ECLI:NL:RBDHA:2021:6065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
NL21.4212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Eurodac-registratie: beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag van een Nigeriaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse vreemdeling, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, op basis van de Eurodac-registratie, ten onrechte had aangenomen dat de eiser internationale bescherming had gekregen in Italië. De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet alleen inhoudt dat verweerder mag uitgaan van Eurodac, maar ook dat hij moet verifiëren of de registratie correct is. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet in staat was om aan te tonen dat hij in Italië geen bescherming had gekregen, maar dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom hij van de Eurodac-registratie uitging zonder nader onderzoek te doen naar de actuele status van de eiser in Italië. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 543,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de registratie van asielzoekers en de verplichtingen die voortvloeien uit de Eurodac-verordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4212

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.L.J. Reijnen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

ProcesverloopBij besluit van 19 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter daarnaast verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL21.4213).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.4213, plaatsgevonden op 3 juni 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht hiervan, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1992. Eiser heeft op 14 januari 2021 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de autoriteiten van Italië eiser internationale bescherming zouden hebben verleend. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn verdragsverplichtingen jegens hem niet na is gekomen en na terugkeer niet na zal komen, zodat mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het onbekend is of hij in Italië internationale bescherming geniet. Verweerder heeft dit ten onrechte niet nader onderzocht. Het antwoord van de Italiaanse autoriteiten als reactie op het claimverzoek van 12 februari 2021 is onvoldoende om te concluderen dat eiser bij terugkeer in Italië beschermd zal worden. Dit geldt te meer nu uit de Eurodac-bevraging niet blijkt dat er een beschermingsstatus is verleend. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan gelet op de omstandigheden waaronder hij in Italië heeft verbleven. Eiser is vernederd, fysiek mishandeld en heeft psychische problemen. Hij kreeg in Italië geen medische hulp, zodat hij dit deel van zijn relaas niet met documenten kan onderbouwen. Dit kan hem dan ook niet worden tegengeworpen.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. Een asielaanvraag kan niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Indien verweerder de asielaanvraag van eiser om deze reden niet-ontvankelijk wil verklaren dient verweerder te onderbouwen dat daadwerkelijk een status is verleend en eiser dus na terugkeer ook daadwerkelijk toegang heeft tot Italië en ook de rechten die een statushouder heeft daadwerkelijk geniet. Pas als verweerder dit heeft onderbouwd komt de vraag aan de orde of de situatie waarin eiser komt te verkeren na terugkeer in overeenstemming is met het Unierecht en de uitleg die het Hof van Justitie hieraan heeft gegeven en of eiser de rechten die een statushouder heeft ook (zelf) kan effectueren.
6. Verweerder heeft in deze procedure een uitdraai van de resultaten van de Eurodac-bevraging van 14 januari 2021 overgelegd. Uit deze uitdraai blijkt dat eiser in meerdere lidstaten een asielaanvraag heeft ingediend. In Eurodac is opgenomen dat eiser in Italië (17 december 2013), Duitsland (17 juni 2014), Denemarken (23 december 2014), Zweden (27 maart 2015), Noorwegen (6 april 2015) en België (4 december 2019) asiel heeft aangevraagd voordat eiser in Nederland op 14 januari 2021 de asielaanvraag waar de huidige procedure betrekking op heeft, heeft ingediend.
Uit deze uitdraai uit het Eurodac-register blijkt
nietdat een andere lidstaat aan eiser (internationale) bescherming heeft verleend.
7. Eiser heeft in zijn “Aanmeldgehoor Dublin” op 29 januari 2021 -onder meer- het navolgende verklaard:
(…)
Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat u op 17 december 2013 een verzoek
om internationale bescherming heeft ingediend in Italië. Wanneer bent u in
Italië aangekomen?
De precieze datum weet ik niet meer precies, het is lang geleden. Maar het
was een week of zes dagen voor die datum.
(…)
Hoe is uw asielprocedure verlopen in Italië?
