Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van
[Opposant] , opposant, V-nummer: [V-nummer]
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
mr. F.E.J. Valk, griffier.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 mei 2021, waarin zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De opposant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Sahin, heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij hij zijn bijzondere, individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft het verzet op 1 juli 2021 behandeld, waarbij de opposant en een tolk aanwezig waren.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de opposant, en dat de staatssecretaris het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië mocht hanteren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 7 mei 2021, ondanks de door de opposant aangevoerde omstandigheden, zoals zijn angst voor terugzending naar Italië en de slechte opvangomstandigheden daar.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door de opposant aangevoerde omstandigheden geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.