ECLI:NL:RBDHA:2023:14152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
SGR 22/1056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging, intrekking, terugvordering en brutering bijstand; beoordeling van de woonsituatie van eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar bijstandsuitkering per 18 mei 2021, de intrekking van haar bijstandsuitkering over de periode van 12 november 2013 tot en met 17 mei 2021, en de terugvordering van de verstrekte bijstand tot een bedrag van € 89.795,47 beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag terecht heeft besloten tot beëindiging en intrekking van de bijstandsuitkering, omdat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het opgegeven uitkeringsadres. De rechtbank stelt vast dat het waterverbruik van eiseres extreem laag was, wat de veronderstelling rechtvaardigt dat de woning niet bewoond werd. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij op het uitkeringsadres woonde, ondanks dat er spullen van haar in de woning aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bijstandsuitkering per 12 november 2013 niet in stand kan blijven, omdat het college eerder de bijstand had hersteld per 1 november 2013. De hoogte van de terugvordering en brutering wordt eveneens als onjuist beoordeeld. De rechtbank draagt het college op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres, waarbij het evenredigheidsbeginsel in acht moet worden genomen. Eiseres krijgt een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1056

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.J. Kerdel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, hierna: het college

(gemachtigde: mr. M. Mos),
en
de Staat der Nederlanden, (
de minister van Justitie en Veiligheid), hierna: de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar bijstandsuitkering per 18 mei 2021, de intrekking van haar bijstandsuitkering over de periode van 12 november 2013 tot en met 17 mei 2021, de terugvordering van de verstrekte bijstand over de periode 12 november 2013 tot en met 17 mei 2021 tot een bedrag van € 89.795,47 en de brutering van deze terugvordering, waardoor de totale vordering van het college € 112.789,88 bedraagt, alsmede de afwijzing van haar aanvraag van 6 juni 2021 om een nieuwe bijstandsuitkering.
1.1.
Bij het bestreden besluit van 3 januari 2022 heeft het college de bezwaren tegen de beëindiging, intrekking, terugvordering, brutering en afwijzing ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Vóór de zitting heeft de rechtbank eiseres verzocht om de rechtbank te informeren over de huidige situatie met betrekking tot haar financiële situatie. Bij brief van 16 juni 2023 heeft eiseres op dit verzoek gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door M. Mahassem, tolk, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Wat aan de procedure voorafging

2. Eiseres ontvangt sinds 11 oktober 2007 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Pw [1] .
2.1.
Bij besluit van 12 november 2013 heeft het college de bijstand tijdelijk stopgezet (opgeschort) per 1 november 2013 omdat eiseres niet had gereageerd op een oproep voor een gesprek. Op 3 december 2013 is namens het college een huisbezoek afgelegd bij eiseres. Eiseres heeft toen onder andere verklaard dat zij vanwege ziekte tijdelijk, van 13 oktober 2013 tot 18 november 2013, bij haar zoon heeft verbleven. Nadat de woonsituatie duidelijk was geworden heeft het college bij besluit van 6 december 2013 de opschorting van de bijstandsuitkering ingetrokken en de bijstand weer betaald vanaf 1 november 2013. Bij besluit van 9 december 2013 heeft het college eiseres een waarschuwing gegeven omdat zij niet tijdig had doorgegeven dat zij tijdelijk niet op haar woonadres verbleef.
2.2.
Begin 2021 heeft een toezichthouder van de gemeente Den Haag, naar aanleiding van een melding van woningcorporatie Vestia dat eiseres niet woonachtig zou zijn op haar inschrijfadres, onderzoek gedaan naar het recht op bijstand van eiseres. De toezichthouder heeft in dat kader op 20 april 2021 het waterverbruik op het uitkeringsadres opgevraagd bij het waterleidingbedrijf (Dunea). Op 23 april 2021 heeft de toezichthouder de informatie over het waterverbruik op het uitkeringsadres ontvangen. Gebleken is uit die informatie dat in totaal 14 m³ water is verbruikt in de periode van 8 juni 2016 tot en met 23 juni 2020. Naar aanleiding van dit waterverbruik en omdat eiseres al sinds 11 oktober 2007 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft de toezichthouder het waterverbruik op het uitkeringsadres over de eerdere jaren ook opgevraagd. Op 30 april 2021 heeft de toezichthouder informatie over het waterverbruik op het uitkeringsadres vanaf 7 juli 2005 ontvangen. Gebleken is uit die informatie dat het waterverbruik vanaf 13 juni 2013 gemiddeld niet boven de 5 m³ kwam per jaar. In de periode van 28 juni 2019 tot 23 juni 2020 was het gemiddelde waterverbruik slechts 1 m³ per jaar. Verder heeft de toezichthouder op 19 mei 2021 gegevens ontvangen van de energieleverancier (Energiedirect) over het gas- en elektriciteitsverbruik op het uitkeringsadres van 29 september 2014 tot en met 16 oktober 2020. Hieruit is naar voren gekomen dat gedurende deze gehele periode het gas- en elektriciteitsverbruik op het uitkeringsadres ver onder de Nibud [2] -(referentie)cijfers over het gemiddelde gas- en elektriciteitsverbruik lag.
