Uitspraak
OVERWEGINGEN
ieder afzonderlijkdienen te worden beoordeeld in welke van die woningen hij zijn hoofdverblijf heeft. Deze beoordeling dient volgens de Hoge Raad plaats te vinden op basis van de feitelijke omstandigheden, waarbij het erop aankomt in welke van die woningen zich het
zwaartepunt van het persoonlijke levenvan de betrokkene bevindt. De Hoge Raad voegt daaraan nog toe dat de mogelijkheid bestaat dat voor ieder van de betrokken personen dit zwaartepunt zich bevindt in de woning van hemzelf, zodat zij hun hoofdverblijf niet in dezelfde woning hebben. Die mogelijkheid bestaat ook indien deze personen het grootste deel van de tijd gezamenlijk doorbrengen, zelfs indien die situatie in feite is te duiden als samenwonen. De Raad heeft volgens de Hoge Raad een onjuiste maatstaf gehanteerd ten aanzien van de vaststelling van het hoofdverblijf. De uitspraak van de Raad kan dan ook wegens schending van artikel 3, derde lid, van de WWB geen stand houden. Voor zover de klachten van appellant zien op het oordeel van de Raad dat sprake was van wederzijdse zorg, falen deze volgens de Hoge Raad.