ECLI:NL:RBDHA:2020:2984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
Awb 119/6445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verblijf op basis van economisch belang versus beschermenswaardig familieleven

In deze zaak hebben eisers, van Syrische nationaliteit, verzocht om verblijf bij hun meerderjarige zoon in Nederland. Na eerdere procedures is vastgesteld dat er sprake is van beschermenswaardig familieleven, gezien de afhankelijkheid van eisers van hun zoon voor medische zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische situatie van eisers ernstig is en dat zij afhankelijk zijn van zorg die in Syrië niet beschikbaar is. Verweerder heeft echter de aanvraag afgewezen, onder andere omdat de referent een bijstandsuitkering ontvangt en niet in het levensonderhoud van eisers kan voorzien. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in het nadeel van eisers is uitgevallen, ondanks de bijzondere omstandigheden. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van het EHRM, waarin het economisch belang van de staat slechts één van de factoren is en dat medische omstandigheden zwaar meewegen. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen reëel alternatief is voor de zorg door de referent en dat de afwijzing van het verblijf niet gerechtvaardigd is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, met een dwangsom voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6445
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , eiser, en
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] , eiseres
beiden van onbekende nationaliteit,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. E. Bezem, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2017 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf bij familie- of gezinslid”, hun zoon [referent] , afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2017 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 16 mei 2018 (AWB 17/16631) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 28 november 2017 vernietigd. Bij besluit van 1 oktober 2018 heeft verweerder het bezwaar van eisers wederom ongegrond verklaard. Eisers hebben ook tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 8 april 2019 (201804894/1/V1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de uitspraak van 16 mei 2018 bevestigd en heeft het beroep van eisers tegen het besluit van 1 oktober 2018 ter behandeling verwezen naar deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam.
Bij uitspraak van 9 juli 2019 (AWB 19/2737) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 oktober 2018 vernietigd.
Bij besluit van 29 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar weer ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit het onderhavige beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 10 december 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verder waren ter zitting aanwezig de heer [referent] (referent), zijn twee zussen en de tolk [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn na het vertrek van al hun kinderen alleen achtergebleven in Aleppo, Syrië. Eén van hun zonen woont in Turkije. De andere kinderen wonen in Nederland. Eisers wensen verblijf bij hun meerderjarige zoon [referent] , geboren op [geboortedatum] (referent). Referent, zijn broer en zijn twee zussen hebben in Nederland allen een verblijfsvergunning asiel gekregen. Na verlening van zijn asielvergunning op 9 februari 2016 heeft referent op
8 september 2016 namens eisers de aanvraag waar het in deze procedure om gaat, ingediend. Eisers baseren hun aanvraag op artikel 8 van het EVRM. [1] Verweerder heeft het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag na de twee eerdere procedures nu voor de derde keer ongegrond verklaard.
2. Inmiddels is niet meer in geschil dat sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen referent en eisers, omdat er tussen hen ‘additional elements of dependence’ bestaan. Daarmee staat in deze procedure de vraag centraal of met de handhaving van de afwijzing een ‘fair balance’ is gevonden tussen aan de ene kant de persoonlijke belangen van eisers en referent bij een familieleven in Nederland en, aan de andere kant, het publieke belang van de Nederlandse regering bij het controleren van de immigratie. Meer specifiek is het de vraag of in het licht van de bijzondere omstandigheden van dit geval alleen algemene overwegingen met betrekking tot het economisch belang van de Nederlandse overheid het weigeren van het verblijf van eisers in Nederland kan rechtvaardigen. [2]
4. Over de bijzondere omstandigheden van eisers en hun zoon is in de uitspraak van 16 mei 2018 als volgt overwogen:
‘6.2 In de voorliggende procedure hebben eisers ter onderbouwing van hun standpunt zowel in de aanvraag- als tijdens de bezwaarfase diverse medische stukken overgelegd en argumenten aangevoerd betreffende de financiële- en gezondheidssituatie van eisers. Tevens is een verklaring overlegd die door zeven getuigen is ondertekend waarin wordt gesteld dat referent de kostwinner van eisers was en zij beiden permanente begeleiding nodig hebben gezien de verslechtering van hun levens- en gezondheidssituatie. Ter zitting is nog toegevoegd dat referent als oudste broer financieel verantwoordelijk was en feitelijk de meeste zorg aan eisers verleende. Verweerder heeft daarnaast niet weersproken dat eisers nog immer in Aleppo wonen, dat alle kinderen voor hun vlucht uit Syrië samenwoonden met eisers en dat eisers alleen zijn achtergebleven, in slechte gezondheid verkeren en hulpbehoevend zijn. (…).’
