ECLI:NL:RBDHA:2023:11976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van jongvolwassenenbeleid en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, de moeder van de referent, had een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel verblijf als familie- of gezinslid. De aanvraag werd afgewezen omdat de referent niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid, aangezien hij al enkele jaren niet meer in gezinsverband met zijn moeder samenleefde en in zijn eigen onderhoud kon voorzien. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent, en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres was uitgevallen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.242

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een mvv [1] met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 30 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 13 juni 2023 behandeld. Referent is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Als tolk is verschenen
H.C. Khanna. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.
Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1959 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Zij wil verblijf bij haar meerderjarige zoon (referent), geboren op [geboortedag 2] 1996. Referent heeft sinds
8 juni 2017 een asielstatus in Nederland. Op 15 juni 2020 heeft referent een mvv aanvraag ingediend voor zijn moeder.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen referent en zijn moeder niet met officiële documenten aannemelijk is gemaakt. Ook wanneer dit wel was aangetoond, is geen sprake van beschermingswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [2] Volgens verweerder voldoet referent niet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid, [3] omdat hij al een aantal jaren niet meer in gezinsverband met zijn moeder samenleeft. Op het moment dat referent de aanvraag indiende, woonde hij al drie jaar in Nederland. Ook kan referent in zijn eigen onderhoud voorzien. Eiseres en referent hebben voorts niet aangetoond dat tussen hen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Daarnaast heeft verweerder een belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM, maar deze is in het nadeel van eiseres uitgevallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt dat verweerder in het bestreden besluit niet van het gebruikte toetsingskader heeft kunnen uitgaan en doet daarbij een beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn (afgekort: GRi). [4] Op grond van een uitspraak [5] van de hoogste bestuursrechter dient verweerder in lijn met de GRi namelijk gunstigere voorwaarden te hanteren bij het behandelen van verzoeken voor gezinshereniging met statushouders. Ook mag verweerder - onder verwijzing naar twee uitspraken [6] van deze rechtbank - in deze zaak geen bepalend gewicht geven aan de economische belangen, nu in deze uitspraken de zogenaamde ‘nareismaatregel’ van kabinet Rutte IV in strijd met de GRi is bevonden.
3.1.
Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat referent niet onder het jongvolwassenbeleid valt. De gezinsband tussen eiseres en referent is niet verbroken. Referent is met zijn moeder, broer en zussen op jonge leeftijd naar Iran gevlucht. Hij behoorde tot aan zijn vertrek uit Iran tot het gezin van zijn moeder. In Iran heeft referent een bijbaan gehad als schoenmaker. Het gezin moest overleven en daarom was het noodzakelijk dat ieder gezinslid een financiële bijdrage leverde aan het huishouden. Deze bijbaan was echter niet zodanig dat kan worden gezegd dat referent hiermee in zijn eigen onderhoud kon voorzien. Het vertrek uit Iran was noodgedwongen, ondanks dat het niet het land van herkomst is van referent. Er bestaat indirecte vrees voor vervolging. Volgens eiseres is er wel sprake van een vluchtsituatie, waarbij referent noodgedwongen gescheiden is geraakt van zijn moeder.
3.2.
Eiseres voert verder aan het tijdsverloop tussen 2017 –
binnenkomst van referent in Nederland– en 2020
– indiening van de mvv aanvraag voor zijn moeder– niet aan referent kan worden tegengeworpen, omdat Vluchtelingenwerk referent in 2017 verkeerd heeft voorgelicht.
3.3.
Eiseres stelt dat verweerder moet beoordelen of referent voorafgaand aan zijn vlucht uit Iran met zijn moeder in gezinsverband samenleefde, of hij toen voorzag in zijn eigen onderhoud, of een zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie. Ten onrechte neemt verweerder als uitgangspunt de situatie van referent ten tijde van de mvv aanvraag.
3.4.
Eiseres voert verder aan dat volgens haar wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent. Zij verwijst hiertoe naar het verslag van de hoorzitting van 30 december 2022.
3.5.
