ECLI:NL:RBDHA:2023:10315
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.E. van Midden, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op 17 mei 2023, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser betoogt dat er geen vertrouwen meer kan worden gesteld in de asielprocedure in Polen, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Raad van State en een Duitse rechtbank. Hij stelt dat de overdracht aan Polen in strijd is met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ondanks de melding van pushbacks in Polen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij terugkeer naar Polen een reëel risico loopt op schending van zijn rechten. De rechtbank oordeelt dat de Poolse autoriteiten zich aan de EU-asielrichtlijnen houden en dat de overdracht aan Polen rechtmatig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.