ECLI:NL:RBDHA:2021:7442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
NL21.2416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake Dublin-overdracht naar Italië

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 mei 2021, waarin zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De opposant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Sahin, heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij hij zijn bijzondere, individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft het verzet op 1 juli 2021 behandeld, waarbij de opposant en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de opposant, en dat de staatssecretaris het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië mocht hanteren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 7 mei 2021, ondanks de door de opposant aangevoerde omstandigheden, zoals zijn angst voor terugzending naar Italië en de slechte opvangomstandigheden daar.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door de opposant aangevoerde omstandigheden geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.2416 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[Opposant] , opposant, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Sahin).

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 16 februari 2021 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 7 mei 2021 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 1 juli 2021 op zitting behandeld. Opposant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.A. Fawzy.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
2. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van opposant, dat de staatssecretaris terecht is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië en dat de door opposant aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hebben hoeven geven voor de staatssecretaris om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. Opposant voert aan dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn bijzondere, individuele omstandigheden. Hij verwijst naar het arrest Halaf van het HvJEU. [1] Opposant verkeert in angst en onzekerheid om terug te worden gestuurd naar Italië. Bij zijn aankomst in Italië is hij gearresteerd en heeft hij twee en een halve maand in quarantaine gezeten. De opvangomstandigheden in Italië zijn slecht. Ook is er onvoldoende toegang tot medische zorg, terwijl opposant dit wel nodig vindt.
5. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 7 mei 2021.
6. De rechtbank heeft in de buiten-zittinguitspraak terecht geoordeeld dat verweerder in Dublinzaken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dat betekent dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De Afdeling heeft geoordeeld dat verweerder ook ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [2] De in verzet overgelegde informatie leidt niet tot een ander oordeel.
7. Verder is de rechtbank in de uitspraak expliciet ingegaan op het betoog van opposant dat zijn bijzondere, individuele omstandigheden maken dat zijn asielaanvraag inhoudelijk behandeld moet worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door opposant aangevoerde omstandigheden geen bijzondere, individuele omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening zijn. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 [3] . Uit die uitspraak volgt dat omstandigheden die van betekenis zijn voor de beoordeling of er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt – en dus zien op de vraag of uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel – niet betrokken hoeven te worden bij de vraag of er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Opvang en medische zorg zijn zulke omstandigheden. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling of deze rechtbank in beroep.
8. Gelet op het voorgaande kan het betoog van opposant dat de rechtbank in de uitspraak van 7 mei 2021 onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn bijzondere, individuele omstandigheden niet slagen.
9. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het arrest Halaf van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 mei 2013, ECLI:EU:C:2013:342.
2.Dit volgt uit de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van onder meer 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987), 15 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2449) en 25 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:464).
3.De uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.