ECLI:NL:RBDHA:2023:10621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Polen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 14 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 2 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 11 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Polen gedaan, dat door Polen is aanvaard.

Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen, omdat er aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank weerlegt dit betoog door te stellen dat de staatssecretaris mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de EU-regelgeving, tenzij er ernstige vrees bestaat voor schending van de rechten van de vreemdeling. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Polen in detentie zal worden geplaatst of dat er sprake is van systematische schendingen van zijn rechten. De rechtbank volgt eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat Polen nog steeds kan worden beschouwd als een veilige derde staat voor de behandeling van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16273

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op de zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris voor Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten aanzien van Polen niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er al langere tijd concrete aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Een overdracht aan Polen zal resulteren in een schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest, omdat de situatie met betrekking tot de asielprocedure, de leefomstandigheden en de opvang in Polen van een onaanvaardbaar laag niveau is. Daarnaast bestaat het risico dat eiser bij terugkeer in Polen direct in detentie zal worden gezet. Ook zijn de detentieomstandigheden in Polen erg slecht. Bovendien ontbreekt het in Polen aan een onafhankelijke rechtelijke macht. Eiser verwijst ter onderbouwing van het voorgaande op het document ‘Veelgestelde vragen – Dublinterugkeerders Polen’ van 7 juli 2023 van Vluchtelingenwerk Nederland, waaraan de volgende bronnen ten grondslag liggen:
  • Asylum Information Database (AIDA), Polen, Landenrapport (2022-update), 19 mei 2023;
  • de mailwisseling met de ELENA-coördinator voor Polen van 21 november 2022;
  • de mailwisseling met de ELENA-coördinator voor Polen van 29 november 2022;
  • Commissioner for Human Rights, Letter to the Regional Courts, 25 January 2022;
  • Amnesty International: Amnesty International Report 2022/23; The State of the World's Human Rights; Poland 2022, 27 maart 2023;
  • US Department of State: 2022 Country Report on Human Rights Practices: Poland, 20 maart 2023;
  • European Union Agency for Fundamental Rights (FRA), Fundamental Rights Report 2023, 8 juni 2023;
  • ECRE - European Council on Refugees and Exiles (Author), HFHR - Helsinki Foundation for Human Rights (Author), SIP - Association for Legal Intervention (Author): Seeking refuge in Poland: A fact-finding report on access to asylum and reception conditions for asylum seekers, april 2023;
  • Human Rights Watch, Violence and Pushbacks at Poland-Belarus Border, 7 juni 2022.
5.1.
Bij de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling in een van de lidstaten ingediend asielverzoek, mag de staatssecretaris uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. [2] Voor zover de vreemdeling daarover verklaringen heeft afgelegd of stukken heeft overgelegd, moet die beoordeling ook gaan over de vraag of ernstige vrees bestaat dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. [3] Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. [4] Niet elke schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten. [5] Een lidstaat kan in het kader van de Dublinverordening voor een andere lidstaat alleen dan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan als bij overdracht aan die lidstaat een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest.
5.2.
In reactie op eisers betoog verwijst de rechtbank allereerst naar het oordeel van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats in de uitspraak van 2 juni 2022 [6] en de uitspraak van deze zittingsplaats van 28 april 2023 [7] waar de staatssecretaris zich in deze zaak op beroept. In deze uitspraken heeft zij de vraag of voor Polen nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigend beantwoord. Daarbij is onder andere ingegaan op de deelonderwerpen (toegang tot de) asielprocedure, pushbacks, juridische bijstand, opvangomstandigheden en toegang tot een onafhankelijke rechter en eerlijk proces in vreemdelingrechtelijke zaken. De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd en aan informatie heeft overgelegd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in die uitspraken en licht dat hierna toe.
Pushbacks
5.3.
Eiser stelt dat uit de brief van Vluchtelingenwerk van 7 juli 2023 volgt dat Polen onrechtmatig, zonder individuele beoordeling pushbacks uitvoert. Hierdoor is een humanitaire crisis ontstaan rond de grens met Belarus. De pushbacks gebeuren zowel onmiddellijk na het overschrijden van de grens als ook later en verder verwijderd van de Poolse grens.