2.3.
De toezichthouder heeft in het kader van het onderzoek op 6 april 2021 en 20 april 2021 geprobeerd om onaangekondigd een huisbezoek af te leggen bij eiseres. Omdat beide keren de deur niet werd geopend is op 20 april 2021 een brief achtergelaten met een uitnodiging voor een hoor- en wederhoorgesprek op 22 april 2021 om 10:00 uur. Eiseres is hier zonder kennisgeving niet verschenen. Het college heeft vervolgens bij besluit van 23 april 2021 de bijstandsuitkering van eiseres per 1 mei 2021 tijdelijk stopgezet en eiseres verzocht om voor 7 mei 2021 een nieuwe afspraak te maken. Een zoon van eiseres heeft op 3 mei 2021 telefonisch contact opgenomen met het college. Eiseres is vervolgens bij brief van 3 mei 2021 uitgenodigd voor een gesprek op 7 mei 2021.
2.4.
Op 7 mei 2021 hebben twee toezichthouders een gesprek gevoerd met eiseres over haar woon- en leefsituatie. Bij het gesprek was een tolk Arabisch aanwezig. Uiteindelijk is in overleg met eiseres afgesproken om het gesprek voort te zetten na de ramadan, mede gelet op de medische klachten van eiseres. Op 18 mei 2021 hebben de twee toezichthouders het gesprek voortgezet met eiseres. Bij het gesprek was een zoon van eiseres ( [naam 1] ) aanwezig om te tolken. Tijdens het gesprek heeft eiseres onder andere verklaard dat zij net van het uitkeringsadres kwam, dat zij al bijna twintig jaar op het uitkeringsadres woont, eerst met haar kinderen en nu alleen. Zij slaapt in de grote slaapkamer aan de linkerkant. In de kamer staat een groot bed en een kledingkast. In de kast ligt haar kleding. In een andere slaapkamer staat ook een kast met haar kleding. Er staan ook geurtjes en crèmes. Voor de gordijnen staat een poppetje. Zij heeft geen vaatwasser, doet de afwas met de hand en heeft een wasmachine. Gevraagd naar de lage energiekosten van tussen de € 10,- en € 25,- per maand en de terugbetaling op 30 oktober 2020 van € 214,23 op haar bankrekening van Energiedirect, heeft eiseres verklaard dat zij liever in de kou slaapt dan dat zij de verwarming gebruikt. Zij pakt liever een deken. De zoon van eiseres heeft verklaard dat het bedrag van € 214,23 een bonus betreft van € 200,- vanwege haar lidmaatschap van drie jaar bij Energiedirect. Gevraagd naar haar lage waterverbruik heeft eiseres verklaard dat zij heel zuinig leeft en niet veel verbruikt. Zij doucht ook niet veel. Zij slaapt elke dag thuis. Zij eet slecht maar als zij eet dan doet zij dat thuis. Verder heeft eiseres desgevraagd verklaard dat de kleur van de muur in haar slaapkamer blauw is, dat er witte lakens op haar bed liggen, dat zij een tv heeft, dat haar administratie in een kast in de woonkamer ligt, dat de oplader van haar telefoon in de woonkamer ligt en dat er op dit moment melk, eieren, vlees en kip in haar koelkast liggen. Van het gesprek is een verslag opgesteld dat door eiseres en de bij het gesprek aanwezige zoon is ondertekend.
2.5.
Aan het eind van dit gesprek hebben de toezichthouders gezegd dat er twijfels zijn over het recht op bijstand en dat zij een huisbezoek willen afleggen direct na het gesprek. Eiseres heeft in eerste instantie geweigerd maar na uitleg over de mogelijke consequenties van weigering van een huisbezoek voor het recht op bijstand heeft zij ingestemd met een huisbezoek. De toezichthouders waren om 11:10 uur bij het uitkeringsadres. Tijdens het wachten op de aankomst van eiseres hebben zij rond 11:14 uur vanuit de portiekdeur een jonge man de woning van eiseres binnen zien gaan met een volle Action tas. Nadat een van de buren de portiekdeur had geopend voor de toezichthouders zijn zij gaan wachten voor de voordeur. Zij hebben ook meermaals aangebeld en aangeklopt maar niemand deed de deur open. Vervolgens arriveerde eiseres met haar zoon ( [naam 1] ) bij de woning rond 11.34 uur. Na betreding van de woning rond 11:36 uur is geen persoon aangetroffen in de woning. De toezichthouders hadden het vermoeden dat de jonge man die zij eerder de woning in zagen gaan de woning, die op de eerste verdieping ligt, via het balkon had verlaten. Tijdens het huisbezoek zijn onder andere de volgende constateringen gedaan:
  • In de kamer aan de achterkant van de woning die aan het balkon grenst lag een lege Action tas, dezelfde tas als waar de jonge man de woning mee betrad. De kamer wordt gebruikt als opslagruimte. De muren zijn niet blauw.