De weigering eiseres een mvv te verlenen is in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiseres voert aan dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Eiseres stelt ten eerste – onder verwijzing naar een uitspraak [7] van de Afdeling – dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat er – vanwege de asielstatus van referent – objectieve belemmeringen zijn om het familieleven in Afghanistan of Iran voort te zetten. Ten tweede heeft verweerder – onder verwijzing naar enkele uitspraken [8] van deze rechtbank – te veel gewicht toegekend aan het economische belang van Nederland. Verweerder heeft in de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM verder onvoldoende gewicht toegekend aan de situatie van eiseres. Zij bevindt zich in een uiterst moeilijke situatie in Iran en kan vanwege de steeds verder verslechterende situatie in Afghanistan ook niet naar Afghanistan. Eiseres heeft medische informatie overgelegd, waaruit blijkt dat zij alleen is in Iran, dat zij ernstig ziek is, dat zij vanwege de medische klachten niet zelfstandig kan functioneren en dat zij de zorg nodig heeft van referent en haar andere zoon die in Nederland woont. Zij is geopereerd aan haar oog en heeft hartklachten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn
4. Naar het oordeel van de rechtbank dwingt de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2017 verweerder er niet toe om - zowel in het algemeen als in dit specifieke geval - gunstigere voorwaarden te hanteren bij gezinsherenigingsverzoeken van statushouders. Uit deze uitspraak volgt namelijk enkel een relativering van het samenwoningsvereiste bij nareis-zaken, wat in deze zaak niet aan de orde is. De algemene, niet nader onderbouwde stelling van eiseres dat uit de geciteerde rechtsoverwegingen 5.3 tot en met 5.7 van deze uitspraak volgt, dat voor reguliere mvv-aanvragen in het kader van artikel 8 van het EVRM ook gunstigere voorwaarden dienen te gelden, die in dit specifieke geval bovendien tot inwilliging van de aanvraag dienen te leiden, treft dan ook geen doel. Ook valt niet in te zien waarom uit de voornoemde uitspraken van deze rechtbank inzake de zogenaamde ‘nareismaatregel’ volgt dat verweerder in reguliere mvv-aanvragen voor gezinshereniging geen bepalend gewicht mag geven aan de economische belangen van Nederland. Dat verweerder op grond van deze uitspraken – en de recente bevestiging daarvan door de Afdeling [9] – geen huisvestingsvereiste mag stellen bij ingewilligde mvv-aanvragen maakt nog niet, dat economische belangen niet mogen worden meegewogen bij de beoordeling van dergelijke aanvragen voor reguliere mvv’s. Bovendien staat het tweede lid van artikel 8 van het EVRM beperking van het recht op familie- en gezinsleven ‘in het belang van het economisch welzijn van het land’ expliciet toe. De hierover aangevoerde beroepsgronden slagen niet en verweerder heeft daarom kunnen uitgaan van het toetsingskader, zoals hij dat in het bestreden besluit heeft toegepast.
Moet het jongvolwassenenbeleid worden toegepast?
5. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019 [10] is voor de vaststelling van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een ouder en een meerderjarig kind vereist dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than the normal emotional ties).
5.1.
Op grond van paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) neemt verweerder familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen aan, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
- jongvolwassen is;
- met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
- niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
- geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat referent jongvolwassene was op het moment van binnenkomst in Nederland, geen zelfstandig gezin heeft gevormd en tot aan zijn vertrek uit Iran met zijn moeder heeft samengeleefd. In geschil is of referent niet meer in gezinsverband samenleeft met zijn moeder en of hij in zijn eigen levensonderhoud voorziet (ad b en c).
6.1.
In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat het jongvolwassenenbeleid uitgaat van de gedachte dat de jongvolwassene nog behoort tot het gezin van de ouders en van hen afhankelijk is. Dat zijn moeder afhankelijk is van referent, zoals referent heeft verklaard, is daarom voor de beoordeling of referent onder het jongvolwassenebeleid valt niet relevant. De rechtbank volgt verweerder hierin.
6.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is op referent, omdat hij sinds 2017 niet meer met zijn moeder in gezinsverband leeft en in zijn eigen onderhoud kan voorzien. Zo heeft referent verklaard dat hij sinds zijn binnenkomst in Nederland heeft gewerkt, dat hij studiefinanciering ontvangt, een opleiding volgt en zijn moeder – samen met zijn broer – financieel onderhoudt. Ook in Iran werkte referent om bij te dragen in het levensonderhoud van het gezin van zijn moeder. Daarnaast heeft verweerder van belang mogen vinden dat referent op het moment dat hij de mvv aanvraag indiende al drie jaar in Nederland woonde. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het tijdsverloop tussen 2017 en 2020 referent niet kan worden tegengeworpen, omdat Vluchtelingenwerk referent in 2017 verkeerd heeft voorgelicht. Dit standpunt is immers niet met objectief verifieerbare bewijsstukken onderbouwd.