5.4.
Dit betoog slaagt niet. Uit de hiervoor genoemde uitspraken volgt dat Polen zich weliswaar schuldig maakt aan illegale pushbacks naar Belarus en Oekraïne, maar dat niet is gebleken dat Dublinterugkeerders, die gereguleerd worden overgedragen en niet illegaal de grens met de EU hoeven over te steken daar het slachtoffer van worden. Uit de door eiser aangehaalde informatie blijkt dat er in een aantal gevallen sprake is geweest van pushbacks vanaf Pools grondgebied op enige afstand van de grens en ook niet direct na grensoverschrijding, maar dit maakt nog niet dat ook Dublinterugkeerders hiervan het slachtoffer worden. Uit de mailwisseling met de ELENA-coördinator van 21 november 2022 blijkt dat het bij de genoemde pushbacks in geen van de gevallen ging om Dublinterugkeerders. Uitzetting en pushbacks vinden in deze gevallen niet plaats tot na afronding van de asielprocedure. Het is dus niet aannemelijk dat eiser, als Dublinterugkeerder, te maken zal krijgen met deze pushbacks.
Toegang tot de asielprocedure
5.5.
Eiser betoogt vervolgens dat het voor Dublinterugkeerders onzeker is of zij volgens de Poolse wet altijd recht hebben om hun eerste procedure voor internationale bescherming te heropenen. Opvolgende aanvragen worden niet-ontvankelijk verklaard als deze geen nieuwe gronden bevatten. Hierop wordt geen uitzondering gemaakt voor Dublinterugkeerders. De ELENA-coördinator van Polen bevestigt in de mailwisselingen van 21 en 29 november 2022 dat het voor een vreemdeling die na negen maanden terugkeert naar Polen onzeker is of de asielprocedure mag worden voortgezet. In deze mailwisseling wordt ook ingegaan op de uitvoerbaarheid van een eventueel genomen uitzettingsbesluit.
5.6.
Dit betoog slaagt niet. De Poolse autoriteiten hebben het verzoek tot terugname van eiser geaccepteerd, waarmee zij zich verantwoordelijk hebben geacht voor de behandeling van eisers asielverzoek en hebben toegezegd dat zij dit verzoek zullen behandelen met inachtneming van de Kwalificatie-, Procedure- en Opvangrichtlijn. Daarnaast verwijst de rechtbank naar de overwegingen in de eerder genoemde uitspraken van 22 juni 2022 en 28 april 2023 waarin is geoordeeld dat niet is gebleken dat verzoeken van Dublinclaimanten om internationale bescherming in Polen niet op een zorgvuldige wijze worden onderzocht en beoordeeld. Dit oordeel is gebaseerd op de AIDA-rapporten van 2020 en 2021. De door eiser overgelegde brief van Vluchtelingenwerk schetst geen andere beeld over de wijze waarop verzoeken om internationale bescherming worden onderzocht en beoordeeld dan de informatie die in die uitspraken aan de orde is gekomen.
Risico op detentie
5.7.
Eiser vreest bij terugkeer in Polen in vreemdelingendetentie geplaatst te worden en weet uit eigen ervaring dat de omstandigheden zeer slecht zijn. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het meest recente AIDA-rapport en het ECRE-rapport van april 2023, waarin staat dat Dublinterugkeerders na een overdracht aan Polen in bewaring kunnen worden gesteld, wanneer er een risico bestaat op onderduiken. Ook blijkt uit een uitspraak van de rechtbank van Hannover (Duitsland) van 7 oktober 2022 dat er een risico bestaat op bijna automatische detentie van Dublinterugkeerders en dat de detentieomstandigheden zeer slecht zijn. Dit laatste blijkt ook uit een brief van de Poolse Ombudsman aan de voorzitters van de regionale rechtbanken van 25 januari 2022.
