ECLI:NL:RBDHA:2022:13902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
AWB 22/7709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voorwaarde voor gezinshereniging in het kader van nareis; mvv-sticker pas beschikbaar na geschikte huisvesting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv's) voor gezinsleden van een asielzoeker, referent. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarde dat gezinsleden pas naar Nederland mogen komen na het vinden van geschikte huisvesting, in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn. De referent, die in Nederland asiel had aangevraagd, had zijn gezinsleden in Kirgizië achtergelaten en verzocht om gezinshereniging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag ingewilligd, maar met de voorwaarde dat de gezinsleden pas op 11 mei 2023 of eerder mochten komen als er geschikte huisvesting was. De rechtbank oordeelde dat deze voorwaarde onrechtmatig was, omdat het recht op gezinshereniging niet afhankelijk mag zijn van de beschikbaarheid van huisvesting. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de gezinsleden onmiddellijk een mvv moeten krijgen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de nareismaatregel in strijd is met verschillende Europese en nationale rechtsnormen, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het EVRM. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/7709

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 5], eiser 1, V-nummer: [nummer 4]

hierna: referent
[naam 1], eiseres 1, V-nummer: [nummer 1]
[naam 2], eiseres 2, V-nummer: [nummer 2]
[naam 3], eiser 2, V-nummer: [nummer 3]
hierna: gezinsleden
hierna allen gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. E. Bezem),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. G.A. Dictus, mr. E.C. Pietermaat en mr. M. de Wit).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van referent om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis aan zijn gezinsleden ingewilligd, met dien verstande dat de gezinsleden vanaf 11 mei 2023 of zoveel eerder als referent geschikte huisvesting heeft een afspraak kunnen maken voor het aanvragen van een mvv-sticker.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit.
Eisers hebben verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft daarmee ingestemd. Daarmee is de bezwaarprocedure bij verweerder een beroepsprocedure bij de rechtbank geworden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben een schriftelijke reactie op het verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak met nummer AWB 22/7370, op 15 december 2022 op zitting behandeld in Breda. Referent is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Koc. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C. Pietermaat en mr. M. de Wit.

Overwegingen

Griffierecht
1. Van de indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven. Eisers hebben het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld. Gelet op wat referent naar voren heeft gebracht over hun inkomen, en gelet op het door hem ondertekende formulier, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Van eisers zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
Feiten
2. Referent is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Turkse nationaliteit. Op 11 augustus 2021 is hij Nederland ingereisd en op 12 augustus 2021 heeft hij asiel aangevraagd.
3. In het kader van zijn asielaanvraag heeft referent, kort weergegeven, het volgende verklaard. In 2008 is referent in Kirgizië gaan wonen. Aanvankelijk was hij daar student en later is hij daar gaan werken als docent. In zijn studentenjaren is referent aanhanger geworden van het gedachtegoed van [naam 4], een Turkse islamitische geleerde die door de autoriteiten van Turkije wordt vervolgd. De scholen in Kirgizië waarbij referent werkzaam was, zijn Gülen-scholen. Referent is uit voorzorg gevlucht naar aanleiding van de toename van het aantal ontvoeringen uit Kirgizië door de Turkse inlichtingendienst van mensen die voor Gülen-scholen werken. Referent kon niet terugkeren naar zijn land van herkomst, Turkije, omdat de Gülen-beweging daar wordt onderdrukt en omdat hij de militaire dienstplicht heeft ontdoken.
4. Bij besluit van 25 januari 2022 heeft verweerder aan referent een asielvergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, geldig van 12 augustus 2021 tot 12 augustus 2026. Dit betekent dat referent in Nederland is erkend als politiek vluchteling en om die reden een verblijfsstatus heeft gekregen.