  • In de hal stonden meerdere koffers waarop witte kleding lag. Eiseres heeft verklaard dat zij wel eens spullen op straat ziet staan die ze dan in de koffers meeneemt. Die bewaart zij vervolgens in de kamer die als opslagkamer wordt gebruikt.
  • In de keuken lagen meerdere etenswaren op het aanrecht.
  • In de keukenkastjes lagen meerdere producten. Onder andere een suikerpotje met als houdbaarheidsdatum 10 mei 2008 (13 jaar over de datum) en een zak pasta houdbaar tot 16 mei 2019 (twee jaar over de datum).
  • In de koelkast lagen eieren, zoals eiseres had verklaard tijdens het gesprek. Daarnaast zijn er spullen in de koelkast aangetroffen waarover eiseres niet heeft verklaard, zoals tomaten, een pak chocomel, een fles sap en yoghurt.
  • In de woonkamer lagen overal spullen. Eiseres heeft tijdens het huisbezoek verklaard dat zij meestal op de bank slaapt en dat haar dekens er daarom liggen. Tijdens het gesprek heeft zij verklaard dat zij in de grote slaapkamer slaapt. Eiseres heeft toegelicht dat zij last heeft van haar rug en dan ’s avonds laat vaak geen zin meer heeft om zich te verplaatsen naar de slaapkamer. Verder stond in de woonkamer een kast waarin eiseres haar administratie bewaart. De stekkers van de televisie zaten niet in het stopcontact. De zoon van eiseres heeft verklaard dat dit is omdat eiseres zuinig leeft.
  • In de grote slaapkamer, waarvan eiseres heeft verklaard dat zij hier zou slapen, stond een bed. Het hele bed lag vol met kleding. Op de grond lag een koffer met kleding waarvan eiseres heeft aangegeven dat die van haar is. Er stond geen poppetje voor het raam. Eiseres haalde een knuffel uit haar kledingkast. De lakens op het bed zijn niet wit en de muur van de slaapkamer is niet blauw.
  • In de hal lag een tas. De zoon van eiseres heeft verklaard dat dit afval is en dat er medicijndoosjes in zitten. Desgevraagd liet hij de doosjes zien maar allemaal zonder naam. Van elk doosje is de naam afgescheurd.
  • In de berging, buiten de woning, stond de watermeter. Het vermelde waterverbruik was 90 m³.
De toezichthouders hebben van de constateringen foto’s gemaakt. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 mei 2021.
2.6.
Vervolgens heeft het college bij besluit van 28 mei 2021 (primair besluit 1) de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken per de datum van het huisbezoek, 18 mei 2021, omdat uit onderzoek en het huisbezoek was gebleken dat zij haar hoofdverblijf niet heeft op het door haar opgegeven uitkeringsadres. Zij heeft hierover geen inlichtingen verstrekt aan het college.
2.7.
Bij besluit van 8 juni 2021 (primair besluit 2) heeft het college het recht op bijstand van eiseres herzien van 1 november 2013 tot en met 31 mei 2021 omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld van 12 november 2013 tot en met 17 mei 2021. Uit onderzoek en het hoor- en wederhoorgesprek op 18 mei 2021 bleek volgens het college dat eiseres haar hoofdverblijf vanaf 12 november 2013 niet had op het door haar opgegeven uitkeringsadres. Eiseres heeft daarover geen inlichtingen verstrekt aan het college. Hierdoor is het recht op bijstand niet langer vast te stellen. Het college heeft de bijstand daarom ingetrokken over de periode van 12 november 2013 tot en met 17 mei 2021 en de in die periode gemaakte kosten aan bijstand van € 89.795,47 teruggevorderd van eiseres. Aan dit besluit heeft het college het rapport van 7 juni 2021 ten grondslag gelegd, waarbij onder andere het water-, gas- en elektriciteitsverbruik uit het rapport van 28 mei 2021 is aangehaald.
2.8.
Bij besluit van 10 juni 2021 (primair besluit 3) heeft het college het deel van de vordering dat ziet op de voorgaande jaren vermeerderd met belasting en premies (gebruteerd) waardoor de totale vordering € 112.789,88 bedraagt.
2.9.
Op 6 juni 2021 heeft eiseres een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering gedaan. Bij brief van 8 juni 2021 heeft het college verzocht om aanvullende informatie om de aanvraag te kunnen behandelen. Het college heeft onder andere gevraagd om een schriftelijke verklaring van wat er gewijzigd is in de woonsituatie van eiseres ten opzichte van de situatie ten tijde van de intrekking van de uitkering per 18 mei 2021. Per
e-mailbericht van 23 juni 2021 heeft [naam 2] , een zoon van eiseres, het college een verklaring van eiseres gestuurd waarin zij heeft verklaard dat in haar woonsituatie niets is veranderd sinds haar bijstandsuitkering is beëindigd per 18 mei 2021. Bij besluit van 28 juni 2021 (primair besluit 4) heeft het college de aanvraag afgewezen omdat eiseres geen nieuwe redenen had gegeven om bijstand te ontvangen na de intrekking van de bijstand per 18 mei 2021.
2.10.
Eiseres heeft naar aanleiding van een (tweede) nieuwe aanvraag opnieuw bijstand toegekend gekregen vanaf 14 september 2021.
