechtbank heeft in verband met bovenstaande overwegingen kennis genomen van de EASO Practical Guide on age assessment, second edition.
36. Het is de rechtbank voorts niet bekend of en zo ja, welke opleiding schouwers en artsen volgen alvorens ze bevoegd zijn om te schouwen in vreemdelingenrechtelijke procedures en of in die opleiding ook wordt uitgelegd welke waarde aan hun conclusies in de rechtspraak wordt toegekend en hoe, mede hierdoor, de precaire bewijspositie van de vreemdeling wordt beïnvloed als uit de schouw geen evidente conclusie volgt van de gestelde minderjarigheid. De rechtbank overweegt in dit kader, dat juist gelet op de precaire bewijspositie, niet valt in te zien waarom een schouwconclusie “twijfel” niet wordt gekwalificeerd als steunbewijs omdat uit deze conclusie niet volgt dat de gestelde minderjarigheid niet aannemelijk is. Eiser heeft geen documenten om de gestelde minderjarigheid te onderbouwen, maar evenzo geldt dat verweerder geen documenten heeft om de gestelde minderjarigheid te ontkrachten. Eiser verklaart dat hij minderjarig is en uit de schouw blijkt niet dat hij evident meerderjarig is. Voor zover aan een schouw de waarde moet worden toegekend zoals dat thans in de rechtspraktijk geschiedt, zou een “redelijk beleid” bepalen dat van de gestelde minderjarigheid dient te worden uitgegaan indien de schouw deze verklaringen niet ontkracht. Door op die wijze “de twijfel” niet tegen te werpen maar als “voordeel” aan te merken, wordt tot uitdrukking worden gebracht dat de precaire bewijspositie van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn wordt onderkend en wordt voorkomen dat minderjarigen die hun leeftijd niet aannemelijk kunnen maken, verstoken blijven van de procedurele waarborgen en materiële rechten die zij ontlenen aan hun leeftijd.
37. De rechtbank dient op grond van Afdelingsjurisprudentie er van uit te gaan dat van een visuele inspectie kan en dus dient te worden uitgegaan omdat dit een betrouwbare en valide methode voor een leeftijdsbepaling is. Om uitspraak te kunnen doen is echter wel vereist dat de rechtbank kan doorgronden of het onderzoek en de daarop gebaseerde conclusies accuraat zijn. In de onderhavige procedure kan de rechtbank dit niet, daargelaten dat de conclusies van de schouwers en van de arts onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende inzichtelijk zijn. Zoals hiervoor overwogen heeft verweerder bovendien deels in strijd met zijn beleid gehandeld en acht de rechtbank het beleid voor zover de schouwconclusies niet tot steunbewijs van een gestelde minderjarigheid dienen als niet wordt geconcludeerd tot meerderjarigheid niet redelijk.
38. De rechtbank zal in deze procedure allereerst nader toetsen of de geloofwaardigheidsbeoordeling van de gestelde minderjarigheid voldoet en de beoordeling van het herkomstgehoor en de documenten in een latere fase van de procedure toetsen.
39. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting aangeven dat ook indien de rechtbank zou oordelen dat verweerder van de verklaringen van eiser over zijn geboortedatum moet uitgaan, dit niet afdoet aan zijn beoordeling van de antwoorden op de herkomstvragen. De rechtbank overweegt dat dit, in het geval de geloofwaardigheidsbeoordeling met betrekking tot de gestelde geboortedatum geen stand houdt, een nadere motivering behoeft. Verweerder verricht immers een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en dit behelst niet alleen dat de verschillende elementen in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld, maar ook dat de verschillende onderdelen binnen één element in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. Indien de gestelde geboortedatum komt vast te staan, of indien verweerder aan eiser het voordeel van de twijfel moet geven met betrekking tot de door hem opgegeven geboortedatum, zal verweerder dan ook kenbaar nader moeten motiveren waarom dit de gestelde herkomst niet alsnog geloofwaardig maakt. De rechtbank zal in dat geval hoge eisen stellen aan deze motiveringsplicht. Verweerder is immers op de hoogte van de aanwezigheid van meerdere familieleden van eiser in Nederland en Duitsland, althans verweerder heeft de gestelde familieband niet betwist en heeft de aanwezigheid van de familieleden in Duitsland ten grondslag gelegd aan de onderbouwing van het claimverzoek. Van al deze familieleden neemt verweerder aan dat het de broers en zus van eiser betreffen en al deze familieleden staan geregistreerd met de Syrische nationaliteit. Het kan niet zo zijn dat verweerder uitgaat van de aanwezigheid van Syrische broers en een zus in Duitsland om te onderbouwen dat eiser die in Duitsland is geregistreerd als minderjarig te kunnen overdragen en, als het claimverzoek niet wordt geaccepteerd, hieraan bij de beoordeling van de identiteit, nationaliteit en herkomst geen enkel gewicht toekent. De rechtbank overweegt dat uit het Landenbeleid Syrië volgt dat eiser, indien verweerder de verklaring van eiser dat hij de Syrische nationaliteit heeft geloofwaardig acht, in aanmerking komt voor internationale bescherming indien aannemelijk is dat hij geen actieve aanhanger is van het regime.
40. Verweerder zal bij een geloofwaardige leeftijd en daarmee identiteit omdat de naam van eiser niet in geschil is, en de bekendheid met zijn Syrische broers en zus, nader moeten motiveren waarom aan de -kennelijk- onvoldoende goed beantwoorde herkomstvragen zodanig zwaar gewicht toekomt dat de aanvraag van eiser niet wordt ingewilligd.
41. Verweerder lijkt van aanvang af aan te nemen dat eiser niet minderjarig is. Ondanks dat eiser consistent heeft verklaard over zijn leeftijd, uit de schouwen door de Avim en IND geen conclusie van evidente meerderjarigheid is gevolgd, eiser een plausibele verklaring geeft voor de omstandigheid dat eiser in Duitsland onder twee geboortedata met 10 dagen verschil is geregistreerd, verweerder hiernaar ook geen navraag doet, en er dus een 18- registratie is in een lidstaat waarover geen enkele twijfel bestaat dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, beslist verweerder – in afwijking van zijn beleid- dat een Medifirst-arts een uitspraak moet doen over de gestelde minderjarigheid om te beoordelen of er een leeftijdsonderzoek moet worden aangeboden.
42. De rechtbank zal in de onderhavige procedure, zoals hiervoor overwogen, thans niet volstaan met de gegrondverklaring van het beroep. Het niet aannemelijk achten van een gestelde leeftijd heeft verstrekkende gevolgen. In de onderhavige procedure heeft dit voor eiser niet alleen tot gevolg dat zijn gestelde identiteit ongeloofwaardig wordt geacht en dat aan hem geen bescherming wordt verleend. Het besluit is echter niet beperkt tot de conclusie dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft weten te maken, maar verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiser “de Minister heeft misleid over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst” en “verklaringen heeft afgelegd die worden aangemerkt als kennelijk inconsequent en tegenstrijdig”.
43. Het overwegen dat eiser de Nederlandse autoriteiten misleidt is niet alleen een juridische kwalificatie, maar is ook een aanduiding van de intentie die eiser zou hebben bij het indienen van een verzoek om internationale bescherming en bij het afleggen van verklaringen om dit verzoek te onderbouwen. Indien eiser zijn verklaringen niet aannemelijk weet te maken, volgt daaruit echter niet dat eiser
dúsverweerder heeft trachten te misleiden. Deze wijze van afdoening heeft daarmee ook een psychologische component. Verweerder is gehouden nader te motiveren waarom hij niet op grond van de schouwen en de registratie in Duitsland de gestelde minderjarigheid aannemelijk heeft geacht. Verweerder heeft evenmin gemotiveerd waarom aan eiser niet het voordeel van de twijfel is gegund, maar een arts een aanvullende visuele inspectie heeft laten verrichten. De rechtbank overweegt dat verweerder terughoudend moet zijn met het aannemen dat hij wordt misleid en dat deze wijze van afdoening bovendien vereist dat verweerder zelf uiterst zorgvuldig en uiterst behoorlijk handelt en zijn besluitvorming bovendien baseert op “onderzoeksmethoden” die valide en wetenschappelijk onderbouwd en aanvaard zijn. De beoordeling van de gestelde minderjarigheid wordt betwist en staat dus niet in rechte vast. Juist vanwege die omstandigheid dient verweerder zich te realiseren wat de strekking is van de overweging dat eiser, die om internationale bescherming verzoekt en wellicht minderjarig is, de autoriteiten misleidt omdat de kwalificatie “misleiding” meer behelst dan het toekennen van juridische gevolgen door het bepalen van een afdoeningswijze van een aanvraag.