Ik kreeg een negatieve beslissing. Ik ben een paar maanden in Italië gebleven,
vervolgens vertrok ik naar Duitsland.
(…)
Hoe is uw asielprocedure verlopen in Duitsland?
Mij werd verteld dat ik naar Italië moest.
(…)
Hoe is uw asielprocedure verlopen in Denemarken?
Mij werd destijds verteld dat ik terug moest naar Italië.
(…)
Hoe is uw asielprocedure verlopen in Zweden?
Ik ging naar Noorwegen. Ik ben niet in Zweden gebleven.
Hebben de autoriteiten van Zweden u verteld dat u aan Italië zou worden
overgedragen?
Nee. Ze zeiden alleen dat ik Dublin moest, maar ik heb verder geen procedure
in Zweden gehad.
(…)
Hoe is uw asielprocedure verlopen in Noorwegen?
Ik werd in detentie genomen en naar Italië gebracht.
(…)
Hoe lang heeft u toen in Italië verbleven?
Dat weet ik niet meer. Ik was mijn huis kwijt. In die periode kreeg ik een
positief, maar ik had geen huis meer. Dus zij accepteerden mij niet.
Wat bedoelt u ermee dat u een positief kreeg?
Zij gaven mij een positief.
Begrijp ik goed dat u een verblijfsvergunning heeft gekregen in Italië?
Ja.
Wat voor verblijfsvergunning was dit?
Ik weet niet precies wat voor verblijfsvergunning het was, maar het was een
verblijfsvergunning. Ik moest terug naar mijn huis, maar ik werd daar niet
meer geaccepteerd.
Voor hoe lang was die verblijfsvergunning geldig?
Dat weet ik niet meer. Het is lang geleden. Ik kreeg een verblijfsvergunning,
op een gegeven moment ben ik op straat beland, dus ik weet het niet meer.
(…)
Ik ging toen weer naar Duitsland en Denemarken. Daar werd ik gedetineerd.
(…)
Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat u op 4 december 2019 een verzoek om internationale bescherming hebt ingediend in België.
(…)
Denemarken heeft mij gedetineerd en weer naar Italië gebracht.
(…)
Hoe bent u toen van Italië naar België gereisd?
Met de trein via Duitsland, de gebruikelijke landen.
(…)
Hoe is uw asielprocedure verlopen in België?
Ze hebben me verteld dat ik in verband met Dublin naar Italië moest.
(…)
Hebt u sinds 17 december 2013 Europa of het Dublingebied verlaten?
Nee.
(…)
8. De rechtbank stelt vast dat uit deze verklaringen van eiser lijkt te volgen dat de door eiser genoemde lidstaten eiser steeds hebben overgedragen aan Italië op grond van de Dublinverordening. Uit de verklaringen van eiser kan niet worden afgeleid of aan eiser door Italië internationale bescherming is verleend of op een andere, wellicht nationaalrechtelijke grondslag, verblijf is toegestaan. Eiser heeft geen documenten overgelegd die dit kunnen verduidelijken. Eiser heeft verklaard dat hij op enig moment een “positief” heeft gekregen. Het is de rechtbank niet duidelijk of eiser hiermee heeft verklaard dat na een eerdere afwijzing van de asielaanvraag in 2013 Italië alsnog internationale bescherming heeft verleend of dat eiser (enkel) heeft bedoeld dat zijn verblijf op enig moment -al dan niet tijdelijk en/of in afwachting van het in behandeling nemen van zijn asielaanvraag en/of op humanitaire gronden - is aanvaard.
9. Verweerder heeft evenwel op grond van de gegevens zoals die blijken uit Eurodac en op grond van bovengenoemde verklaringen van eiser op 12 februari 2021 een terugnameverzoek op grond van artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening ingediend bij de Italiaanse autoriteiten.
10. De rechtbank leidt uit het gegeven dat verweerder een claimverzoek indient af dat verweerder geen waarde toekent aan de verklaringen van eiser dat hij een “positief” heeft gehad. Verweerder gaat kennelijk, zoals hij ook mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, uit van de registratie in Eurodac en van de vaste jurisprudentie dat een vreemdeling een registratie in Eurodac niet kan weerleggen met enkel het afleggen van een verklaring zonder deze verklaringen te kunnen staven met documenten.