5. Op 17 februari 2022 heeft referent aanvragen ingediend om verlening van mvv’s in het kader van nareis ten behoeve van zijn gezinsleden (gezinshereniging). Een mvv is een soort visum waarmee toestemming wordt gegeven om Nederland in te reizen. Eiseres 1 is de echtgenote van referent, zij is geboren op [geboortedatum 2]. Eiseres 2 en eiser 2 zijn de minderjarige kinderen van referent en eiseres 1. Zij zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 3] en [geboortedatum 4]. Alle gezinsleden hebben de Kirgizische nationaliteit. Zij verblijven nog in Kirgizië. De gezinsleden stellen dat zij in moeilijke omstandigheden verkeren omdat zij al anderhalf jaar bij gebrek aan middelen bij familie verblijven en omdat zij financiële en psychische problemen hebben.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvragen ingewilligd, met dien verstande dat de gezinsleden vanaf 11 mei 2023 of zoveel eerder als referent geschikte huisvesting heeft een afspraak kunnen maken voor het aanvragen van een mvv-sticker. Een mvv-sticker wordt in het paspoort van de betrokkene wordt aangebracht ter bevestiging van de toestemming om Nederland in te reizen. Het bestreden besluit betekent dus dat verweerder weliswaar toestemming geeft voor de hereniging in Nederland van referent en zijn gezinsleden, maar dat de gezinsleden pas op 11 mei 2023 daadwerkelijk naar Nederland mogen komen of zoveel eerder als referent een woning heeft gevonden waarin het hele gezin kan wonen. Met het beroep richten eisers zich tegen dit onderdeel van het bestreden besluit.
7. In beroep voeren eisers het volgende aan. Volgens eisers is het niet mogelijk om gezinshereniging toe te staan en tevens de daadwerkelijke komst van gezinsleden naar Nederland tijdelijk onmogelijk te maken. Daarbij beroepen zij zich op de Vreemdelingenwet 2000, de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn (Richtlijn 2003/86/EG), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers vragen daarom aan de rechtbank om de voorwaarde in het bestreden besluit te vernietigen en verweerder op te dragen de gezinsleden binnen een week toestemming te geven om meteen naar Nederland te komen.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de toepasselijke regelgeving niet uitsluit dat gezinshereniging enige tijd wordt uitgesteld en dat dit bovendien momenteel in Nederland noodzakelijk is om de opvangcrisis het hoofd te bieden. Verweerder vraagt daarom aan de rechtbank om het beroep ongegrond te verklaren en het bestreden besluit volledig in stand te laten.
9. Op wat partijen in dit kader aanvoeren, wordt hierna puntsgewijs verder ingegaan. De rechtbank merkt hierbij op dat strikt genomen alleen het besluit over de gezinsleden van referent ter beoordeling voorligt, maar dat de uitleg die de rechtbank zal geven aan de toepasselijke wet- en regelgeving wel degelijk een rechtmatigheidsoordeel inhoudt over de nareismaatregel in algemene zin.
Achtergrond
10. De opvang voor asielzoekers in Nederland is op dit moment overvol. Dit heeft er onder meer toe geleid dat grote aantallen asielzoekers bij het centrale aanmeldpunt in Ter Apel de nacht buiten hebben moeten doorbrengen. De Nederlandse regering heeft meegedeeld deze situatie als schrijnend aan te merken en deze met grote zorg te bezien.
11. Op 26 augustus 2022 is er na overleg tussen de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Veiligheidsberaad, het Interprovinciaal Overleg en het Rijk een pakket aan maatregelen afgekondigd. Deze maatregelen hebben het doel de instroom in de asielopvang tijdelijk te beperken en de door- en uitstroom weer op gang te krijgen. Eén van deze maatregelen is de zogeheten nareismaatregel. Deze is nader uitgewerkt in het IND Informatiebericht 2022/90. [1] De nareismaatregel houdt in dat bij het toestaan van gezinshereniging in de beschikking wordt opgenomen dat de mvv pas kan worden opgehaald als er geschikte woonruimte is gevonden (of als 15 maanden zijn verstreken sinds het moment van de aanvraag). Eén van de oorzaken van de opvangcrisis is namelijk volgens verweerder dat mensen die al in het bezit zijn van een verblijfsstatus vanwege de krapte op de woningmarkt maar moeilijk kunnen doorstromen naar reguliere huisvesting.
