ECLI:NL:RBDHA:2023:11840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.17006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Oekraïense eiseres met verblijfstitel in Polen en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Oekraïense eiseres beoordeeld die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 17 juli 2023 behandeld, waarbij de eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De eiseres is op 19 december 2022 Nederland binnengekomen en heeft op 6 februari 2023 een asielaanvraag ingediend. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiseres een geldige verblijfstitel in Polen heeft. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres, die stelt dat Polen niet kan worden vertrouwd vanwege pushbacks en problemen met de rechterlijke macht, zorgvuldig gewogen.

De rechtbank concludeert dat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij bij terugkeer naar Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de eiseres zal worden overgedragen aan Polen, waarbij de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17006

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Oekraïense nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.17007) op 17 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 19 december 2022 is eiseres Nederland ingereisd. Op 27 januari 2023 is het verzoek om tijdelijke bescherming in Nederland van eiseres afgewezen.
2.1.
Op 6 februari 2023 heeft eiseres een asielaanvraag in Nederland ingediend en heeft eiseres een verblijfsdocument overgelegd waaruit blijkt dat Polen een verblijfstitel aan eiseres heeft verleend met een geldigheidsduur van 20 september 2022 tot 31 augustus 2024.
2.2.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 27 maart 2023 bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 4 april 2023 op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening aanvaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres omdat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten partijen
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Polen, gezien de pushbacks die op grote schaal plaatsvinden alsmede de problemen bij de rechtelijke macht, namelijk het gebrek aan onafhankelijke rechtspraak en de beperkte rechterlijke toets in asielprocedures. Eiseres meent dat het gegeven dat er een claimakkoord ligt, niet met zich brengt dat de gebreken in de asielprocedure zich daardoor niet voordoen. Er zijn geen aanwijzingen dat er voor terugkerende Dulinclaimanten in beroep meer recht op en toegang tot rechtsbijstand geldt dan voor andere asielzoekers, of dat sprake is van onafhankelijke rechtspraak en een volledige rechterlijke toets. Verder betoogt eiseres dat zij een niet gering risico loopt om slachtoffer te worden van een pushback. Dublinterugkeerders worden niet gemonitord na overdracht waardoor er geen expliciete bronnen zijn waaruit volgt of Dublinterugkeerders een risico lopen om slachtoffer te worden van een pushback. Voorts meent eiseres dat zij wel degelijk heeft onderbouwd waarom klagen bij de autoriteiten onvoldoende effect heeft. Tot slot wijst eiseres op de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de prejudiciële vragen die zittingsplaats Den Bosch op 15 juni 2022 [2] heeft gesteld. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) houdt Poolse Dublinzaken in afwachting van de beantwoording van deze vragen aan [3] .
3.1.
In aanvulling op het voorgaande heeft eiseres gewezen op een onderzoek van Amnesty Internationale over het jaar 2022/2023 [4] inzake de situatie voor Oekraïense vluchtelingen. Er is sprake van hardnekkige en destructieve anti-Oekraïne propaganda. Verder heeft eiseres verwezen naar een aantal hyperlinks van nieuwsberichten inzake het steeds negatiever wordende sentiment met betrekking tot Oekraïense vluchtelingen. Hiermee wenst eiseres in ieder geval aannemelijk te maken dat zij bij overdracht naar Polen niet in een gunstigere positie terecht zal komen dan andere asielzoekers afkomstig uit andere landen en wellicht zelfs nog een slechtere behandeling staat te wachten. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat haar verblijfsvergunning in Polen gekoppeld was aan haar werk. Nu zij haar werk vanwege een reorganisatie is kwijtgeraakt, vervalt deze vergunning. Verweerder heeft niet nagevraagd bij de Poolse autoriteiten of de vergunning nog geldig is.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Polen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt niet dat zij als Oekraïense Dublinclaimant bij terugkeer naar Polen te maken krijgt met een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [5] of artikel 4 van het Handvest [6] en ook niet dat zij zich daar niet bij de Poolse autoriteiten over kan beklagen of geen bescherming kan zoeken. Dat er veel desinformatie wordt verspreid betekent niet dat niet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt voldaan. Verder volgt niet uit haar verklaringen dat zij te maken heeft gehad met discriminatie. Eiseres is vertrokken uit Polen omdat zij haar baan verloor en in Nederland graag wil werken als verpleegkundige en omdat haar tante hier woont. Dat maakt volgens verweerder niet dat Nederland de asielaanvraag aan zich moet trekken. Verweerder stelt bovendien dat eiseres in Polen een verblijfstitel heeft, nu Polen het claimverzoek op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening heeft geaccepteerd en voorts niet is onderbouwd dat geen sprake meer is van een geldige verblijfstitel. Verder blijkt uit de door eiseres overgelegde informatie niet dat zij geen toegang heeft tot de rechter of dat niet onpartijdig recht wordt gesproken, of dat Dublinclaimanten te maken krijgen met pushbacks.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres in december 2022 de keuze heeft gemaakt om uit Polen te vertrekken naar Nederland, omdat zij haar werk verloor na een reorganisatie. Eiseres heeft vervolgens in Nederland een verzoek om tijdelijke bescherming ingediend. Dit verzoek om tijdelijke bescherming is op 27 januari 2023 door de Nederlandse overheid afgewezen. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen deze afwijzing. Vervolgens heeft eiseres in Nederland een asielaanvraag ingediend, die is afgewezen en waarvan het beroep onderhavig voorligt. Anders dan eiseres, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de verblijfspositie van eiseres. Uit het claimakkoord op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat eiseres houder is van een geldige verblijfstitel, namelijk op grond van de verblijfskaart met nummer [nummer] geldig tot 31 augustus 2024. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat eiseres rechtmatig verblijf in Polen heeft, nu uit het door eiseres overgelegde Poolse verblijfsdocument en de informatie uit het claimakkoord niet volgt dat deze tijdelijke verblijfsvergunning is gekoppeld aan werk.
8. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten opzichte van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest omdat de Poolse autoriteiten hun nationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 [7] .
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat Polen niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet of dat de drempel uit het hiervoor genoemde Jawo-arrest wordt gehaald of overschreden.
8.2.
Niet in geschil is dat er in Polen pushbacks plaatsvinden. Dit is een fundamentele systeemfout in de asielprocedure. Eiseres heeft echter geen informatie overgelegd waaruit volgt dat deze fundamentele systeemfout in de asielprocedure ook relevant is voor Dublinclaimanten in Polen. Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat er, in weerwil van het expliciete claimakkoord van de Poolse autoriteiten, een reëel risico bestaat dat zij bij terugkeer naar Polen met pushbacks te maken zal krijgen. Eiseres heeft, anders dan de vreemdelingen die aan de buitengrenzen van Polen met pushbacks te maken krijgen, door het expliciete claimakkoord toestemming van de Poolse autoriteiten om het grondgebied te betreden. De pushbacks in Polen maken dus niet dat er in het geval van eiseres niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
8.3.
Verder overweegt de rechtbank dat de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 2 juni 2022 [8] uitgebreid in is gegaan op de zorgen die bestaan met betrekking tot de rechterlijke macht in Polen. Vervolgens is geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt of op andere wijze is gebleken dat Polen en daarmee ook de rechterlijke macht zich – afgezien van de pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het EU-asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Dit is ook geoordeeld in de uitspraak van de meervoudige kamer van diezelfde zittingsplaats van 1 juli 2022 [9] . Over de rechterlijke macht in het bijzonder heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen hebben opgelegd. De rechtbank volgt deze uitspraak en de overwegingen waarop zij berust. Nu gesteld noch gebleken is dat eiseres met de Poolse rechtspraak te maken heeft gehad, en zij daarnaast geen asiel heeft aangevraagd in Polen, is het voorgaande onvoldoende om aan te nemen dat eiseres een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest.
8.4.
Ook in het standpunt over de rechtsbijstand ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Die stelling biedt onvoldoende indicaties voor het oordeel dat de Poolse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat lidstaten kunnen voorzien in rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg. Van een verplichting daartoe is geen sprake. Voorts biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat Polen in strijd handelt met deze richtlijn en dat eiseres in Polen een effectief rechtsmiddel wordt onthouden.
8.5.
Voorts overweegt de rechtbank dat, hoewel uit de door eiseres overgelegde informatie volgt dat er steeds meer anti-Oekraïens sentiment in Polen is, dat er sprake is van discriminatie, en dat er misinformatie wordt verspreid over Oekraïners in Polen, niet is gebleken dat eiseres als Oekraïense slachtoffer is geworden van stelselmatige dan wel wetmatige discriminatie of geweld waartegen de Poolse autoriteiten geen bescherming kunnen bieden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres in Polen niet heeft geklaagd over discriminatie of anderszins. Verweerder verwacht niet ten onrechte dat van eiseres mag worden verwacht dat zij zich in Polen tot de autoriteiten wendt als zij daar problemen heeft. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor haar niet is of dat de Poolse autoriteiten haar niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het zoeken van hulp bij voorbaat zinloos is.
9. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder gelet op het voorgaande geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft gesteld, af te wachten.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Eiseres zal worden overgedragen aan Polen. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 maart 2023, 202301571/1.
4.Summary of the annual research project “Refugees from Poland”.
5.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie.
7.ECLI:EU:C:2019:2018.