ECLI:NL:RBDHA:2023:1821

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
AWB 23/544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake opvang van minderjarige asielzoeker na overplaatsing naar meerderjarigenopvang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 16 februari 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een minderjarige asielzoeker, die eerder in een opvanglocatie voor minderjarigen verbleef. De verzoeker, die op 28 juli 2022 een asielaanvraag indiende en verklaarde minderjarig te zijn, werd op 4 november 2022 overgeplaatst naar een opvang voor meerderjarigen op basis van een Eurodac-treffer. De voorzieningenrechter oordeelde dat de overplaatsing zonder adequate beoordeling van de specifieke opvangbehoeften van de verzoeker niet kon worden gerechtvaardigd. De rechter benadrukte dat de biologische leeftijd van de verzoeker slechts één aspect is van zijn kwetsbaarheid en dat de zorgplicht van de verweerder om adequate opvang te bieden niet mag worden verwaarloosd. De voorzieningenrechter gelastte de onmiddellijke terugplaatsing van de verzoeker naar de opvanglocatie voor minderjarigen en bepaalde dat hij gedurende de beroepsprocedure als minderjarige moet worden aangemerkt. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe en stelde dat de verweerder per ommegaande zorg moest dragen voor de opvang van de verzoeker, met inachtneming van zijn rechten als minderjarige. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij de opvang van kwetsbare personen, zoals minderjarigen, en de verantwoordelijkheden van de betrokken bestuursorganen.

Uitspraak

Denk dat RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/544

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

16 februari 2023 in de zaak tussen:

[verzoeker], thans verblijvende in Echt, verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Kallenbach).

Zitting hebben:

Mr. S. van Lokven rechter
Mr. M.J. Beckers griffier

Procesverloop

Verzoeker heeft op 28 juli 2022 een asielaanvraag ingediend waarbij hij heeft verklaard minderjarig te zijn. Verzoeker is in een opvanglocatie voor minderjarigen geplaatst.
Bij (het bestreden) besluit van 4 november 2022 is verzoeker overgeplaatst naar een opvangmodaliteit voor meerderjarigen. Verzoeker stelt dat op 17 januari 2023 mondeling is beslist op een verzoek tot plaatsing in een opvang voor minderjarigen en dat deze beslissing een afwijzing van het verzoek inhield.
Verzoeker heeft bezwaar ingediend tegen dit besluit en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij email van 15 februari 2023 heeft gemachtigde van verzoeker de rechtbank medegedeeld dat verweerder op 13 februari 2023 heeft beslist op het bezwaar en het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Gelet hierop heeft gemachtigde van verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om het verzoek om een voorlopige voorziening, dat is ingediend hangende het bezwaar, aan te merken als een verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep. Het beroep is geregistreerd onder AWB 23/1582. De griffie heeft beide partijen telefonisch medegedeeld dat dit verzoek is ingewilligd.