44. De rechtbank acht het toepassing geven aan deze afdoeningsmodaliteit in de onderhavige procedure misplaatst. Uit de voorgaande overwegingen blijkt dat verweerder zijn beleid niet juist en bovendien inconsequent toepast, terwijl het beleid, naar het oordeel van de rechtbank, niet integraal redelijk is. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de wijze van afdoening, maar hoeft dat ook niet. Indien het beroep gegrond wordt verklaard behoeft de afdoeningsmodaliteit immers geen bespreking meer.
45. De rechtbank zal zich in de onderhavige procedure, zoals ter zitting met partijen besproken, nader vergewissen van de wijze waarop een schouw plaatsvindt, de opleiding die schouwers en artsen volgen om te mogen schouwen, de ervaring die schouwers en artsen gemiddeld opdoen, wat het referentiekader van schouwers en artsen is en wat de wetenschappelijke onderbouwing is voor de aanname dat een visuele inspectie/schouw een adequate methode is om een valide uitspraak te kunnen doen of een vreemdeling, ongeacht -onder meer- het land van herkomst, culturele identiteit, ontwikkelingsniveau, mogelijk ondergane trauma’s, opleidingsniveau en mate van geletterdheid, karakter, levenservaring en ook mogelijke minderjarigheid, 18+ of 18- is.
46. De rechtbank zal, anders dan ter zitting besproken, niet de schouwers en arts oproepen die eiser hebben geschouwd om hiermee tot uitdrukking te brengen dat de rechtbank zich enkel wil vergewissen van de waarde die in een geloofwaardigheidsboordeling van een gestelde minderjarigheid aan een visuele inspectie zoals thans voorzien in een schouw toe kan komen. De rechtbank acht dit onderzoek ter zitting noodzakelijk om te kunnen beoordelen of en zo ja welke bewijswaarde hieraan kan worden toegekend, maar overweegt daarbij expliciet dat deze (tussen)uitspraak geen waardeoordeel is over de personen die hebben geschouwd en de wijze waarop zij invulling geven aan hun verantwoordelijkheid.
47. De rechtbank heeft eenvoudigweg zelf geen kennis om de bewijswaarde van een visuele inspectie/schouw te kunnen beoordelen, terwijl aan de schouwconclusies aanzienlijke en geregeld doorslaggevende, bewijswaarde wordt toegekend. De vreemdeling die stelt minderjarig te zijn, maar deze verklaring niet aannemelijk weet te maken, bevindt zich in een uiterst precaire bewijspositie. Het weerleggen van schouwresultaten vereist doorgaans het bezit van identificerende documenten en juist het niet hebben van dergelijke documenten is de aanleiding om te schouwen.
48. De gevolgen van het ten onrechte niet worden gevolgd in een gestelde minderjarigheid zijn verstrekkend, zowel procedureel als materieelrechtelijk. In de onderhavige procedure heeft het geleid tot het beëindigen van opvang en andere verstrekkingen die adequaat zijn voor een minderjarige, is het verzoek om internationale bescherming afgewezen en neemt verweerder aan en geeft dat ook te kennen aan eiser, dat sprake is van “misleiding”. Het beoordelen van verklaringen over een gestelde minderjarigheid, het schouwen van een gestelde minderjarige en het beoordelen door de rechter van de besluitvorming die is gebaseerd op een visuele inspectie/schouw vereist een kritische beoordeling door de rechter van de visuele inspectie/schouw als onderzoeksmethode en als grondslag voor besluitvorming.
