ECLI:NL:RBDHA:2023:13772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.13863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag in het kader van het Dublin-systeem

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Eiser, een Belarussische nationaliteit, heeft op 23 januari 2023 in Nederland om internationale bescherming gevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser betwist dit en stelt dat de asielprocedure in Polen ernstige tekortkomingen vertoont, waardoor hij vreest voor zijn veiligheid en recht op een eerlijke behandeling. De rechtbank heeft de zaak op 22 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat Polen niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank concludeert dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat Polen niet in staat is om zijn verplichtingen na te komen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.13863 (beroep) en NL23.13864 (verzoek)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser),

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mevrouw N. Epstein als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1983 en de Belarussische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 23 januari 2023 in Nederland om internationale bescherming gevraagd. Omdat de Poolse autoriteiten eiser een visum hebben verstrekt, heeft verweerder Polen gevraagd de behandeling van eisers asielaanvraag over te nemen. Polen is op 16 maart 2023 akkoord gegaan met dit verzoek. [1]
3. Verweerder heeft met het bestreden besluit eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag. [2]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiser stelt dat verweerder bij Polen ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de asielprocedure in Polen ernstige en structurele tekortkomingen kent. [3] Hij vreest in Polen geen opvang te krijgen of in detentie te worden gezet, maar ook om zonder behandeling van zijn asielaanvraag uit te worden gezet naar Belarus. Klagen heeft volgens eiser geen zin, omdat de rechterlijke macht in Polen niet onafhankelijk en onpartijdig is. Daar komt bij dat hij in Polen tijdens de procedure niet zal worden bijgestaan door een tolk en rechtshulpverlener. Bij overdracht aan Polen vreest eiser ook voor Belarussische agenten die in Polen actief zijn. Tot slot stelt eiser in dit kader dat hij bij overdracht aan Polen opgevangen zal worden in het enige ontvangstcentrum, wat dichtbij de oostgrens van Polen ligt. Deze grens staat onder druk door de ontwikkelingen in de oorlog in Oekraïne, zoals de aanwezigheid van de NAVO in dit grensgebied en de aanwezigheid van de Wagner groep in Belarus. Het had op verweerders weg gelegen om nader onderzoek te verrichten naar de feitelijke situatie in Polen of om de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 juni 2022 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over Polen en de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wachten. [4] Dit in navolging van diverse andere rechtbanken en de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken. [5] Tot slot betoogt eiser dat verweerder de asielaanvraag onverplicht in behandeling had moeten nemen. [6]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Het uitgangspunt is dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Met het claimakkoord garandeert Polen dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende Europese richtlijnen. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt om onderworpen te worden aan folteringen of aan onmenselijke of vernederde behandelingen of bestraffingen. [7] Bijvoorbeeld omdat de Poolse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen door tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [8]
6. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat Polen niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen of dat er tekortkomingen zijn die structureel zijn en de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Het door eiser aangehaalde rapport van AIDA van april 2023 is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat niet uitgegaan kan worden van de toezegging van de Poolse autoriteiten met het claimakkoord dat eiser de opvang en asielprocedure zal krijgen waar hij recht op heeft. Hoewel niet in geschil is dat er in Polen pushbacks plaatsvinden en dit een fundamentele systeemfout in de asielprocedure is, volgt uit de door eiser overgelegde informatie niet dat dit ook relevant is voor Dublinclaimanten. Eiser heeft, anders dan de vreemdelingen die aan de buitengrenzen van Polen met pushbacks te maken krijgen, door het expliciete claimakkoord toestemming van de Poolse autoriteiten om het grondgebied te betreden. Uit de door eiser overgelegde informatie blijkt niet dat ondanks deze waarborgen hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt om met een pushback te maken te krijgen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Polen in detentie zal worden gezet. Uit het rapport van AIDA van april 2023 volgt niet dat er sprake is van systematische detentie van Dublinclaimanten, maar juist dat detentie bij Dublinclaimanten minder wordt toegepast dan voorheen en dat veel Poolse rechtbanken de verzoeken van de autoriteiten om de detentie van Dublinclaimanten afwijzen. [9] Indien eiser na overdracht wel in detentie zou worden geplaatst, volgt uit deze informatie niet dat de detentieomstandigheden in Polen leiden tot onmenselijke of vernederende behandelingen.
7. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de rechterlijke macht van Polen zich op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag, het EVRM en de Europese richtlijnen. De rechtbank sluit zich in dit kader aan bij de uitspraken van diverse zittingsplaatsen van deze rechtbank. [10] Van belang in dit kader is dat niet gebleken is dat de vreemdeling in Polen geen toegang heeft tot de rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingenrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen hebben opgelegd. Wat betreft de bijstand van tolken en rechtshulpverleners tijdens de asielprocedure in Polen blijkt uit de door eiser overgelegde informatie niet dat deze niet beschikbaar zijn of niet in overeenstemming zijn met Procedurerichtlijn. [11] Ook blijkt hieruit niet dat eiser in Polen geen effectief rechtsmiddel zal hebben.
8. Dat uit mediaberichten volgt dat de oostgrens van Polen onder druk staat door de oorlog in Oekraïne, de aanwezigheid van de Wagner groep in Belarus en de aanwezigheid van de NAVO in Pools grensgebied, maakt niet dat verweerder niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Door eiser is niet aannemelijk gemaakt dat de Poolse autoriteiten door deze ontwikkelingen niet langer de controle hebben in dat grensgebied en niet handelen volgens de verdragen en de Europese richtlijnen. De enkele omstandigheid dat het ontvangstcentrum waar eiser zich zou moeten melden ongeveer 44 kilometer van de grens met Belarus ligt, maakt dit niet anders. Dit maakt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op folteringen of onmenselijke behandelingen.
9. Dat eiser te vrezen heeft voor Belarussische agenten in Polen, heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven brengen. Naast dat eiser deze vrees niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt dat de Poolse autoriteiten hiertegen geen bescherming kunnen of willen bieden. Bij eventuele problemen mag van eiser verwacht worden dat hij zich in Polen tot de autoriteiten wendt. Niet gebleken is dat dit bij voorbaat zinloos is.
10. De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, af te wachten of om verweerder opdracht te geven nader onderzoek te verrichten naar de feitelijke situatie in Polen. Eiser heeft onvoldoende aanknopingspunten aangedragen om niet uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Discretionaire bevoegdheid
11. Verweerder stelt ook terecht dat de door eiser aangevoerde omstandigheden – zoals pushbacks, de opvang, medische zorg en een eventuele detentie – geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat verweerder gebruik moet maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken volgt dat omstandigheden die van betekenis zijn voor de beoordeling of er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt – en dus zien op de vraag of uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel – niet betrokken hoeven te worden bij de vraag of er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. [12] Opvang, detentie en de asielprocedure zijn zulke omstandigheden. Voor verweerder bestond daarom geen aanleiding om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen vanwege bijzondere, individuele omstandigheden. [13]