De rechtbank/voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 16 februari 2023 op zitting behandeld en het onderzoek in beroep geopend. Verzoeker is, zoals vooraf aangekondigd, niet verschenen maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aansluitend aan de behandeling ter zitting heeft de rechtbank/voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank/voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker gedurende de beroepsprocedure als
minderjarigewordt aangemerkt;
- bepaalt dat verweerder per ommegaande verzoeker in aanmerking brengt voor opvang, voorzieningen en verstrekkingen waar een minderjarige recht op heeft;
- bepaalt dat verweerder per ommegaande zorgdraagt voor een formele plaatsing in een
opvang voor minderjarigen, COa Locatie Helmond, door het aanstonds na het sluiten van het onderzoek ter zitting nemen van een plaatsingsbesluit en binnen een termijn van 24 uur na deze uitspraak heeft bewerkstelligd dat verzoeker daadwerkelijk in een opvang voor minderjarigen is geplaatst en verblijft tenminste totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-;
- houdt de behandeling van het beroep aan.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter overweegt dat indien verzoeker gedurende deze procedure en de procedure die bij de IND aanhangig is ten onrechte als meerderjarig zou zijn aangemerkt, hij thans geen adequate opvang en voorzieningen heeft. Een minderjarige heeft immers recht op opvang en andere voorzieningen die adequaat zijn voor zijn specifieke bij de leeftijd en het ontwikkelingsniveau behorende behoeften. Indien verzoeker hiervan verstoken blijft, valt niet uit te sluiten dat dit schadelijk is voor het welbevinden en de ontwikkeling van verzoeker. Reeds hierdoor is de spoed gegeven.
3. Zolang niet in rechte vaststaat dat verzoeker meerderjarig is, brengt dit bij de gestelde minderjarigheid mee dat van deze minderjarigheid moet worden uitgegaan en dus aan alle procedurele en materiële waarborgen die betrekking hebben op die kwetsbaarheid die reeds uit de minderjarigheid volgt moet worden voldaan. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op het arrest van het EHRM van 21 juli 2022 in de zaak Darboe en Camara tegen Italië (ECLI:CE:ECHR:2022:0721JUDO00579717) waar het EHRM het beginsel van “
the presumption of minor age” uitlegt en toepast. In paragraaf 153-154 overweegt het EHRM als volgt:
(…)
153. In the present case, the Italian authorities failed to apply the principle of presumption of minor age, which the Court deems to be an inherent element of the protection of the right to respect for private life of a foreign unaccompanied individual declaring to be a minor.
154. While the national authorities’ assessment of the age of an individual might be a necessary step in the event of doubt as to his or her minority, the principle of presumption implies that sufficient procedural guarantees must accompany the relevant procedure.
(…)
4. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat artikel 21 van de Opvangrichtlijn voorschrijft dat rekening gehouden dient te worden met de specifieke situatie van kwetsbare personen zoals minderjarigen. Artikel 22 van de Opvangrichtlijn schrijft voor dat -om artikel 21 doeltreffend toe te passen- moet worden onderzocht of de verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft.
5. Artikel 18a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) bepaalt het navolgende:
(…)
Hoofdstuk IVa. Kwetsbare personen