12. Waar het gaat om de oorzaken van de opvangcrisis, stelt verweerder zich verder op het standpunt dat sprake is van een samenstel aan onverwachte factoren die buiten zijn invloedssfeer liggen. Hierbij heeft verweerder gewezen op het uitbreken van de oorlog in Oekraïne, de machtsovername door de Taliban in Afghanistan, de sterk verhoogde instroom van alleenstaande minderjarige asielzoekers en van kansrijke asielzoekers, de krapte op de woningmarkt en de krapte op de arbeidsmarkt. Eisers voeren in reactie daarop aan dat verweerder de opvangcrisis ook aan zichzelf te wijten heeft. Daarbij wijzen zij erop dat hij in het asieldebat van 8 september 2022 heeft erkend dat het onverstandig is geweest om de asielopvang in Nederland na de Syriëcrisis van 2015/2016 af te bouwen. Ook wijzen eisers op verschillende onafhankelijke onderzoeksrapporten, zoals het rapport van de Adviesraad Migratie (ACVZ) en de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) van 14 juni 2022 waarin staat dat de continue opvangcrisis van de laatste jaren door het Rijk zelf is gecreëerd en in stand is gehouden door de financiering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) veel te afhankelijk te maken van de aantallen asielzoekers.
13. In het verweerschrift heeft verweerder aan de hand van cijfermatige overzichten uiteengezet dat de nareismaatregel leidt tot een daling van het aantal inreizende nareizigers, waardoor volgens hem de asielopvang wordt ontlast. Eisers hebben ter zitting meegedeeld dat het asielzoekerscentrum te [plaats], waar referent momenteel verblijft, desgevraagd heeft meegedeeld dat er plek is voor zijn gezinsleden.
Strijd met de Vreemdelingenwet 2000
14. Eisers voeren in de eerste plaats aan dat de nareismaatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000. In artikel 2r van deze wet, waarin het IND Informatiebericht 2022/90 ruimte zoekt, staat dat indien verweerder besluit tot afgifte van een mvv, hij de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis stelt. Dit betekent volgens eisers dat de aanvrager de mvv meteen moet krijgen als de besluitvorming in positieve zin is afgerond. De genoemde termijn van drie maanden waarbinnen de mvv kan worden afgegeven, is volgens eisers bedoeld voor de betrokkene om zich naar de plaats van afgifte te begeven, en niet voor de overheid om op basis van extra voorwaarden niet tot afgifte over te gaan. Eisers beroepen zich in dit kader op de Memorie van Toelichting. [2]
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de mededeling in het bestreden besluit over het afhalen van de mvv-stickers een feitelijke mededeling is waarvoor geen afzonderlijke wettelijke grondslag is vereist. Bovendien bepaalt de Vreemdelingenwet 2000 volgens verweerder niet wanneer een mvv moet worden afgegeven. Referent heeft een positief besluit ontvangen en verkeert in zoverre niet in onzekerheid over de vraag of zijn gezinsleden naar Nederland mogen komen. Hij moet alleen nog even wachten totdat dit daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is volgens verweerder niet anders dan in andere situaties waarbij een aanspraak op de wet bestaat, maar deze om feitelijke redenen niet meteen toegankelijk is (waarbij verweerder ter zitting een vergelijking heeft gemaakt met wachtlijsten in de zorg). In reactie hierop hebben eisers de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:3040, aangehaald, waaruit volgens hen blijkt dat de kennisgeving dat een mvv kan worden opgehaald een (inwilligend) besluit is.