2.11.
Aan het bestreden besluit, waarbij de primaire besluiten zijn gehandhaafd, heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. De te beoordelen periode met betrekking tot primaire besluiten 1, 2 en 3 loopt van 12 november 2013 (datum aanvang intrekking en terugvordering bijstandsuitkering) tot en met 28 mei 2021 (datum van primair besluit 1). Kort samengevat vindt het college dat de onderzoeksbevindingen aantonen dat eiseres gedurende de beoordelingsperiode en op 18 mei 2021 niet haar hoofdverblijf kon hebben gehad op het uitkeringsadres. Het waterverbruik in de beoordelingsperiode was maximaal 5 m³ per jaar. Gelet op vaste rechtspraak is dit extreem laag waterverbruik. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat een woning niet wordt bewoond en dat dus de betrokkene niet zijn/haar hoofdverblijf heeft op dat adres. Het is daarom aan eiseres om het tegendeel aannemelijk te maken. Het college vindt dat eiseres daarin niet is geslaagd. De nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering per 6 juni 2021 heeft het college afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb [3] . Het college vindt dat eiseres, gelet op haar verklaring dat er niets is gewijzigd in haar woonsituatie, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden na de beëindiging van de bijstand per 18 mei 2021, waardoor eiseres nu wel recht zou hebben op bijstand.

Beoordeling door de rechtbank

3. De voor de uitspraak relevante wettelijke regels zijn weergegeven in een bijlage bij deze uitspraak, die hiervan onderdeel uitmaakt.
De beëindiging van de bijstandsuitkering per 18 mei 2021 (primair besluit 1)
4. Waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar - ongeacht het aantal personen dat een huishouden vormt – wordt in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) beschouwd als extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat een woning niet wordt bewoond en dat de betrokkene dus niet het hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB. [4]
4.1.
Uit de onderzoeksbevindingen is naar voren gekomen dat het waterverbruik van eiseres op het uitkeringsadres vanaf 13 juni 2013 extreem laag is in de zin van de rechtspraak van de CRvB. Het waterverbruik kwam gemiddeld niet boven de 5 m³ per jaar. Tijdens het huisbezoek op 18 mei 2021 is een waterstand geconstateerd van 90 m³. In het bestreden besluit is aanvullend nog het waterverbruik in de periode van 23 juni 2020 tot en met 14 september 2021 opgenomen. De waterstand was op 23 juni 2020 89 m³ en op 23 juni 2021 92 m³. De waterstand op 14 september 2021 was 95 m³. Het waterverbruik op het uitkeringsadres in de periode van 23 juni 2020 tot 18 mei 2021 was extreem laag, nu in deze periode van bijna elf maanden slechts 1 m³ water is verbruikt. Alleen al op grond hiervan kon het college veronderstellen dat eiseres de woning niet bewoonde op 18 mei 2021. Het was vervolgens aan eiseres om het tegendeel aannemelijk te maken. Eiseres is daar niet in geslaagd. De door eiseres beschreven zuinige levensstijl, waarbij zij nauwelijks doucht (mede vanwege haar depressie), zij soms langer dan tien dagen zich niet wast en als ze dat doet gebruik maakt van een washandje, minimaal het toilet doorspoelt en gebruikt vanwege constipatie, geen water drinkt uit de kraan, nauwelijks kookt, met enige regelmaat bij haar zonen blijft eten en slapen, daar soms ook doucht en ook haar was voor haar wordt gedaan, verklaart het extreem lage waterverbruik niet. Volgens het Nibud levert het doorspoelen van het toilet een keer per dag al een verbruik op van 2,044 m³ per jaar (365 dagen x 1 x gemiddeld 5,6 liter waterverbruik per doorspoelbeurt van het toilet). Eiseres heeft op 18 mei 2021 verklaard dat zij elke nacht slaapt op het uitkeringsadres. Dit is echter niet goed voorstelbaar zonder enig verbruik van water dagelijks voor toiletbezoek of anderszins.
4.2.
Weliswaar is tijdens het huisbezoek op 18 mei 2021 geconstateerd dat er allerlei spullen van eiseres lagen in de woning op het uitkeringsadres (zoals kleding, schoenen en administratie) en zijn er levensmiddelen in de keuken aangetroffen, maar dit is onvoldoende om aannemelijk te achten dat eiseres haar hoofdverblijf had in de woning op 18 mei 2021. Daarbij komt dat eiseres tijdens het gesprek heeft verklaard dat er eieren, melk, vlees en kip in de koelkast zouden staan maar tijdens het huisbezoek zijn alleen de genoemde eieren aangetroffen. Verder is het opvallend dat er allerlei andere (verse) levensmiddelen zijn aangetroffen in de koelkast en op het aanrecht terwijl eiseres heeft verklaard dat zij amper kookt. Ook is van belang dat eiseres in bezwaar niet heeft betwist dat voorafgaand aan het huisbezoek door de toezichthouders is geconstateerd dat een jonge man, naar achteraf bleek een van haar zonen, vlak voor het huisbezoek haar woning betrad. In bezwaar heeft eiseres verklaard dat haar zoon een tas met schone was kwam brengen en dat hij zo schrok van het gebonk op de deur dat hij via het balkon het huis heeft verlaten. Eiseres heeft tijdens het huisbezoek niets gezegd over een bezoek van een zoon aan de woning. De zoon van eiseres die meekwam naar de woning tijdens het huisbezoek heeft desgevraagd verteld dat hij denkt dat het niet zo was dat er iemand de woning heeft betreden. De lezing van het college, dat de (verse) levensmiddelen vlak voor het huisbezoek in de woning zijn geplaatst door een zoon van eiseres, is dan ook niet ondenkbaar.