1 Het COA zorgt ervoor dat tijdens het verblijf in de opvangvoorziening rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van kwetsbare personen als bedoeld in artikel 21 van de Opvangrichtlijn.

2 Ter uitvoering van het eerste lid beoordeelt het COA of de asielzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft.

3 Indien de asielzoeker overeenkomstig het tweede lid bijzondere opvangbehoeften heeft, wordt naast de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, specifieke steun en begeleiding geboden.

(…)
6. Uit de Opvangrichtlijn en de Rva volgt dus ontegenzeggelijk dat verweerder gehouden is om zelf te beoordelen of verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft. Immers om aan de verplichting te kunnen voldoen om rekening te houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen, zal verweerder éérst moeten nagaan welke specifieke opvangbehoeften degene die recht heeft opvang heeft.
7. Gelet op deze verplichting die verweerder heeft overweegt de voorzieningenrechter, vooralsnog en voorlopig oordelend, dat de proceshouding en het inhoudelijke standpunt van verweerder niet begrijpelijk zijn. In het verweerschrift is allereerst betoogd dat er te laat is opgekomen tegen de overplaatsing en vervolgens is uitgebreid uiteengezet dat de overplaatsing een feitelijke handeling is en de procedure bij de IND als adequate rechtsingang open staat en er dus een niet-ontvankelijk verklaring in de onderhavige procedure moet volgen.
8. Dit standpunt is een miskenning van de verplichtingen die het COa zelfstandig draagt. Ongeacht of er rechtsmiddelen worden ingesteld en ongeacht of dit tijdig is geschied en ongeacht of deze rechtsmiddelen uiteindelijk slagen, dient het COa te voldoen aan zijn zorgplicht en aan verzoeker, die recht heeft op opvang en andere verstrekkingen, adequate opvang te bieden. Voor zover verweerder verzoeker verwijst naar de procedure bij de IND om op te komen tegen de aanmerking als meerderjarige, overweegt de voorzieningenrechter dat die procedure reeds aanhangig is. In die asielprocedure stelt verzoeker minderjarig te zijn en acht de IND dit niet geloofwaardig. Uiteindelijk is het de rechter die beslist of deze beoordeling door de IND juist is. Gedurende die gehele procedure maakt verzoeker aanspraak op opvang en dient verweerder die te verschaffen en zich er dus van te vergewissen welke opvangbehoefte verzoeker heeft. Het is weliswaar niet aan verweerder om de leeftijd van verzoeker te bepalen en vast te stellen want die bevoegdheid komt hem niet toe. Het is echter wel aan verweerder en alléén aan verweerder om passende opvang te bieden. Dus op het moment dat verzoeker 3,5 maand in een opvanglocatie voor minderjarigen verblijft en dan bericht krijgt dat de IND verzoeker zal registreren als meerderjarig vanwege de enkele omstandigheid dat de IND is gebleken dat verzoeker in Spanje als meerderjarig is geregistreerd, ontslaat dat verweerder niet van het zich (blijven) vergewissen van de specifieke opvangbehoeften van verzoeker. Anders dan verweerder stelt “dient verweerder niet de bevoegde instanties te volgen” indien hij daarmee geen invulling kan geven aan zijn verantwoordelijkheid om adequate opvang te bieden. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat, inmiddels ook volgens recente Afdelingsjurisprudentie, een enkele zogenoemde Eurodac-treffer bovendien niet zonder meer meebrengt dat niet langer van de verklaringen van eiser dat hij minderjarig is kan en moet worden uitgegaan. Een Eurodac-treffer in een andere lidstaat waarin een vreemdeling als 18+ staat geregistreerd niet betekent dat de betreffende vreemdeling ook 18+
is. Van de beoordeling van de geloofwaardigheid van onder meer de identiteit en dus ook leeftijd van een vreemdeling kan pas worden uitgegaan als deze geloofwaardigheidsbeoordeling in rechte vast staat. Gemachtigde heeft aangegeven en deels met stukken onderbouwd dat de conclusies in de schouwen door de Avim en IND niet zijn onderbouwd en dat in de asielprocedure onder meer wordt opgekomen tegen het ongeloofwaardig achten van de verklaringen van eiser over zijn geboortedatum en leeftijd.
