8.3De rechtbank is van oordeel dat, omdat verweerder de medische situatie van eisers niet betwist en in het bestreden besluit ook heeft onderkend dat eisers beiden afhankelijk zijn van medische zorg, verweerder nog steeds niet voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een reëel alternatief voor de zorg door referent van eisers. Met de stelling in het verweerschrift (pagina 3, bovenaan), dat uit de medische verklaring niet blijkt dat eiser voor zijn medische problematiek exclusief afhankelijk is van referent en zonder zijn zorg niet kan functioneren, legt verweerder wederom een onjuist en te streng criterium aan. Ook nu wordt door verweerder geen antwoord gegeven op de vraag op welke wijze eisers de vereiste medische zorg dan wel zullen krijgen, met name nu deze zorg niet in Syrië beschikbaar is en onbetwist is dat eisers geen familieleden meer in Syrië hebben die voor hen kunnen zorgen. Dat in het verleden buren af en toe eisers hebben ondersteund en eisers tot nu toe hebben weten te overleven, maakt niet dat sprake is van een reëel alternatief. Met eisers is de rechtbank bovendien van oordeel dat de oorlogssituatie in Syrië en het feit dat daardoor weinig medische zorg beschikbaar is, juist een omstandigheid betreft die relevant is voor de beoordeling van de mate van afhankelijkheid van eisers van referent. Verweerder verliest met zijn stelling in het bestreden besluit dat in een dergelijke situatie het niet uitzonderlijk is dat de kinderen gezamenlijk een deel van de zorg van de ouders overnemen, de taken verdelen en de ouders financieel ondersteunen, uit het oog dat alle kinderen van eisers Syrië nu juist hebben moeten verlaten en eisers alleen in Aleppo zijn achtergebleven. Van het gezamenlijk overnemen van zorg en een taakverdeling onder de kinderen kan, zolang eisers in Syrië wonen, dan ook geen sprake zijn. Ook geeft deze redenering geen antwoord op de vraag wat dan het reële alternatief in het land van herkomst voor deze benodigde zorg en ondersteuning voor eisers is. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eisers en referent.’
5.
Verweerder heeft vervolgens op basis van de genoemde omstandigheden aangenomen dat sprake was van zodanige elementen van afhankelijkheid tussen eisers en hun zoon dat hun familieleven onder het bereik van de bescherming van artikel 8 van het EVRM valt. Deze omstandigheden spelen echter ook een rol bij de vraag of verblijf moet worden toegestaan. Volgens vaste jurisprudentie van EHRMis dat immers afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van de betrokkenen en het algemeen belang. Het EHRM noemt als factoren die daarbij in aanmerking genomen moeten worden de mate van doorbreken gezinsleven, de banden met het gastland, of er (objectieve) belemmeringen bestaan voor (één van de) gezinsleden om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen en of er overwegingen van het controleren van immigratie aan de orde zijn (zoals het overtreden hebben van immigratieregels) of openbare orde aspecten.
6. Uit de vorige procedures blijkt dat niet in geschil is dat referent tot zijn vlucht familieleven met eisers uitoefende en voor hen zorgde (zowel medisch als financieel), dat de medische situatie van eisers zeer ernstig is (en inmiddels verder is verslechterd), dat zij beiden afhankelijk zijn van medische zorg die in Syrië voor hen niet beschikbaar is en zij juist in dat opzicht afhankelijk zijn van referent en er geen reëel alternatief is.
7. Verweerder heeft de belangenafweging ondanks deze bijzondere omstandigheden in het nadeel van eisers laten uitvallen, omdat referent op dit moment een bijstandsuitkering ontvangt. Hij kan daardoor niet in het levensonderhoud en huisvesting van eisers voorzien. Ook weegt verweerder in het nadeel mee dat eisers in verband met hun medische situatie aangewezen zullen zijn op medische zorg ten laste van de Nederlandse staat. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gezinsleven ook op afstand kan worden uitgeoefend en dat eisers in een buurland de benodigde zorg kunnen krijgen.
8. Eisers hebben gesteld dat verweerder daarmee geen ‘fair balance’ heeft gevonden tussen de bijzondere omstandigheden van eisers en het algemeen belang van de Nederlandse staat, dat in dit geval alleen bestaat uit het economisch belang. De rechtbank volgt eisers daarin. In gevallen waarin sprake is van bijzondere belangen van de vreemdelingen om hun familieleven in het gastland uit te oefenen noemt het EHRM het overtreden van immigratieregels (zoals illegaal verblijf) en openbare orde aspecten als rechtvaardigingsgronden om verblijf te weigeren. Deze doen zich hier niet voor. Het EHRM heeft in enkele arresten ook het economisch belang als rechtvaardiging voor de weigering om verblijf toe te staan aangenomen. In die zaken hecht het EHRM echter zwaar belang aan het feit dat de referent geen inspanningen heeft gedaan om aan werk te komen. Dat is in dit geval niet zo: referent heeft daarvoor wel zijn best gedaan en verweerder erkent dat ook. Bovendien onderscheidt deze zaak zich ten opzichte van de omstandigheden in die zaken. In het arrest Konstantinov was sprake van aspecten van openbare orde en het opbouwen van familieleven in een verblijfsrechtelijk onzekere periode. Dat heeft het EHRM ten nadele meegewogen. Hier is dat niet aan de orde. In het arrest Hasanbasic overweegt het EHRM dat het economisch belang van het gastland mag worden meegewogen, maar dat dit slechts één van de factoren isen het EHRM weegt onder andere de medische omstandigheden van de betrokkenen zwaar mee en komt tot de conclusie dat sprake is van een inbreuk op artikel 8 van het EVRM. Ook bij eisers is sprake van een zeer ernstige medische situatie, terwijl bovendien vast is komen te staan dat de zorg daarvoor in het land van herkomst niet beschikbaar is en er geen reëel alternatief is voor de zorg door referent. Dat eisers door nood gedwongen enige tijd in Libanon medische zorg hebben kunnen krijgen maakt dat niet anders. De rechtbank heeft dat ook al in de uitspraak van 9 juli 2019 meegenomen. De tegenwerping dat het familieleven op afstand kan worden uitgeoefend acht de rechtbank in strijd met de vaststelling door de rechtbank dat er geen reëel alternatief is voor de zorg door referent, wat ook voor verweerder aanleiding is geweest om beschermenswaardig familieleven aan te nemen. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van deze bijzondere omstandigheden niet kan worden volgehouden dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat weigering verblijf toe te staan is gerechtvaardigd door (enkel) het algemeen economisch belang van de Nederlandse staat.
De beroepsgrond slaagt.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 8 van het EVRM en 7:12 van de Awb. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van vier weken. De rechtbank ziet verder aanleiding met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- voor iedere dag waarmee deze termijn wordt overschreden met een maximum van € 10.000,-. De reden daarvoor is dat eisers al vanaf 8 september 2016 bezig zijn om op rechtmatige wijze hun verblijf in Nederland op grond van artikel 8 van het EVRM te realiseren, de rechtbank al twee keer eerder het besluit van verweerder heeft vernietigd en de medische situatie van eisers sterk is verslechterd.
10. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.050,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).