4.3.
Het college heeft gelet op wat hiervoor is overwogen terecht de bijstandsuitkering van eiseres per 18 mei 2021 beëindigd op de grond dat eiseres niet woonde op het opgegeven uitkeringsadres.
De intrekking en terugvordering van de bijstand van 12 november 2013 tot en met 17 mei 2021 (primair besluit 2)
5. Intrekking en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
5.1.
Voor de beantwoording van de vraag of het college terecht het recht op bijstand van eiseres over de periode van 12 november 2013 tot en met 17 mei 2021 heeft ingetrokken en teruggevorderd, is het antwoord op de vraag waar eiseres gedurende die periode haar hoofdverblijf had van belang. Een persoon heeft zijn hoofdverblijf in de woning waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven zich bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden. [5]
5.2.
Het college heeft de intrekking en terugvordering gebaseerd op de onderzoeksbevindingen neergelegd in het onder 2.7. genoemde rapport van 7 juni 2021. Naar voren is gekomen dat het waterverbruik van 13 juni 2013 tot en met juni 2020 in totaal 26 m³ is geweest. Dit betekent een gemiddeld verbruik van 3,71 m³ per jaar. In geen enkel jaar in de periode 13 juni 2013 tot en met juni 2020 is het verbruik hoger geweest dan 5 m³. Er is dus sprake van extreem laag waterverbruik in de zin van de rechtspraak van de CRvB in de periode van 13 juni 2013 tot en met juni 2020. Dit rechtvaardigt het standpunt van het college dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van 12 november 2013 tot en met 17 mei 2021. Het college heeft daarnaast gekeken naar het energieverbruik, dat erg laag bleek te zijn. In de periode van 29 september 2014 tot en met 16 oktober 2020 verbruikte eiseres in totaal 1.050 kWh stroom en 877 m³ gas. Volgens Eneco verbruikt een eenpersoonshuishouden gemiddeld 1.900 kWh per jaar aan stroom en is het gemiddelde jaarlijkse gasverbruik voor een flat/appartement 875 m³. Het verbruik van eiseres was gemiddeld 146 m³ per jaar aan gas en 175 kWh per jaar aan stroom. Het college heeft verder ook de (voormalige) bewoners van nummer [nummer 1] gesproken. Zij hebben allemaal verklaard dat zij niet weten wie er op nummer [nummer 2] heeft gewoond.
5.3.
Eiseres is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij in (een gedeelte van) de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Vanaf 13 juni 2013 was het gemiddelde waterverbruik per jaar achtereenvolgens 4 m³, 3 m³, 5 m³, 5 m³, 5 m³, 3 m³ en 1 m³. De door eiseres beschreven zuinige levensstijl, onder andere vanwege haar angst voor schulden, kan het extreem lage waterverbruik niet verklaren. De rechtbank verwijst naar 5.2 hiervoor. Verder blijkt weliswaar uit onder andere een gespreksverslag van 23 januari 2019 in het kader van de aanvraag van voorzieningen op grond van de Wmo [6] en een bericht van de huisarts van 30 juli 2021 dat eiseres psychische en lichamelijke klachten heeft, maar dit kan niet het extreem lage waterverbruik en het lage energieverbruik verklaren. Tijdens het gesprek op 18 mei 2021 heeft eiseres verklaard dat er een lekkage is geweest en dat het waterverbruik daardoor niet zou kunnen kloppen. Bij navraag door de toezichthouders is gebleken dat bij Vestia alleen in 2017 een aantal keer een melding is geweest van lekkage in de keuken. Het ging om terugslag vanuit de standleiding in de gootsteen van de keuken. Dit is na een aantal keer opgelost. Daarbij komt dat bij een lekkage juist sprake is van meer waterverbruik. Dit kan dus niet het lage waterverbruik verklaren.
Eiseres heeft verder gewezen op de huisbezoeken op 24 januari 2019 en 21 maart 2019 in het kader van haar Wmo-verzoeken en op de geleverde huishoudelijke hulp door Axxicom in de periode van 16 april 2019 tot en met 2 oktober 2019. Axxicom heeft weliswaar desgevraagd bevestigd aan het college dat er in de door eiseres genoemde periode wekelijks huishoudelijke hulp is geleverd op het uitkeringsadres, in totaal 25 keer, maar dit heeft een beperkte bewijswaarde nu het gaat om momentopnames gedurende een relatief korte periode. Dit maakt, afgezet tegen het extreem lage waterverbruik in de te beoordelen periode, niet aannemelijk dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiseres op het uitkeringsadres lag.