In dit terugnameverzoek heeft verweerder onder meer de navolgende informatie vermeld:
(…)
Eurodac showed that the person concerned applied for international protection in Italy on 17 December 2013, in Germany on 17 June 2014, in Denmark on 23 December 2014, in Sweden on 27 March 2015, in Norway on 6 April 2015 and in Belgium on 4 December 2019.
The person concerned stated that he left Nigeria eight, nine or ten years ago and that he travelled via Niger and Libya to Italy, where he arrived on 10 or 11 December 2013. He declared that his application for international protection in Italy was denied and that he travelled after five or seven months to Germany, where he arrived around 17 June 2014. He said that the German authorities told him that he had to return to Italy, but that he instead left Germany and travelled by train to Denmark, where he arrived on possibly 22 December 2014. According to the statements of the person concerned, the Danish authorities told him that he had to return to Italy. He said that he travelled from Denmark to Sweden by train, where he arrived on 26 March 2015. He stated that he was told by the Swedish authorities that he would go in the Dublin procedure. He brought forward that he left Sweden and that he travelled by train to Norway, where he arrived on 5 April 2015. Subsequently, the person concerned stated that the Norwegian authorities transferred him by plane to Italy.
He brought forward that he cannot remember when he arrived in Italy, however, he stated that his application for international protection in Italy was granted and that he received a residence permit. He stated that he did not know what type of residence permit he received in Italy. Although the person concerned stated that he received a residence permit in Italy, no such registration is shown in Eurodac, nor did the person concerned submit any documents to support his statements.
The person concerned declared that he then left Italy and travelled to Germany and Denmark. He stated that Denmark transferred him back to Italy. He said that he travelled from Italy to Belgium, where he arrived on possibly 3 December 2019. The person concerned stated that the Belgian authorities told him that he would be transferred to Italy, because of the Dublin procedure. He declared that he left Belgium and that he travelled to The Netherlands via Germany, The Czech Republic and Poland, where he arrived on 13 January 2021.
Given the statements of the person concerned, I assume that the German, Danish, Swedish, Norwegian and the Belgian authorities send timely a take back request to Italy, which had been approved. With this and in view of the above, Italy is responsible for taking back the person concerned based on grounds of article 18, clause 1 d of Regulation (EU) No 604/2013.
(…)
11. De rechtbank stelt vast dat de weergave van de verklaring van eiser in het claimverzoek ten aanzien van de verblijfsvergunning deels onjuist is. Eiser heeft
nietverklaard dat zijn aanvraag voor internationale bescherming is ingewilligd.
12. Op 26 februari 2021 hebben de Italiaanse autoriteiten het terugnameverzoek afgewezen en daarbij het navolgende medegedeeld:
(…)
Garba, Bala, 07/07/1992, Nigeria,
Alias Garba, Bala, 07/07/1992, Nigeria.
Following your request concerning the above named person, this is to inform you that the Italian Authorities cannot accept to take back him, because, under the above named Alias, he was granted the international protection in Italy and a residence permit for "subsidiary protection" issued by the police headquarters in Salerno. Consequently, this case doesn't fall within the competence of this office any more since the asylum procedure has been completed in Italy.
(…)
13. De rechtbank stelt vast dat de naam, voornaam, geboortedatum en nationaliteit die de Italiaanse autoriteiten geregistreerd hebben als alias identiek zijn aan de gegevens die eiser -kennelijk- in Italië zelf heeft opgegeven. De afwijzing van het claimverzoek heeft dus betrekking op eiser. Bij bericht van 8 maart 2021 heeft verweerder aan (gemachtigde van) eiser laten weten dat de asielaanvraag van eiser in de nationale procedure zal worden behandeld omdat het claimverzoek is afgewezen.