9. Verweerder verwijst naar de IND omdat de IND bepaalt onder welke identiteit en geboortedatum een vreemdeling wordt geregistreerd en verweerder van deze registratie dient uit te gaan. De voorzieningenrechter acht deze houding formalistisch en overweegt dat deze bevoegdheidsverdeling op geen enkele wijze afbreuk doet aan de eigen verantwoordelijkheid en zorgplicht die elk bestuursorgaan heeft ten aanzien van vreemdelingen en dit geldt temeer indien deze vreemdelingen meer kwetsbaar dan andere vreemdelingen zijn.
Ter zitting is door verweerder toegelicht dat indien en zodra de IND een vreemdeling registreert als meerderjarig, dit in “een systeem” wordt vastgelegd en de hele vreemdelingeketen van “dit systeem” uitgaat. De voorzieningenrechter overweegt dat alle partners in de vreemdelingenketen echter een eigen verantwoordelijkheid hebben. Dat uiteindelijk de IND beoordeelt of een gestelde minderjarigheid geloofwaardig is doet aan deze eigen verantwoordelijkheid niet af. Dat verweerder en andere bestuursorganen zoals door verweerder ter zitting toegelicht van “dit systeem” uitgaan bij wijze van automatisme en hieraan vasthouden, ook indien door betrokkenen zoals een voogd, gemachtigde of medewerker van de opvanglocatie, met klem verzoeken uit te blijven gaan van een gestelde minderjarigheid vanwege de capaciteiten van de betrokken vreemdeling acht de voorzieningenrechter onthutsend. Verzoekers om internationale bescherming zijn niet zelden getraumatiseerd vanwege gebeurtenissen in het land van herkomst en/of de vlucht en zijn reeds daardoor kwetsbaar. Indien een verzoeker een niet begeleide minderjarige is, is deze kwetsbaarheid nog groter. Bestuursorganen dienen zich, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in hun handelen te laten leiden door deze kwetsbaarheid en niet door “registratie in systemen”. Een standaardmatige overplaatsing van een opvang voor minderjarigen naar een opvang voor meerderjarigen op basis van een enkele mededeling van de IND dat verzoeker als meerderjarige wordt geregistreerd, geeft geen blijkt geeft van het onderkennen van de ratio van het bestaan van procedurele waarborgen en adequate, op de behoefte van minderjarigen toegesneden, opvangvoorzieningen. Verweerder geeft door zo te handelen geen invulling aan zijn zorgplicht die hij voor verzoeker heeft.
10. In de onderhavige procedure is de overplaatsing naar de opvanglocatie voor meerderjarigen niet kenbaar gemaakt aan de voogd en aan de gemachtigde. In het dossier bevindt zich een brief van de COa-locatie met de titel “Verklaring gemiste post” en de inhoud dat “onderstaande pupil, door ontwikkelingen binnen onze facilitaire dienst, helaas zijn post heeft gemist”. Tevens is een brief aan het dossier toegevoegd, gedateerd 5 januari 2023, van een medewerker AMV-opvang met de navolgende inhoud:
(…)
In de periode van 20 september 2022 t/m 4 november 2022 ben ik de persoonlijke mentor van [xxx] geweest op de AMV-locatie te Helmond. In deze periode heb ik het volgende beeld gekregen van de begeleidingsbehoefte van [xxx]:
  • [xxx] heeft baat bij een nabijheid van een van de mentoren, zodat informatie voor hem op een duidelijke manier kan worden uitgelegd;
  • Informatie meermaals herhalen en checken of hij het daadwerkelijk heeft begrepen is belangrijk;
  • [xxx] kan zich slaafs/onderdanig opstellen en er wordt getwijfeld aan zijn begaafdheid, waardoor hij kwetsbaar/beïnvloedbaar is;
  • [xxx] heeft baat bij een duidelijke structuur, deze structuur moet meermaals herhaald worden, voordat deze bij hem beklijft;
(…)
11. In het dossier bevindt zich voorts een e-mail van de voogd aan de gemachtigde waarin vergelijkbare constateringen met betrekking tot de vermogens van verzoeker worden geduid en de suggestie wordt gedaan om de IND te verzoeken hiermee rekening te houden en een hoormedewerker die een AMV mag horen het nader gehoor te laten doen.
12. Uit bovenstaande observaties van de mentor en de voogd blijkt dat of verzoeker juridisch als minder- of meerderjarig moet worden aangemerkt, in feite niet doorslaggevend kan zijn voor het bepalen van de specifieke opvangbehoefte die verzoeker heeft. Zijn biologische en daarmee juridische leeftijd is slechts één omstandigheid die een kwetsbaarheid, specifieke opvangbehoefte en dus zorgplicht voor verweerder kan meebrengen. Op het moment dat verzoeker zich gedurende enkele maanden in de AMV-opvang bevindt en verweerder bericht krijgt dat verzoeker als meerderjarig wordt geregistreerd, had verweerder