16. De situatie die zich hier voordoet, is niet hetzelfde als in de door eisers aangehaalde Afdelingsuitspraak. Die uitspraak gaat namelijk over het rechtskarakter van de kennisgeving dat iemand een mvv kan ophalen, terwijl in deze zaak nu juist een dergelijke kennisgeving nog ontbreekt. Toch volgt de rechtbank verweerder niet in de stelling dat de mededeling in het bestreden besluit over de mvv-stickers van feitelijke aard is. Deze mededeling heeft namelijk gevolgen voor de rechtspositie van de gezinsleden: aan hen wordt niet eerder toegang tot Nederland verleend dan wanneer aan de in het bestreden besluit genoemde voorwaarde is voldaan. [3] Dit brengt met zich dat de nareismaatregel alleen houdbaar is als daarvoor een grondslag in de wet aanwezig is. Bestuursorganen mogen namelijk alleen ingrijpen in de rechtspositie van mensen als hier een voorafgaande wettelijke basis voor is (dit wordt ook wel het legaliteitsbeginsel genoemd). Het is dus niet voldoende dat de nareismaatregel is neergelegd in een Kamerbrief en in het IND Informatiebericht 2022/90.
17. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de Vreemdelingenwet 2000 geen basis voor de nareismaatregel. Uit pagina 19 van de Memorie van Toelichting bij het destijds nog anders genummerde artikel 2j, thans artikel 2r, volgt namelijk dat dit artikel zo uitgelegd moet worden dat de aanvrager
zodrade besluitvorming in positieve zin is afgerond moet worden uitgenodigd voor het afhalen van de mvv (cursivering door de rechtbank). De aanvrager krijgt vervolgens drie maanden de tijd om van deze uitnodiging gebruik te maken. Deze termijn kan met drie maanden worden verlengd als er in het land waar de aanvrager zich bevindt geen Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is of als deze gesloten is. Gelet op de formulering van het artikel, en de uitleg die de Memorie van Toelichting daaraan geeft, bestaat er geen ruimte om deze termijn te gebruiken voor het opschorten van de uitnodiging voor het afhalen van de mvv. Verder geldt dat in dit geval sprake is van een mvv in het kader van gezinshereniging en dat het recht op gezinshereniging niet alleen in nationale wetgeving, maar ook in een Europese richtlijn is geregeld. Het is een vast juridisch uitgangspunt dat interpretatie van nationaal recht niet mag leiden tot schending van het Europese recht (dit wordt ook wel richtlijnconforme interpretatie genoemd). In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn
18. Eisers voeren verder aan dat de nareismaatregel in strijd is met de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn. In artikel 12, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van deze richtlijn staat dat de Europese lidstaten van vluchtelingen die om gezinshereniging vragen niet mogen eisen dat zij het bewijs leveren dat zij beschikken over huisvesting. In het tweede lid staat dat de lidstaten niet mogen eisen dat een vluchteling een bepaalde tijd op hun grondgebied moet hebben verbleven alvorens zijn gezinsleden zich bij hem kunnen voegen. In artikel 13, eerste lid, van deze richtlijn staat dat de lidstaten de gezinsleden toegang toestaan zodra het verzoek om gezinshereniging is aanvaard en daartoe die personen alle medewerking verlenen bij het verkrijgen van de benodigde visa. Ter onderbouwing van dit standpunt beroepen eisers zich op de richtsnoeren [4] van de Europese Commissie bij toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn en op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet in strijd met artikel 12 van deze richtlijn is gehandeld omdat in het bestreden besluit het recht op gezinshereniging is erkend zonder daarbij een huisvestingseis te stellen en zonder de eis dat referent een bepaalde periode in Nederland moet hebben verbleven. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat artikel 13 van deze richtlijn er niet te allen tijde toe verplicht om per direct toegang te verlenen. Volgens verweerder is het dan ook niet uitgesloten dat lidstaten bij de verlening van toegang rekening houden met bijzondere omstandigheden zoals de opvangcrisis. Voor zover al sprake zou zijn van strijd met deze richtlijn, kan volgens verweerder de nareismaatregel rechtvaardiging vinden in hogere rechtsnormen. De nareismaatregel beoogt namelijk volgens verweerder een potentiële schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te voorkomen: op grond van deze bepalingen moeten lidstaten voorkomen dat vreemdelingen in Nederland in een situatie van verregaande materiële deprivatie terechtkomen. Omdat dit hogere normen zijn (primair Unierecht) kunnen de rechten van de Gezinsherenigingsrichtlijn (secundair Unierecht) daaraan volgens verweerder tijdelijk ondergeschikt worden gemaakt. Verweerder heeft hierbij verwezen naar het
N.S.-arrest. [5]
20. De rechtbank is van oordeel dat de nareismaatregel in strijd is met artikel 13 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Daarin is immers neergelegd dat de lidstaten gezinsleden toegang moeten verlenen
zodrahet verzoek om gezinshereniging is aanvaard en dat zij hen
alle medewerkingmoeten verlenen bij het verkrijgen van de benodigde visa (cursivering door de rechtbank). Door het daadwerkelijk verkrijgen van toegang afhankelijk te stellen van de aanwezigheid van geschikte huisvesting, dan wel het verstrijken van een bepaalde wachttijd, wordt geen toegang verleend zodra het verzoek om gezinshereniging is aanvaard en wordt bovendien niet alle medewerking verleend.
21. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitleg die aan de Gezinsherenigingsrichtlijn wordt gegeven in de richtsnoeren van de Europese Commissie en in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. In de richtsnoeren (pagina’s 2 en 3) wordt uiteengezet dat het doel van de richtlijn is: het bevorderen van hereniging van het gezin van de referent die rechtmatig in een lidstaat verblijft. Ook wordt uiteengezet dat als aan de voorwaarden van de richtlijn is voldaan, de lidstaten niet zodanig mogen handelen dat afbreuk wordt gedaan aan het doel van de richtlijn. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft dit ook benadrukt in het
Chakroun-arrest. [6] Dit geldt eens temeer als het gaat om de leden van het kerngezin die genoemd worden in artikel 4, eerste lid, van de richtlijn, waaronder de echtgenoot en minderjarige kinderen. Dit volgt uit het arrest
Parlement tegen Raad. [7] In dit arrest wordt verder benadrukt dat met spoed moet worden gehandeld als het gaat om de hereniging van een vluchteling en diens minderjarige kinderen. [8] Het bestreden besluit is daarmee in strijd. Immers, daarmee wordt het hen enige tijd onmogelijk gemaakt om zich daadwerkelijk bij referent te voegen en zich met hem te herenigen, ondanks de erkenning van hun recht op gezinshereniging.
22. Ook is de rechtbank van oordeel dat de nareismaatregel in strijd is met artikel 12 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Uit het bestreden besluit volgt namelijk dat van eisers wordt verwacht dat zij eerst bewijzen dat zij beschikken over geschikte huisvesting alvorens de gezinsleden zich daadwerkelijk bij referent mogen voegen, dan wel dat zij 15 maanden moeten wachten na het moment van de aanvraag. Voor vluchtelingen, zoals referent, is in artikel 12 van de richtlijn nu juist bepaald dat de lidstaten dit niet mogen eisen.