6.3.
Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat referent niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid.
Is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie?
7. Omdat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is, beoordeelt de rechtbank hierna of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent, waardoor toch gezinsleven kan worden aangenomen.
7.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [11] volgt dat het al dan niet bestaan van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van één van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. De staatssecretaris mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt uit eveneens vaste rechtspraak [12] dat de staatssecretaris daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
Is eiseres meer dan gebruikelijk afhankelijkheid van referent?
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent. De beschikbare gegevens bieden geen objectieve aanwijzingen dat eiseres in een meer dan gebruikelijke mate afhankelijk is van referent. In beroep heeft eiseres ter onderbouwing van de afhankelijkheidsrelatie volstaan met het overleggen van het verslag van de hoorzitting van 30 december 2022. Verweerder heeft de inhoud van dat verslag echter al betrokken in het bestreden. In wat eiseres in beroep aanvoert ziet de rechtbank daarom geen aanleiding voor een ander oordeel.
Medische situatie van eiseres
8. Uit de verklaringen van referent over de gezondheidssituatie van zijn moeder heeft verweerder mogen afleiden dat geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid tussen hen. Eiseres heeft medische klachten, is dementerend en kan niet zelfstandig functioneren. Zij woont alleen in Iran en heeft gelet op haar klachten de zorg nodig van referent en zijn broer, aldus eiseres.
8.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit de medische stukken niet blijkt dat eiseres vergeetachtig is. Bovendien, zo stelt verweerder, zijn de medische stukken pas na het vertrek van referent opgesteld, nu de medische klachten pas na het vertrek van referent zijn ontstaan. Gelet hierop zal een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zich minder snel voordoen, omdat deze niet op afstand tot stand kan worden gebracht. Verweerder heeft verder van belang mogen achten dat uit de verklaringen van referent volgt dat eiseres zich in meer of mindere mate kan redden. Ook blijkt uit de verklaringen van referent dat eiseres toegang heeft tot medische zorg, medicatie en dat zij een oogoperatie heeft ondergaan. Uit deze informatie blijkt echter niet dat zij afhankelijk is van (permanente) verzorging ter plaatse, en ook niet dat referent als enige (exclusief) deze verzorging kan geven.
Financiële afhankelijkheid
9. Referent voert aan dat hij en zijn broer eiseres in haar levensonderhoud voorzien, omdat zij daartoe zelf niet in staat is. Verweerder acht aannemelijk dat referent en zijn broer eiseres financieel ondersteunt en dat sprake is van financiële afhankelijkheid, maar stelt terecht dat de financiële steun ook op afstand kan plaatsvinden, zoals dat nu ook gebeurt.
Samenwonen
10. Niet in geschil is dat referent met eiseres in Iran heeft samengewoond. Daar heeft verweerder terecht tegenover gezet dat referent pas drie jaar na zijn asielaanvraag in Nederland een mvv aanvraag voor eiseres heeft ingediend. In die periode heeft referent zelfstandig gewoond.
Emotionele band
11. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat aannemelijk is dat eiseres en referent een sterke emotionele band hebben, maar dat levert op zichzelf – zoals verweerder terecht stelt – geen ‘more than the normal emotional ties’ op. Telefonisch contact en emotionele en financiële steun kan op afstand blijven plaatsvinden en is niet ongebruikelijk tussen een ouder en een volwassen kind.
Is referent meer dan gebruikelijk afhankelijkheid van eiseres?
12. Verweerder heeft verder terecht geconcludeerd dat andersom ook niet is gebleken dat referent meer dan gebruikelijk afhankelijk is van eiseres. In wat referent aanvoert, namelijk dat hij gemis en verdriet ervaart vanwege de situatie van eiseres in Iran, waardoor hij veel stress heeft en niet goed kan functioneren en dat hij zich veel zorgen maakt, omdat eiseres als alleenstaande vrouw van Hazara afkomst risico loopt om te worden teruggestuurd naar Afghanistan, ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat de mvv aanvraag zich niet leent voor een beoordeling in het kader van asiel.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
13. Omdat ook geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, beoordeelt de rechtbank of verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen.
13.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [13] moet de rechtbank toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Dit toetst de rechtbank vol. Als alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen, moet de rechtbank beoordelen of de uitkomst van de belangenafweging getuigt van een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiseres en referent bij de uitoefening van het gezinsleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit laatste toetst de rechtbank enigszins terughoudend.