14. De rechtbank heeft verweerder op 25 mei 2021 verzocht een actuele uitdraai uit Eurodac over te leggen om na te kunnen gaan of in de periode gelegen tussen de Eurodac-uitdraai van 14 januari 2021 en de afwijzing van het terugnameverzoek op 26 februari 2021 subsidiaire bescherming is verleend of een vermelding in Eurodac is opgenomen dat op een eerder moment internationale bescherming is verleend.
15. Verweerder heeft ter zitting aangegeven op grond van artikel 20 van de Eurodac-verordening niet bevoegd te zijn om een nieuwe bevraging van het Eurodac-register te doen, ook niet in het geval een rechtbank hierom verzoekt. Verweerder heeft zich overigens op het standpunt gesteld dat gelet op de toelichting die de Italiaanse autoriteiten hebben gegeven bij de afwijzing van het terugnameverzoek hij er van uit mag gaan dat eiser een zogenaamde statushouder is. Dat dit niet uit de uitdraai uit Eurodac blijkt is hierbij niet relevant omdat het bericht van de Italiaanse autoriteiten van een later datum is. Verweerder stelt dat hij mag uitgaan van de mededeling van de Italiaanse Dublin-unit.
16. De rechtbank volgt dit niet en overweegt daartoe als volgt.
17. Verweerder mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling omvat het mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dat verweerder ook steeds mag uitgaan van de registratie(s) in Eurodac en van de vooronderstelling dat deze registraties zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Alle lidstaten worden geacht hun verplichtingen uit de Eurodac-verordening na te komen en het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat een registratie niet juist of onvolledig is, waarbij de enkele verklaring van de vreemdeling niet volstaat om een Eurodac-registratie te weerleggen.
18. De rechtbank wijst hierbij op de omstandigheid dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bovendien blijkt dat als verschillende lidstaten verschillende persoonsgegevens van een vreemdeling, zoals een geboortedatum, hebben geregistreerd of indien één lidstaat meerdere geboortedata van één vreemdeling heeft geregistreerd, het verweerder is toegestaan om uit te gaan van juist die registratie op grond waarvan hij kan uitgaan van de meerderjarigheid en dus een Dublin-overdracht kan bewerkstelligen en de asielaanvraag niet inhoudelijk hoeft te behandelen. Rechtbanken hebben in de situatie dat van een vreemdeling meerdere registraties in Eurodac blijken vaker dan incidenteel geoordeeld dat verweerder nader moet motiveren waarom hij van welke registratie uit wenst te gaan. De Afdeling heeft deze rechtbankuitspraken steevast vernietigd met een verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de totstandkoming van een (fictief) claimakkoord en de constatering dat de vreemdeling geen genoegzame verklaring heeft voor de omstandigheid dat lidstaten verschillende gegevens van hem hebben doen opnemen in het Eurodac-register. De rechtbank wijst ter illustratie van deze overweging op de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Oost-Brabant, van 20 februari 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:4614) en de vernietiging door de Afdeling van deze uitspraak op 29 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1395).
Ter onderbouwing van het hoger beroep heeft verweerder in die zaak het navolgende aangevoerd:
(…)
Hij gaat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er van uit dat de registratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dat de vreemdeling onder meerdere namen en geboortedata staat geregistreerd, maakt dat niet anders. Het is daarom ook in dit geval aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de leeftijdsregistratie niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden en niet aan hem om nader onderzoek te doen naar de wijze waarop de verschillende registraties in Italië tot stand zijn gekomen, aldus de staatssecretaris.
(…)
19. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en daaraan onder meer het navolgende ten grondslag gelegd:
(…)
Naar aanleiding van het onderzoek in het Eurodac-systeem heeft de staatssecretaris de Italiaanse autoriteiten verzocht om informatie betreffende de vreemdeling. De Italiaanse autoriteiten hebben geantwoord dat de vreemdeling in Italië drie keer geregistreerd staat en bekend is onder drie verschillende namen en twee verschillende geboortedata, tweemaal de geboortedatum 1 januari 2001 en eenmaal de geboortedatum 1 januari 2000. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel terecht van uitgaat dat de registratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris betoogt echter onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:392, terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat dit uitgangspunt niet anders is als registratie heeft plaatsgevonden onder verschillende namen en geboortedata en dat het daarom ook in dat geval aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde meerderjarigheid onjuist is.