23. Verder volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat de hiërarchie van normen in het Europese recht meebrengt dat vanwege de opvangcrisis het recht op gezinshereniging tijdelijk opzij kan worden geschoven. Deze stelling zou alleen opgaan als het recht op gezinshereniging uitsluitend is geregeld in secundair Unierecht, terwijl de rechten van in Nederland verblijvende vreemdelingen zijn geregeld in primair Unierecht. Dit is echter geenszins het geval, aangezien het recht op gezinshereniging ook is geregeld in primair Unierecht, namelijk artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest. In dit kader heeft verweerder zich desgevraagd ter zitting op het standpunt gesteld dat artikel 3 van het EVRM een absoluut recht is waarop geen inbreuk kan worden gemaakt, en dat daarom het recht op gezinshereniging zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM tijdelijk opzij kan worden geschoven ter voorkoming van de situatie dat asielzoekers en nareizigers in Nederland in een situatie van vergaande materiele deprivatie terechtkomen. Dit standpunt getuigt van een onjuiste rechtsopvatting over het EVRM. De staten die partij zijn bij het EVRM moeten namelijk het EVRM als geheel naleven en zorgen voor een interne situatie die in overeenstemming is met alle bepalingen daarvan. Dit volgt ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). [9] Hoogstens zou voor noodsituaties in artikel 72 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een uitzondering op het naleven van de Europese grondrechten kunnen worden gelezen, maar deze uitzondering heeft betrekking op de openbare orde en de binnenlandse veiligheid en doet zich dus in dit geval niet voor. Over de vraag of de nareismaatregel in overeenstemming is met het Handvest oordeelt de rechtbank verder nog als volgt.
Strijd met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
24. Eisers voeren verder aan dat de nareismaatregel in strijd is met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In artikel 7 van het Handvest is het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven neergelegd. In artikel 51 van het Handvest staat dat het Handvest van toepassing is bij tenuitvoerlegging van het Unierecht (zoals toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn). Volgens eisers is het bestreden besluit met deze bepalingen in strijd door hun hereniging bewust te vertragen. Verder stellen eisers dat op grond van artikel 53 van het Handvest ook andere internationale verdragen bij de uitleg van de Gezinsherenigingsrichtlijn een rol spelen. In dat kader voeren eisers aan dat artikel 24 van het Handvest, waarin staat dat de belangen van kinderen een eerste overweging vormen en dat ieder kind recht heeft op regelmatig en rechtstreeks contact met zijn beide ouders, is gebaseerd op het internationale Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). In artikel 10, eerste lid, van het IVRK staat dat aanvragen om gezinshereniging waarbij kinderen betrokken zijn met welwillendheid, menselijkheid en spoed moeten worden behandeld. Eisers verwijzen hierbij naar het arrest
X.U. en Q.P.. [10]
25. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 7 van het Handvest dezelfde bescherming biedt als artikel 8 van het EVRM en dat volgens vaste jurisprudentie over het laatstgenoemde artikel geen algemene verplichting bestaat voor lidstaten om gezinshereniging toe te staan, maar dat wel steeds een redelijk evenwicht moet bestaan tussen de rechten van het individu en de samenleving als geheel. Volgens verweerder getuigt de nareismaatregel van een redelijk evenwicht. De belangen van eisers om eerder te worden herenigd, wegen volgens verweerder namelijk niet op tegen het algemeen belang dat een grote groep asielzoekers en statushouders op een adequate manier moet worden opgevangen. Verweerder verwijst hierbij naar het arrest
M.T. tegen Zweden. [11] Ook zijn volgens verweerder de belangen van het kind meegewogen bij het opstellen van de nareismaatregel, aangezien daarin een uitzondering is opgenomen voor kinderen die alleen in het buitenland zijn achtergebleven en kinderen die zich in een schrijnende situatie bevinden. Deze uitzondering doet zich echter in het geval van eisers niet voor, omdat volgens verweerder niet is gebleken dat de gezinsleden in Kirgizië gevaar lopen of op korte termijn worden uitgezet.
