Uitspraak
20.1752 PW
OVERWEGINGEN
6 januari 2015 tot en met 14 augustus 2015 vermeld als werknemer van [naam N.V. 2] N.V. met het uitkeringsadres als verblijfadres en over de periode 15 juni 2015 tot en met
23 juni 2015 vermeld als werknemer van [naam N.V. 1] N.V. met het adres in België als verblijfadres. De sociaal rechercheur heeft verder bankafschriften van appellante geanalyseerd en heeft op 19 en 24 oktober 2018 gesprekken met appellante gevoerd. De bevindingen staan in een rapport van 1 november 2018. Aanvullend heeft de sociaal rechercheur nog informatie ingewonnen bij een woningbouwvereniging in Rotterdam. De bevindingen van het aanvullend onderzoek staan in een rapport van 15 november 2018.
17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2155, en 15 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3292. Het ligt op de weg van appellante om haar financiële situatie duidelijk te maken. Dat heeft zij, ondanks daartoe ook in hoger beroep uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, niet gedaan. Onder deze omstandigheden vormt de gestelde financiële situatie geen aanleiding om de boete te matigen.