(…)
20. De rechtbank leidt uit deze uitspraak en latere jurisprudentie van de Afdeling af dat verweerder eenvoudigweg kan kiezen welke registratie hij aan zijn besluit ten grondslag wenst te leggen en deze keuze in het geheel niet (nader) hoeft te motiveren. De vreemdeling kan hier in feite niet tegen opkomen omdat hij bezwaarlijk kan weten wat de oorzaak is dat de autoriteiten van verschillende lidstaten of van één andere lidstaat zijn gegevens op verschillende wijze registreren en laten opnemen in Eurodac en zijn enkele verklaring een Eurodac-registratie niet kan weerleggen, terwijl de vreemdeling doorgaans geen documenten krijgt die zien op de gegevens die lidstaten in Eurodac laten opnemen of zelf registreren in de nationale systemen. Het komt de rechtbank bovendien voor dat indien een lidstaat verschillende identiteitsgegevens van dezelfde vreemdeling registreert, deze registraties per definitie niet allemaal feitelijk juist kunnen zijn en reeds daarom het vastleggen van de identiteit bezwaarlijk “zorgvuldig” genoemd kan worden. De lidstaten zullen aan de andere lidstaten moeten uitleggen van welke identiteit wordt uitgegaan, al dan niet met een aanvullende vermelding dat de vreemdeling zelf andere gegevens heeft opgegeven. De enkele vaststelling dat een claimakkoord tot stand komt doet niet af aan de noodzaak dat duidelijk moet zijn wat de identiteitsgegevens van de vreemdeling en zijn verblijfsrechtelijke positie zijn. Thans wordt die duidelijkheid niet vereist en kan verweerder onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel zonder nadere motivering uitgaan van de registratie van zijn keuze. Dat dit leidt tot willekeur en partijen in een ongelijkwaardige processuele positie brengt is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling -kennelijk- een gevolg van het mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en -kennelijk- hieraan ondergeschikt.
Verweerder mag dus uitgaan van de registratie in Eurodac en bij meerdere registraties zonder nadere motivering kiezen van welke registratie hij wenst uit te gaan bij het beslissen op de asielaanvraag van een vreemdeling.
21. In het onderhavige geval is in Eurodac
nietgeregistreerd dat Italië aan eiser internationale bescherming heeft verleend. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de invulling die verweerder op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling hieraan mag geven, mag verweerder er van uitgaan dat de registratie van de gegevens van eiser in Eurodac zorgvuldig tot stand is gekomen. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank echter ook mee dat verweerder van deze gegevens
moetuitgaan. Het kan niet zo zijn dat verweerder enkel van Eurodac hoeft uit te gaan als de registratie kan dienen als onderbouwing om een vreemdeling niet in de nationale procedure op te nemen.
Dit leidt immers ontegenzeggelijk tot willekeur en rechtsonzekerheid.
22. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel betekent dat verweerder mag
énmoet uitgaan van de vooronderstelling dat de lidstaten hun verplichtingen op grond van de Eurodac-verordening nakomen. Verweerder mag en moet er dus van uitgaan dat indien aan eiser subsidiaire bescherming zou zijn verleend deze omstandigheid ook zou zijn geregistreerd door de statusverlenende lidstaat. Zoals verweerder ook in de toelichting in zijn claimverzoek heeft aangegeven gaat hij er van uit dat meerdere lidstaten - op grond van de registratie van de gegevens van eiser door Italië in Eurodac - (tijdig) een claimverzoek op grond van de Dublinverordening bij de Italiaanse autoriteiten ingediend. Overdrachten op grond van de Dublinverordening kunnen alleen plaatsvinden als er een (al dan niet fictief) claimakkoord tot stand is gekomen. De Italiaanse autoriteiten hebben dus kennelijk, althans zo veronderstelt verweerder op grond van de Eurodac-bevraging en de verklaringen van eiser, steeds ingestemd met terugname.