alvorenste beslissen tot overplaatsing, zich dienen te vergewissen van de specifieke opvangbehoefte van verzoeker en dus zijn juridische verplichtingen om te allen tijde adequate opvang te bieden dienen te onderkennen. Verweerder heeft hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende blijk van gegeven. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat bij het verstrekken van opvang de enkele beoordeling van de biologische leeftijd om de opvangbehoefte te bepalen een zeer beperkte beoordeling is. Specifieke opvangbehoeften kunnen immers ook voortkomen uit andere omstandigheden zoals beperkte zelfredzaamheid en/of beperkte begaafdheid en/of beperkte geletterdheid en/of ondergane trauma’s. Ook psychische/psychiatrische problematiek kan een specifieke opvangbehoefte meebrengen die dus losstaat van de toegang tot professionele hulpverlening die ook moet worden geboden. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband nogmaals naar artikel 21 van de Opvangrichtlijn waar een -niet limitatieve- opsomming is weergegeven van verzoekers die in ieder geval als kwetsbaar moeten worden aangemerkt. De enkele beoordeling van “18+ of 18-“ als criterium of een verzoeker in een opvanglocatie voor minderjarig wordt geplaatst kan met zich meebrengen dat verweerder niet daadwerkelijk invulling geeft aan zijn verplichting om adequate opvangvoorzieningen te bieden. Zolang een verzoeker stelt minderjarig te zijn en deze gestelde minderjarigheid in een procedure beoordeeld dient te worden, dient deze verzoeker in een opvang voor minderjarigen te worden geplaatst. Denkbaar is voorts dat er opvanglocaties worden ingericht voor verzoekers die juridisch (net) meerderjarig, bijvoorbeeld bij een gestelde en vermoedelijke leeftijd tot 25 jaar, zijn maar vanwege andere omstandigheden specifieke opvangbehoeften hebben. Thans is de biologische leeftijd van een verzoeker het enige criterium om te bepalen of sprake is van een specifieke opvangbehoefte en dus de plaatsing. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt hiermee onvoldoende invulling gegeven aan de plicht om adequate opvang te bieden.
13. De voorzieningenrechter overweegt verzoeker ten spoedigste in een opvang voor minderjarigen moet worden geplaatst en alle bijbehorende voorzieningen moet verkrijgen.
De voorzieningenrechter heeft partijen tijdens het onderzoek ter zitting geïnformeerd dat de griffier voorafgaand aan de behandeling ter zitting telefonisch contact heeft opgenomen met de COa-locatie te Helmond waar verzoeker eerder heeft verbleven om na te gaan of, in het geval aansluitend aan de behandeling ter zitting mondeling uitspraak zou worden gedaan en in het geval het verzoek om een voorlopige voorziening zou worden toegewezen, een (her)plaatsing voor verzoeker mogelijk is en op welke termijn verzoeker daadwerkelijk opvang kan verkrijgen op deze AMV-opvanglocatie. Vanuit de COa-locatie is medegedeeld dat er opvangcapaciteit is, verzoeker welkom is en de feitelijke plaatsing binnen 24 uur kan plaatsvinden indien verweerder onverwijld een plaatsingsbesluit neemt. De voorzieningenrechter heeft dit besproken met partijen en de behandeling kort geschorst om verweerder in staat te stellen telefonisch aan te kondigen dat dit plaatsingsbesluit zou moeten worden genomen. Verweerder heeft na de schorsing aangegeven aansluitend aan de behandeling ter zitting zorg te dragen voor het plaatsingsbesluit. De gemachtigde van verzoeker heeft op verzoek van de voorzieningenrechter tijdens de schorsing de voogd geïnformeerd en verzocht om contact op te nemen met de COa-locatie Helmond en zorg te dragen voor het feitelijke vervoer van verzoeker van de locatie in Echt naar de locatie in Helmond.
14. De voorzieningenrechter/rechtbank heeft partijen voorts medegedeeld dat de behandeling van het beroep wordt aangehouden totdat in ieder geval het dossier compleet is en ook aangegeven dat bij de uitspraak op het beroep zal worden beslist op alle formele juridische geschilpunten.
15. De voorzieningenrechter heeft tot slot medegedeeld dat tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is aldus op 16 februari 2023 in het openbaar gedaan door mr. S. van Lokven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Beckers, griffier.
mr. M.J. Beckers, mr. S. van Lokven
griffier voorzieningenrechter
de griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 februari 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.