Conclusie en gevolgen

12. Omdat geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen. Dit betekent dat verweerder eiser mag overdragen aan Polen.
13. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
14. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen één weekna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Eiser doet een beroep op het AIDA-rapport,
5.Eiser doet een beroep op de uitspraken van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 15 maart 2023 (zittingsplaats Amsterdam, NL23.6220 (niet gepubliceerd)) en 28 februari 2023 (zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, NL23.4143 (niet gepubliceerd)) en de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:877). Ook wijst hij erop dat de Afdeling een zaak met nummer 202301571/1/V3 heeft aangehouden vanwege de prejudiciële vragen.
6.Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
7.Als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
9.Zie pagina 29, tweede alinea.
10.Zie onder meer de uitspraken van deze rechtbank van 2 juni 2022 (zittingsplaats Arnhem, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327), 14 juli 2023 (zittingsplaats Arnhem, ECLI:NL:RBDHA:2023:10621), 9 augustus 2023 (zittingsplaats Groningen, ECLI:NL:RBDHA:2023:11840) en 13 juni 2023 (zittingsplaats Rotterdam, ECLI:NL:RBDHA:2023:10315).
11.Zie artikel 20, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn en de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1645, r.o. 4.3).
12.Zie paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3164, r.o. 4) en van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 juli 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:7442, r.o. 7).
13.Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.