Verweerder heeft ook op grond van de Eurodac-bevraging een overnameverzoek gedaan en heeft dus ook uit Eurodac afgeleid dat eiser geen statushouder is.
Ten tijde van het overnameverzoek was verweerder al op de hoogte van de verklaringen van eiser dat hij “een positief” heeft gekregen.
23. In de Eurodac-verordening zijn de registratieverplichtingen van de lidstaten opgenomen en de bevoegdheden om Eurodac te raadplegen vastgelegd. Tevens is bepaald dat indien een lidstaat constateert dat de lidstaat van oorsprong, in dit geval Italië, verantwoordelijk is voor een onjuiste registratie de lidstaat deze constatering deelt. Artikel 24, vierde lid, van de Eurodac-verordening bepaalt immers: “
Indien een lidstaat of het Agentschap over aanwijzingen beschikt dat in het centraal systeem opgeslagen gegevens feitelijk onjuist zijn, stelt hij de lidstaat van oorsprong zo spoedig mogelijk hiervan in kennis”. Niet is gebleken dat verweerder na afwijzing van het claimverzoek de Italiaanse autoriteiten formeel op de hoogte heeft gesteld dat zijn mededeling in de afwijzing niet overeenkomt met de gegevens die zijn opgenomen in Eurodac. Verweerder heeft dit wel vermeld in het claimverzoek, maar op dat moment verkeerde verweerder in de vooronderstelling dat eiser op grond van de Dublinverordening kon worden overgedragen en kon verweerder dus nog niet hebben vastgesteld dat sprake is van een discrepantie in de gegevens die de Italiaanse autoriteiten in Eurodac hebben laten registreren en de gegevens die aan verweerder zijn medegedeeld.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel betekent ook dat eiser er van uit moet kunnen gaan dat verweerder zich ook aan de Eurodac-verplichtingen houdt en mede zorgdraagt dat gegevens van eiser zorgvuldig, volledig en feitelijk en juridisch juist worden geregistreerd in Eurodac.
24. Indien verweerder zich thans op het standpunt stelt dat eiser een status heeft in Italië, erkent verweerder daarmee dat Italië zijn Eurodac-verplichtingen niet nakomt. Verweerder zal dan nader moeten motiveren waarom hij zich voor het overige wel op het standpunt stelt dat hij van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en Italië zijn Unierechtelijke verplichtingen ten aanzien van eiser wel na is gekomen en na terugkeer ook zal nakomen. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is immers ondeelbaar. Het belang en de waarde die de Uniewetgever aan - een zorgvuldige en juiste registratie van gegevens van personen in - Eurodac toekent is blijkens de preambule onmiskenbaar groot.
25. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt ook dat indien verweerder wil afgaan op informatie van een Eurodac-bevraging het tijdsverloop sinds het onderzoek in het Eurodac-systeem niet te groot moet zijn en dat uit de informatie duidelijk dient te worden wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is. Indien het resultaat uit het Eurodac-onderzoek onvoldoende recent is of onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over de vreemdeling bevat, dient verweerder een nader onderzoek te doen naar de vraag of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat vanwege deze jurisprudentie verweerder af en toe meermalen een Eurodac-bevraging doet in dezelfde procedure.
26. Verweerder heeft aangegeven dat uit artikel 20 van de Dublinverordening volgt wanneer hij bevoegd is een Eurodac-bevraging te doen en dat hij thans daartoe niet gerechtigd is. De rechtbank wijst er op dat artikel 20 is opgenomen in hoofdstuk VI dat de procedure voor vergelijking en verzending van gegevens voor rechtshandhavingsdoeleinden regelt. Hoofdstuk IV ziet daarentegen op illegaal op het grondgebied verblijvende derdelanders en staatlozen en hoofdstuk V van de Dublinverordening ziet op personen die internationale bescherming genieten. De rechtbank vermag niet in te zien dat uit hoofdstuk IV of V een beperking voor verweerder voortvloeit om Eurodac nogmaals te bevragen om na te gaan of door een andere lidstaat aan eiser internationale bescherming is verleend en zich zodoende te vergewissen van de actuele verblijfsrechtelijke positie van eiser.