5.8.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat hij bij terugkeer naar Polen in detentie geplaatst zal worden. Uit eerdere rapporten en landeninformatie is gebleken dat er soms een risico bestaat op detentie, maar daaruit volgt nog niet dat er sprake is van systematische detentie van Dublinterugkeerders. Dat blijkt ook niet uit de door eiser overgelegde brief van Vluchtelingenwerk van 7 juli 2023. De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser aangehaalde nieuwe informatie geen wezenlijk ander beeld schept dan de informatie die de rechtbank reeds heeft betrokken. Bovendien bestaat ook in andere lidstaten de mogelijkheid om een vreemdeling (rechtmatig) in detentie te zetten wanneer er een risico bestaat op onderduiken. Omdat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat hij bij terugkeer naar Polen in detentie zal worden gezet, zal de rechtbank niet ingaan op de door eiser naar voren gebrachte detentieomstandigheden.
Rechterlijke macht
5.9.
Eiser stelt dat het in Polen ontbreekt aan effectieve rechtsmiddelen voor asielzoekers en dat er nauwelijks juridische bijstand beschikbaar is. Dit blijkt volgens eiser uit het meest recente AIDA-rapport. Daarnaast blijkt uit de mailwisseling met ELENA-coördinator van 29 november 2022 dat als gevolg van wetswijzingen het constitutionele orgaan dat verantwoordelijk is voor de benoeming van rechters als onvoldoende onafhankelijk wordt beschouwd.
5.10.
Dit betoog slaagt niet. In de genoemde uitspraken van deze rechtbank is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken dat vreemdelingen geen toegang hebben tot de rechter, dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingenrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken en dat de asielprocedure ten aanzien van juridische bijstand in Polen voldoet aan de Procedurerichtlijn. Nu de door eiser overlegde informatie geen blijk geeft van een wezenlijk andere situatie dan waarover de rechtbank zich in bovengenoemde uitspraken al heeft uitgelaten, ziet de rechtbank geen aanleiding om hierover in dit geval anders te oordelen.
Aanhouding
5.11.
Eiser betoogt dat de staatssecretaris de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023 [8] heeft miskend. Uit deze uitspraak blijkt namelijk dat de Afdeling rekening houdt met het feit dat ten aanzien van Polen niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarom dient de rechtbank de zaak aan te houden in afwachting van beantwoording van de prejudiciële vragen die door de Afdeling zijn gesteld aan het Europees Hof van Justitie. [9] Ter onderbouwing verwijst eiser naar een aantal uitspraken waarin een voorlopige voorziening door rechtbanken en de Afdeling is toegewezen in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen. [10] Het is daarnaast ook ineffectief als de rechtbank de zaak van eiser nu zou afdoen terwijl de Afdeling in hoger beroep van oordeel is dat hierop gewacht dient te worden. Dit zou leiden tot rechtsongelijkheid en onnodige procedures.
5.12.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op wat hiervoor is overwogen, terecht op het standpunt dat voor Polen nog steeds mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van beantwoording van de prejudiciële vragen en volgt hierin de lijn die is uitgezet door deze zittingsplaats.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld heeft en dat eiser overgedragen mag worden naar Polen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Hof van Justitie 21 december 2011, N.S. e.a., ECLI:EU:C:2011:865 (arrest N.S.), punten 80 en 104.
3.Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
4.EHRM 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland,
5.Arrest N.S., punt 82.
6.Rb Den Haag, zp Arnhem, 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327.
7.Rb Den Haag, zp Arnhem, 28 april 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2475 (niet gepubliceerd).
8.ABRvS 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2133.
9.ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
10.Rb Den Haag, zp Amsterdam, NL23.5914 (niet gepubliceerd), Rb Den Haag 16 maart 2023, NL23.5028 (niet gepubliceerd), Rb Den Haag, zp Amsterdam, 15 maart 2023, NL23.6220 (niet gepubliceerd), ABRvS 14 maart 2023, 202301571/2.