5.4.
Eiseres heeft verder verwezen naar de door haar in bezwaar overgelegde verklaringen van omwonenden. De heer [naam 3] (woonachtig van 2000 tot 2020 op nummer 190) heeft verklaard dat hij eiseres vaak naar buiten zag gaan en in de avond terug zag komen en dat eiseres hem vaak eten bracht. Mevrouw [naam 4] (sinds februari 2021 woonachtig op nummer [nummer 1] ) heeft verklaard dat zij eiseres een paar keer per week tegenkomt en dat eiseres ook meerdere malen pakketjes voor haar heeft aangenomen. Verder hoort ze ook geluiden en stemmen in de woning nummer [nummer 2] . [naam 5] van nummer [nummer 3] heeft verklaard dat zij eiseres regelmatig tegenkomt in het park en zich eiseres sinds zij daar woont kan herinneren. [naam 6] van nummer [nummer 4] heeft verklaard dat zij eiseres nu een jaar kent, dat eiseres bij haar thuis op bezoek is geweest om koffie te drinken en dat zij vaak bij haar op een bankje ging zitten. [naam 7] (vrijwilliger bij de stichting Al Cauther, niet ver gevestigd van waar eiseres woont) heeft verklaard dat eiseres regelmatig aanwezig was en is bij bijeenkomsten die worden gehouden. Zij bracht eiseres vaak laat in de avond met de auto terug naar haar huis op nummer [nummer 2] en haar dochter die erbij was kan dit ook getuigen.
De rechtbank kent aan deze verklaringen niet het door eiseres gewenste gewicht toe. Deze verklaringen zijn te summier, geven geen specifieke tijdsbepaling weer en bevatten onvoldoende feiten en omstandigheden om de stelling van eiseres aannemelijk te maken dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Gelet op de bewijslast die op eiseres rust om het tegendeel aannemelijk te maken is er geen aanleiding te oordelen dat het college nog navraag had moeten doen bij deze vijf personen, zoals eiseres stelt.
5.5.
De door eiseres gemaakte vergelijking met de uitspraak van de rechtbank Overijssel [7] gaat niet op nu het college gelet op het bestreden besluit ook andere feiten en omstandigheden aan de intrekking ten grondslag heeft gelegd dan uitsluitend het waterverbruik in het uitkeringsadres. Ook de stelling dat sprake is van (ernstige) psychische problemen waarvoor zij jarenlang in behandeling is geweest en nog steeds is, maakt niet dat eiseres daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres in de periode in geding. Ook blijkt hieruit niet dat het college ervan op de hoogte was of had kunnen zijn dat er een noodzaak was tot verblijf grotendeels bij haar zonen. Niet is gebleken dat zij dit heeft gemeld bij het college terwijl uit de stukken blijkt dat zij in 2013 erop is gewezen dat zij tijdelijk verblijf elders dient te melden en ook een waarschuwing heeft ontvangen van het college.
5.6.
Met al het door eiseres genoemde overige bewijs, onder andere het medicatie-overzicht van de apotheek, de bankafschriften met pintransacties in de buurt van het uitkeringsadres en het overzicht vervoersinformatie cav [8] met een overzicht van ritten van 2019, ook in samenhang bezien, heeft eiseres niet aannemelijk kunnen maken dat zij haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres in de te beoordelen periode. Het college heeft dit, afgezet tegen het feitelijke bewijs van het extreem lage waterverbruik en het lage energieverbruik, terecht als onvoldoende kunnen beoordelen. Van eenzijdig onderzoek van het college is geen sprake. Het college heeft, gelet op het extreem lage waterverbruik, mogen uitgaan van de vooronderstelling dat eiseres niet woonde op het uitkeringsadres. Al het door eiseres naar voren gebrachte bewijs is door het college genoemd en besproken in het bestreden besluit en zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien en gewogen. Dat het college tot de conclusie is gekomen dat eiseres het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt, betekent niet dat het college niet objectief heeft gekeken naar het bewijs en dat sprake is van onzorgvuldige feitenvergaring en ondeugdelijk onderzoek naar het hoofdverblijf.
5.7.
Dit betekent dat eiseres is tekortgeschoten in de op haar rustende inlichtingenverplichting over haar woonsituatie. Het college heeft de conclusie kunnen trekken dat eiseres in de periode in geding niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres waardoor het recht op bijstand over die periode niet kon worden vastgesteld.
Het college heeft het recht op bijstand ook niet schattenderwijs kunnen vaststellen, zoals eiseres stelt. Eiseres heeft immers consequent gesteld dat zij haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Het college heeft dan ook niet hoeven onderzoeken of eventueel met toepassing van de kostendelersnorm, recht zou hebben bestaan op bijstand. Het college was daarom verplicht op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw het recht van eiseres op bijstand in te trekken.
5.8.