13.2.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid de belangenafweging in het nadeel van eiseres en referent kon laten uitvallen. Verweerder heeft hierbij alle relevante belangen betrokken en doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan de belangen van de Nederlandse staat. Dit heeft verweerder met de overwegingen in het bestreden besluit, het verweerschrift en met de toelichting op zitting inzichtelijk en kenbaar gemotiveerd.
13.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het nadeel van eiseres en referent heeft mogen laten wegen dat, zoals hiervoor reeds is geoordeeld, niet wordt aangenomen dat tussen hen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daarnaast heeft verweerder van (zwaarwegend) belang mogen achten dat in deze procedure sprake is van een eerste toelating en dat de Nederlandse overheid zich daarom niet mengt in het door referent/eiseres gestelde familieleven.
13.4.
Anders dan eiseres en referent hebben aangevoerd vloeit uit de gezinsherenigingsrichtlijn niet voort dat in geval van gezinshereniging met toegelaten vluchtelingen gunstigere voorwaarden moeten worden gesteld. De verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2017 baat hen niet, omdat deze op een andere situatie ziet. Eiseres en referent kunnen geen rechten ontlenen aan de gezinsherenigingsrichtlijn. De Nederlandse wetgever heeft geen regulier beleid voor meerderjarige kinderen die willen herenigen met hun ouders. In dit geval kent Nederland een restrictief toelatingsbeleid. Dit heeft verweerder ten gunste van verweerder mogen meewegen.
13.5.
Ten aanzien van het economisch belang is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit niet ten onrechte in het nadeel van eiseres en referent heeft laten meewegen. Verweerder heeft daarbij gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat referent studiefinanciering ontvangt en niet werkt. Daarbij heeft verweerder ook rekening mogen houden met de aanspraken die eiseres in Nederland zal gaan maken op de door de overheid betaalde algemene voorzieningen, zoals de gezondheidszorg en de volkshuisvesting, die sowieso al onder grote druk staan. De verwijzingen door eiseres naar de uitspraken van deze rechtbank, maken dat niet anders, nu geen van deze uitspraken op gelijke gevallen zien.
13.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de belangenafweging verder geen blijk gegeven van het toekennen van onvoldoende gewicht aan deze objectieve belemmeringen. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat niet met stukken aangetoond is dat eiseres voor haar dagelijkse verzorging afhankelijk is van referent. De verwijzing naar de uitspraak [14] van de Afdeling van 2 februari 2022 maakt dit oordeel niet anders, nu in deze zaak - anders dan in de genoemde uitspraak - geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent.
13.7.
Ten aanzien van de vermeende asielomstandigheden die spelen bij eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder hieraan - conform paragraaf 7.3.1 van de WI 2020/16 - voldoende aandacht heeft besteed in het bestreden besluit. Voor een verderstrekkende weging van deze omstandigheden bestaat in dit geval geen aanleiding. De rechtbank overweegt dat deze asielomstandigheden betrokken dienen te worden bij de beoordeling van de vraag, of er sprake is van objectieve belemmeringen om het familieleven uit te oefenen in Afghanistan. Nu deze objectieve belemmering door verweerder wordt aangenomen, gelet op de asielstatus van referent, heeft het toekennen van meer gewicht aan deze asielomstandigheden ook geen verder belang in deze zaak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze belangenafweging verder ook geen blijk gegeven van het toekennen van onvoldoende gewicht aan deze objectieve belemmeringen.
14. Alles bij elkaar in samenhang bezien heeft verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres en referent laten uitvallen. De afwijzing van de mvv-aanvraag is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Conclusie en gevolgen
15. Dit betekent dat verweerder de mvv terecht heeft geweigerd.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zoals bedoeld in paragraaf B7/3.8.1 van de Vc.
4.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 20 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:455, rechtsoverwegingen 5.3 - 5.7.
6.Zie de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem van 5 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12986, rechtsoverweging 16.4 – 16.6, en de uitspraak van de zittingsplaats Middelburg van 22 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13902, rechtsoverweging 18 - 28.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345, rechtsoverwegingen 10 en 11.
8.Zie de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 4 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2984, van zittingsplaats Zwolle van 16 februari 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:464, en van Haarlem van 10 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1614.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:506.
10.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695, en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
13.Zie uitspraken van de Afdeling van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1503, 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:424 en 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:425.
14.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345, rechtsoverweging 10 en 11.