26. De rechtbank volgt eisers in de stelling dat de bepalingen van het Handvest en het IVRK van belang zijn bij de uitleg van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Dit volgt namelijk uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank verwijst hierbij naar het eerder genoemde arrest
Parlement tegen Raad, de punten 37 en 38, en naar het arrest
O., S. en L., punt 80. [12]
27. Verweerder kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat uit het arrest
M.T. tegen Zwedenblijkt dat in dit geval sprake is van een redelijk evenwicht. Daartoe is redengevend dat het niet gaat om vergelijkbare gevallen. De vreemdeling in de zaak
M.T. tegen Zwedenwas namelijk geen vluchteling, zoals referent, maar een houder van een subsidiaire beschermingsstatus. Een dergelijke status wordt toegekend aan iemand die weliswaar gevaar loopt in zijn land van herkomst, maar niet vanwege vervolging zoals bedoeld in het vluchtelingenverdrag. Bovendien is van belang dat volgens de Zweedse wetgeving houders van een vluchtelingenstatus andere rechten hebben dan houders van een subsidiaire beschermingsstatus. Voor die laatste groep is in Zweden hoofdstuk V van de Gezinsherenigingsrichtlijn, dat gunstiger voorwaarden bevat voor gezinsleden van vluchtelingen, waaronder artikel 12, niet van toepassing. In Nederland heeft de wetgever echter uitdrukkelijk gekozen voor een éénstatusstelsel, waarbij vluchtelingen en subsidiair beschermden dezelfde rechten hebben. [13] Dit heeft onder meer tot gevolg dat, anders dan in Zweden, in Nederland voor subsidiair beschermden geen andere toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn kan gelden dan voor vluchtelingen. [14] Het is het in Zweden gemaakte onderscheid in nareisbeleid tussen vluchtelingen en subsidiair beschermden dat in het arrest
M.T. tegen Zwedengerechtvaardigd is geacht, terwijl een dergelijk onderscheid in Nederland niet bestaat. Een ander verschil met de situatie in Nederland is dat dit Zweedse beleid in wetgeving is neergelegd.
28. Daarnaast vergt volgens vaste jurisprudentie het vinden van een redelijk evenwicht bij de toepassing van artikel 8 van het EVRM een op de omstandigheden van het geval toegesneden belangenafweging. [15] Het bestreden besluit geeft geen blijk van een dergelijke individuele afweging, aangezien de nareismaatregel op eisers is toegepast zonder te bezien hoe dit in hun specifieke geval uitpakt. Dat de nareismaatregel een aantal uitzonderingen kent, betekent niet dat elke toepassing daarvan getuigt van een redelijk evenwicht. Verder heeft verweerder blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting het belang van eisers bij een snelle hereniging afgewogen tegen het belang van de grote groep asielzoekers en statushouders in Nederland. Dit getuigt niet van een juiste beoordeling, aangezien verweerder het belang van eisers bij snelle hereniging had moeten afwegen tegen het algemeen belang van Nederland voor zover dat zou worden geraakt door de komst van de gezinsleden van referent. Gelet op het voorgaande is de nareismaatregel, en de toepassing daarvan in het geval van eisers, in strijd met de artikelen 7 en 24 van het Handvest en met artikel 10 van het IVRK.
Strijd met het Europese discriminatieverbod
29. Ten slotte voeren eisers aan dat de nareismaatregel in strijd is met het discriminatieverbod zoals dat is neergelegd in artikel 14 van het EVRM. Daarbij wijzen zij erop dat de nareismaatregel alleen geldt voor asielstatushouders en niet voor referenten met een ander type (regulier) verblijfsrecht die om gezinshereniging vragen. Volgens eisers is er voor dit onderscheid geen redelijke rechtvaardiging, terwijl de lat daarvoor in de jurisprudentie hoog ligt (er moet sprake zijn van
very weighty reasons). [16]
30. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 14 van het EVRM in dit geval niet van toepassing is omdat geen sprake is van gelijke gevallen, aangezien houders van een regulier verblijfsrecht niet in de opvang van het COa verblijven. Voor zover wel sprake zou zijn van gelijke gevallen, is het onderscheid volgens verweerder gerechtvaardigd vanwege de opvangcrisis en omdat de nareismaatregel getuigt van een redelijk evenwicht.
31. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat geen sprake is van gelijke gevallen. Daartoe is redengevend dat, zoals verweerder ook zelf heeft onderkend, als belangrijke oorzaak van de opvangcrisis geldt dat de krapte op de woningmarkt ertoe leidt dat statushouders maar moeilijk uitstromen uit de COa-opvang. Nareizigers die naar Nederland komen op basis van een aanvraag van een referent met regulier verblijfsrecht, nemen ook ruimte in op de woningmarkt. Deze ruimte kan vervolgens niet meer worden gebruikt voor het verlichten van de opvangcrisis. Het valt dan ook niet in te zien waarom verweerder alleen de instroom van nareizigers aan asielstatushouders wil beperken en de instroom van reguliere gezinsherenigers niet. Dit brengt met zich dat wel sprake is van een onderscheid in de zin van artikel 14 van het EVRM. Uit wat hiervoor is overwogen, blijkt dat de nareismaatregel niet getuigt van een redelijk evenwicht. Daarom kan verweerder ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat sprake is van een gerechtvaardigd onderscheid. Dit brengt met zich dat de nareismaatregel in strijd is met artikel 14, gelezen in samenhang met artikel 8, van het EVRM.
Conclusie
32. Het onderdeel van het bestreden besluit dat inhoudt dat de gezinsleden van referent pas op 11 mei 2023 of zoveel eerder als referent geschikte huisvesting heeft een afspraak kunnen maken voor het afhalen van een mvv-sticker, is in strijd met de Vreemdelingenwet 2000, de Gezinsherenigingsrichtlijn, het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind.
33. Het beroep is gegrond. Dit onderdeel van het bestreden besluit moet worden vernietigd. De bestuursrechter heeft de opdracht heeft om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten (artikel 8:41a van de Awb). In dat kader zal de rechtbank niet volstaan met een opdracht aan verweerder om een nieuw besluit te nemen, maar zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [17] is zelf in de zaak voorzien mogelijk wanneer de overtuiging bestaat dat de uitkomst niet anders zal zijn als het bestuursorgaan opnieuw beslist en deze uitkomst de toets aan het recht kan doorstaan. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich in dit geval voor, omdat na inachtneming van deze uitspraak geen andere uitkomst mogelijk is dan dat aan de gezinsleden van referent meteen een mvv wordt verstrekt. Overigens heeft verweerder ter zitting meegedeeld rekening te hebben gehouden met deze wijze van afdoening en heeft verweerder zich daartegen niet verzet. De rechtbank zal daarom, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, op hierna te melden wijze bepalen dat verweerder aan de gezinsleden van referent een mvv verstrekt en dit oordeel in de plaats stellen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
34. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is bepaald dat eiseres 1, eiseres 2 en eiser 2 op 11 mei 2023 of zoveel eerder als referent geschikte huisvesting heeft een afspraak kunnen maken voor het afhalen van een mvv-sticker;
 draagt verweerder op om de Nederlandse ambassade te Nur-Sultan binnen een week na de dag van verzending van deze uitspraak te machtigen om de aan eiseres 1, eiseres 2 en eiser 2 toegekende machtigingen tot voorlopig verblijf (in de vorm van mvv-stickers) meteen af te geven;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
 veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ter hoogte van € 1.518 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 22 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1294777_1/1/
2.
3.Ter vergelijking: artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een
4.Mededeling van de Europese Commissie van 3 april 2014, COM(2014) 210.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2011 (
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 4 maart 2010 (
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 27 juni 2006 (
8.Idem, punt 57.
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 9 juli 2021 (
10.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 mei 2022 (
11.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 20 oktober 2022 (
12.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 december 2012 (
13.Zie de wetsgeschiedenis van de invoering van de Vreemdelingenwet 2000:
14.Aldus ook: Hof van Justitie van de Europese Unie, 7 november 2018 (
15.Bijvoorbeeld: Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 31 januari 2006 (
16.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 27 september 2011 (
17.Bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1952.