Eiseres betoogt echter met succes dat het college ten onrechte haar recht op bijstand heeft ingetrokken vanaf 12 november 2013. De rechtbank vindt dat dit 7 december 2013 moet zijn omdat het college, zoals onder 2.1. weergegeven, bij besluit van 6 december 2013 de bijstand van eiseres heeft hersteld per 1 november 2013. Na onderzoek naar de woonsituatie heeft het college destijds geen aanleiding meer gezien om te twijfelen aan het hoofdverblijf van eiseres op het uitkeringsadres in de periode tot en met 6 december 2013. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college verklaard dat zij eiseres kan volgen op dit punt.
5.9.
Dit betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres, voor zover het de ingangsdatum betreft, niet in stand kan blijven. Onder het kopje ‘conclusie en gevolgen’ zal de rechtbank uitleggen wat dit voor partijen betekent.
De terugvordering (primair besluit 2) en de brutering (primair besluit 3)
6. Gelet op 5.8. en 5.9. kan de terugvordering en de brutering niet in stand blijven. De hoogte van de terugvordering en brutering klopt immers niet. De gevolgen voor partijen zal de rechtbank uitleggen onder het kopje ‘conclusie en gevolgen’.
6.1.
Ten aanzien van de terugvordering heeft eiseres nog een beroep gedaan op dringende redenen om hiervan af te zien. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiseres heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.
6.2.
Eiseres heeft in haar brief van 16 juni 2023 toegelicht dat momenteel maandelijks € 60,- (afgerond) op haar bijstandsuitkering wordt ingehouden waarbij rekening is gehouden met de beslagvrije voet. Verder is er een betalingsregeling met VGZ van (afgerond) € 50,- per maand die afloopt in januari 2024, een schuld inzake gemeentebelastingen en een schuld aan haar jongste zoon vanwege voorgeschoten huur en andere kosten. Verder heeft eiseres gewezen op haar medische klachten, waaronder hartklachten en depressie. Zij is medio 2021 enige tijd in behandeling geweest bij PsyQ en wordt momenteel behandeld met medicijnen.
6.3.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat in haar situatie sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Van onaanvaardbare financiële gevolgen voor eiseres is de rechtbank niet gebleken. Het college heeft bij de invordering al rekening gehouden met de beslagvrije voet. Zonder afbreuk te willen doen aan de gestelde moeilijke omstandigheden van eiseres, ziet de rechtbank in de gezondheidsklachten van eiseres geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van onaanvaardbare gevolgen voor de gezondheid van eiseres door de terugvordering.
6.4.
Ten aanzien van het beroep op het evenredigheidsbeginsel merkt de rechtbank nog het volgende op. De Pw verplicht het college tot terugvordering bij schending van de inlichtingenplicht. Het is daarom niet mogelijk een belangenafweging te maken of het terugvorderingsbesluit te toetsen aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Wat eiseres aanvoert over haar persoonlijke omstandigheden kan er dan ook niet toe leiden dat het college (na een belangenafweging) van terugvordering af had moeten zien. Dit geldt niet bij de brutering omdat uit de tekst van die bepaling (artikel 58, vijfde lid, van de Pw is een ‘kan’ bepaling) volgt dat het college niet verplicht is om tot brutering over te gaan. Dit brengt met zich dat het college bij de uitoefening van de bevoegdheid tot brutering een belangenafweging moet maken.
6.5.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat met de kennis van nu over de rechtspraak ten aanzien van het evenredigheidsbeginsel, de belangen van eiseres onvoldoende zijn betrokken bij de bepaling van de hoogte van de (bruto) terugvordering.
6.6.
Het college dient, nu de terugvordering en brutering niet in stand blijven, bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar een deugdelijk onderzoek te doen naar de bij het besluit betrokken belangen.
De afwijzing van de aanvraag van 6 juni 2021 (primair besluit 4)
7. Eiseres stelt dat er niets was veranderd in haar woonsituatie na de beëindiging van haar bijstandsuitkering, omdat zij altijd op het opgegeven woonadres heeft gewoond. Daarom heeft zij dat ook zo vermeld bij haar aanvraag. Zij vindt dat het op de weg van het college lag om, bij twijfel over de juistheid van de door eiseres vermelde woonsituatie, haar in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken en zo nodig een nieuw onderzoek te starten naar de woonsituatie, bijvoorbeeld door een huisbezoek af te leggen. Nu dat niet is gebeurd, is de afwijzing volgens eiseres in strijd met de wet en het zorgvuldigheidsvereiste.
7.1.
De te beoordelen periode loopt van 6 juni 2021 (de datum van de aanvraag) tot en met 28 juni 2021 (de datum van het besluit waarbij de aanvraag is afgewezen). Aan de afwijzing is ten grondslag gelegd dat eiseres na het besluit van 28 mei 2021, waarbij de bijstand is ingetrokken per 18 mei 2021, geen nieuwe redenen heeft gegeven om haar toch bijstand toe te kennen.
7.2.
In dit geval gaat het om een besluit tot afwijzing van een bijstandsaanvraag na een eerdere intrekking van de uitkering. Nu het college de beoordeling van de aanvraag heeft beperkt tot de vraag of eiseres heeft aangetoond dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in die zin dat zij over de te beoordelen periode wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op uitkering, wordt de beoordeling van de rechtbank ook daartoe beperkt. Dit is vaste rechtspraak. [9]
7.3.