49. De rechtbank zal zich daarom alvorens in de onderhavige procedure een einduitspraak te doen nader vergewissen van de wijze van schouwen en zal daartoe diegenen die bij verweerder de opleiding tot schouwer verzorgen horen ter zitting. De rechtbank zal tevens Medifirst oproepen, deze oproeping toelichten er van uitgaan dat aan deze oproeping gehoor wordt gegeven door diegenen die artsen opleidt of instrueert tot het verrichten van een visuele inspectie/schouw.
50. De rechtbank zal in overleg met partijen de voortzetting van het onderzoek ter zitting bepalen en partijen op voorhand vragen doen toekomen die de rechtbank in ieder geval voornemens is om ter zitting te stellen. Partijen worden vanzelfsprekend ook in de gelegenheid gesteld om nadere vragen te stellen en zullen vervolgens een termijn krijgen om schriftelijk te reageren op hetgeen besproken is ter zitting.
51. De rechtbank overweegt voorts dat in het rapport Aanmeldgehoor AMV is vermeld dat tijdens het gehoor een taalopname ten behoeve van een taalindicatie zal plaatsvinden. Verweerder heeft de resultaten van dit gehoor niet toegevoegd aan het dossier. De rechtbank zal verweerder verzoeken om deze resultaten aan het dossier toe te voegen om te betrekken bij de eindbeoordeling van het beroep. Het rapport vermeldt overigens dat eiser is gehoord met behulp van een tolk Arabisch (Syrisch-Libanees). De rechtbank zal verweerder bij de voortzetting van de procedure ook vragen nader te motiveren of het Medisch Advies Horen en Beslissen, dat is opgemaakt op 11 juni 2022, voldoende gemotiveerd is om aan het horen en beslissen ten grondslag gelegd te kunnen worden. Het advies vermeldt dat tijdens het medisch onderzoek, dat 35 minuten heeft geduurd, medische klachten zijn gebleken maar dit geen beperkingen oplevert voor het horen. Elke toelichting op dit advies ontbreekt. Niet duidelijk is welke medische klachten zijn gebleken en niet vermeld is of er (wél) beperkingen zijn geconstateerd ten aanzien van het beslissen. Medifirst dient verweerder echter te adviseren over mogelijke beperkingen bij het horen én bij het beslissen. In de verslaglegging van het nader gehoor dat heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022, is het navolgende vermeld:
(…)
Uit het medisch advies heb ik ook begrepen dat u heeft aangegeven dat u geen data kan noemen betreffende uw asielrelaas en dat u moeite heeft met het benoemen van geografische aanduidingen, klopt dat?
Ja.
Vertelt u eens hoe het kan dat u moeite hebt met data en geografische aanduidingen?
Ik ben vergeetachtig.
Hoe kan het dat u vergeetachtig bent?
Er gebeuren dingen, bijvoorbeeld vandaag ben ik naar dit gehoor gekomen. Als er morgen wat anders gebeurt dan vergeet ik dat ik vandaag naar het gehoor ben gekomen.
Heeft u medische documenten waaruit blijkt dat u vergeetachtig bent?
Nee.
(…)
Zoals hiervoor overwogen vermeldt het medisch advies deze klachten niet. De rechtbank acht dit onzorgvuldig. Eiser en zijn gemachtigde hebben geen wetenschap welke klachten zijn geconstateerd en de rechtbank kan niet nagaan of het besluit met inachtneming van de geconstateerde klachten is genomen. Indien eiser vergeetachtig is, zoals hij zelf meerdere keren tijdens het nader gehoor aangeeft, is het de vraag of de geloofwaardigheidsbeoordeling van de herkomstvragen kan standhouden. Verweerder zal dit bij de voortzetting van de behandeling nader moeten motiveren.
52. Indien verweerder op grond van deze tussenuitspraak besluit om de afwijzende beschikking in te trekken en alsnog tot inwilliging van de asielaanvraag van eiser overgaat, verzoekt de rechtbank om dit onverwijld kenbaar te maken aan eiser, zijn gemachtigde en de rechtbank.
53. Ieder verdere beslissing wordt aangehouden.