27. Voor zover verweerder zich echter thans terecht op het standpunt zou stellen dat hij niet bevoegd is, ook niet indien de rechtbank hierom uitdrukkelijk verzoekt, om een actuele bevraging van het Eurodac-register te doen, had verweerder eenvoudigweg contact op kunnen en moeten nemen met de Italiaanse autoriteiten om zich nader te vergewissen van de verblijfsrechtelijke positie van eiser, en indien nodig, de Italiaanse autoriteiten er op moeten wijzen dat de registratie in Eurodac niet accuraat is. Afhankelijk van de datum van de mogelijke toekenning van subsidiaire bescherming hebben meerdere lidstaten ten onrechte eiser geclaimd en na de totstandkoming van een claimakkoord overgedragen op grond van de Dublinverordening.
28. Uit de Eurodac-bevraging blijkt niet dat eiser een status heeft en meerdere lidstaten hebben na het moment waarop eiser volgens zijn verklaring “een positief” heeft gehad eiser -kennelijk- op grond van de Dublinverordening en dus op grond van claimakkoorden met Italië overgedragen. Verweerder kan gelet op deze omstandigheden niet volstaan met de verwijzing naar de afwijzing van het claimverzoek maar moet alle twijfel wegnemen door zich thans alsnog nader te vergewissen van de verblijfsrechtelijke positie van eiser in Italië en bij de Italiaanse autoriteiten onder verwijzing naar de Eurodac-registratie navraag doen of en wanneer aan eiser internationale bescherming is verleend.
Verweerder is in het bestreden besluit in het geheel niet ingegaan op de discrepantie tussen de Eurodac-registratie en de afwijzing van het claimverzoek. In de zienswijze heeft eiser aangevoerd dat niet bekend is wat zijn exacte status in Italië is, waarop verweerder in zijn besluit -ten onrechte- heeft overwogen dat eiser niet heeft bestreden dat hij internationale bescherming geniet in Italië. Verweerder heeft niet voldaan aan het verzoek van de rechtbank om een actuele Eurodac-bevraging te doen en heeft evenmin het besluit aanvullend gemotiveerd hoewel uit het verzoek van de rechtbank om aanvullende actuele gegevens duidelijk blijkt dat de rechtbank een nadere onderbouwing noodzakelijk acht. Dit betekent dat de rechtbank het besluit zal vernietigen omdat het besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het besluit wordt vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal opnieuw op de asielaanvraag dienen te beslissen. Omdat verweerder zich nader moet vergewissen en hierbij afhankelijk is van de medewerking van de Italiaanse autoriteiten zal de rechtbank geen termijn stellen waarbinnen verweerder opnieuw moet beslissen.
29. Indien verweerder in zijn nieuw te nemen besluit de asielaanvraag die eiser in Nederland heeft gedaan wederom niet-ontvankelijk wenst te verklaren omdat aan eiser door een andere lidstaat bescherming is verleend zal hij dit nader moeten motiveren. Indien de Italiaanse autoriteiten aan verweerder te kennen geven zich vergist te hebben bij de afwijzing van het claimverzoek, heeft te gelden dat de termijn om een Dublinclaim in te dienen ruimschoots overschreden is en eiser tot de nationale procedure zal moeten worden toegelaten. De rechtbank acht het gelet op de twijfel ten aanzien van de verblijfsrechtelijke positie van eiser in Italië niet opportuun om de overige beroepsgronden van eiser, die zien op de situatie waarin hij zal komen te verkeren indien hij zich naar Italië zal moeten begeven, te bespreken en te beoordelen.
30. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, stelt de rechtbank de proceskosten voor rechtsbijstand vast op € 543,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 543,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
K. Postema, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 14 juni 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.