Eiseres heeft niet aangetoond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat zij vanaf 6 juni 2021 wel haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Zoals hiervoor is geoordeeld, mocht het college ervan uitgaan dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Eiseres heeft naar aanleiding van haar aanvraag desgevraagd verklaard dat er niets is gewijzigd in haar woonsituatie sinds haar bijstandsuitkering is beëindigd. Het college heeft gelet daarop ook geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar haar woonsituatie nu er geen twijfel was over de woonsituatie. Van belang is verder dat eiseres geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd bij haar aanvraag. Voor een huisbezoek was dan ook geen aanleiding. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is de rechtbank niet gebleken.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
8. Eiseres heeft in beroep verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van een zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
8.1.
In een zaak als deze is een bestuursrechtelijke procedure niet binnen een redelijke termijn afgerond als er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het maken van bezwaar en het doen van uitspraak in beroep. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het college een half jaar de tijd heeft om op het bezwaar te beslissen en de rechtbank anderhalf jaar heeft om op een beroep te beslissen. Voor de overschrijding van de redelijke termijn moet per half jaar een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding worden toegekend, waarbij een periode van minder dan een half jaar geacht moet worden ook een periode van een half jaar te bedragen. Ten aanzien van het bepalen van het volledige tijdsverloop kan in bijzondere omstandigheden een bepaalde periode buiten beschouwing worden gelaten. Voor deze zaak betekent het bovenstaande het volgende.
8.2.
Vanaf de ontvangst door het college van het eerste bezwaarschrift van eiseres van 1 juni 2021, tot de datum van deze uitspraak, 21 september 2023, heeft de procedure (naar boven afgerond) twee jaar en vier maanden geduurd.
8.3.
Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door het college, naar boven afgerond, zeven maanden geduurd. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 10 februari 2022 (afgerond naar boven) een jaar en negen maanden geduurd.
8.3.
Dit betekent dat de redelijke termijn zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase is overschreden. Noch de zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, noch de opstelling van eiseres geven aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is in de procedure als geheel met vier maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-. Van deze overschrijding is een periode van een maand toe te rekenen aan de bezwaarfase.
Dit betekent dat een deel van de overschrijding van de redelijke termijn - drie maanden - voor rekening van de Staat komt en het resterende deel - een maand - voor rekening van het college.
8.4.
Voor berekening van het bedrag van de schadevergoeding dat voor rekening komt van het college onderscheidenlijk van de Staat wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252). Hieruit volgt dat het college wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 125,- (1/4 deel van € 500,-). De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 375,- (3/4 deel van € 500,-).
Gelet op de hoogte van het schadevergoedingsbedrag van € 500,- , hoeft de Staat niet als partij in deze procedure te worden gehoord. [10]
8.5.
Aanleiding bestaat om de Staat en het college ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, wegingsfactor 0,5, met een waarde per punt van € 837,-). Daarvan dragen de Staat en het college ieder € 209,25.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat de intrekking en terugvordering per 12 november 2013 niet in stand kan blijven. De ingangsdatum van de intrekking en terugvordering moet 7 december 2013 zijn. De hoogte van de terugvordering en de brutering is daardoor ook niet correct. Het bestreden besluit wordt vernietigd vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor zover het gaat om de intrekking, terugvordering en brutering. Omdat het besluit tot terugvordering als ondeelbaar moet worden beschouwd, wordt de gehele terugvordering vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien nu het college een nieuwe berekening dient te maken van de (bruto) terugvordering en daarbij het evenredigheidsbeginsel dient te betrekken. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het college zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 2 en 3 met inachtneming van deze uitspraak.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 1 onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de ingangsdatum van de intrekking en terugvordering per 12 november 2013, de hoogte van de terugvordering en de hoogte van de brutering;
  • draagt het college op, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen de besluiten van 8 juni 2021 (primair besluit 2) en 10 juni 2021 (primair besluit 3) voor zover het de ingangsdatum van de intrekking en terugvordering, de hoogte van de terugvordering en de hoogte van de brutering betreft;
  • veroordeelt het college tot betaling aan eiseres van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 125,-;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan eiseres van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 375,-;
  • veroordeelt het college in de kosten van eiseres tot een bedrag van € 1.883,25;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 209,25;
  • bepaalt dat het college aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, en mr. A.C. de Winter en mr. J. Ruff, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid, van de Pw
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Pw
Het college trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Pw
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW.
Artikel 58, vijfde lid, van de Pw
Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

Voetnoten

1.Pw = Participatiewet
2.Nibud = Nationaal instituut voor Budgetvoorlichting
3.Awb = Algemene wet bestuursrecht
4.Zie bijvoorbeeld recent nog de uitspraak van de CRvB van16 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1093.
5.Zie uitspraken van de CRvB van 27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3723 en ECLI:NL:CRVB:2015:3796 en meer recent bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1789.
6.Wmo = Wet maatschappelijke ondersteuning
7.Uitspraak van 3 juni 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:2231.
8.cav = collectief aanvullend vervoer
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 11 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:666 en 16 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2833.
10.Beleidsregel van de minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935