En in de uitspraak van 9 juli 2019 overweegt de rechtbank daarover:
‘8.2 Uit deze brief van de arts in Aleppo blijkt dat eiser permanente medische zorg nodig heeft en dat die zorg niet beschikbaar is in Syrië vanwege de algemene situatie aldaar. In de brief van 18 april 2019 en ter zitting heeft de gemachtigde van eisers (nogmaals) aangegeven dat de oorlogssituatie het onmogelijk maakt voor referent (en de andere kinderen) om in Syrië voor hun ouders te zorgen. Vanwege de medische situatie heeft referent zijn ouders recent naar Libanon laten komen om ze daar te laten behandelen. De ouders hebben Libanon weer moeten verlaten, omdat zij de kosten van hun verblijf en medische behandeling niet konden betalen. Daarna is de medische situatie van eiser nog verslechterd en zijn de tenen van zijn linkervoet geamputeerd, waardoor hij niet meer kan lopen. Vanwege haar eigen medische situatie kan eiseres niet voor hem zorgen. De reis naar Libanon en amputatie van de tenen zijn met stukken onderbouwd. Juist het feit dat vanwege de oorlogssituatie er geen stabiele medische zorg kan worden verleend, is een omstandigheid die volgens de gemachtigde van eisers maakt dat zij afhankelijk zijn van de zorg van referent. Dit betreft een zwaarwegende omstandigheid die door verweerder onvoldoende wordt meegewogen.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat, omdat verweerder de medische situatie van eisers niet betwist en in het bestreden besluit ook heeft onderkend dat eisers beiden afhankelijk zijn van medische zorg, verweerder nog steeds niet voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een reëel alternatief voor de zorg door referent van eisers. Met de stelling in het verweerschrift (pagina 3, bovenaan), dat uit de medische verklaring niet blijkt dat eiser voor zijn medische problematiek exclusief afhankelijk is van referent en zonder zijn zorg niet kan functioneren, legt verweerder wederom een onjuist en te streng criterium aan. Ook nu wordt door verweerder geen antwoord gegeven op de vraag op welke wijze eisers de vereiste medische zorg dan wel zullen krijgen, met name nu deze zorg niet in Syrië beschikbaar is en onbetwist is dat eisers geen familieleden meer in Syrië hebben die voor hen kunnen zorgen. Dat in het verleden buren af en toe eisers hebben ondersteund en eisers tot nu toe hebben weten te overleven, maakt niet dat sprake is van een reëel alternatief. Met eisers is de rechtbank bovendien van oordeel dat de oorlogssituatie in Syrië en het feit dat daardoor weinig medische zorg beschikbaar is, juist een omstandigheid betreft die relevant is voor de beoordeling van de mate van afhankelijkheid van eisers van referent. Verweerder verliest met zijn stelling in het bestreden besluit dat in een dergelijke situatie het niet uitzonderlijk is dat de kinderen gezamenlijk een deel van de zorg van de ouders overnemen, de taken verdelen en de ouders financieel ondersteunen, uit het oog dat alle kinderen van eisers Syrië nu juist hebben moeten verlaten en eisers alleen in Aleppo zijn achtergebleven. Van het gezamenlijk overnemen van zorg en een taakverdeling onder de kinderen kan, zolang eisers in Syrië wonen, dan ook geen sprake zijn. Ook geeft deze redenering geen antwoord op de vraag wat dan het reële alternatief in het land van herkomst voor deze benodigde zorg en ondersteuning voor eisers is. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eisers en referent.’
5.
Verweerder heeft vervolgens op basis van de genoemde omstandigheden aangenomen dat sprake was van zodanige elementen van afhankelijkheid tussen eisers en hun zoon dat hun familieleven onder het bereik van de bescherming van artikel 8 van het EVRM valt. Deze omstandigheden spelen echter ook een rol bij de vraag of verblijf moet worden toegestaan. Volgens vaste jurisprudentie van EHRM [3] is dat immers afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van de betrokkenen en het algemeen belang. Het EHRM noemt als factoren die daarbij in aanmerking genomen moeten worden de mate van doorbreken gezinsleven, de banden met het gastland, of er (objectieve) belemmeringen bestaan voor (één van de) gezinsleden om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen en of er overwegingen van het controleren van immigratie aan de orde zijn (zoals het overtreden hebben van immigratieregels) of openbare orde aspecten.
6. Uit de vorige procedures blijkt dat niet in geschil is dat referent tot zijn vlucht familieleven met eisers uitoefende en voor hen zorgde (zowel medisch als financieel), dat de medische situatie van eisers zeer ernstig is (en inmiddels verder is verslechterd), dat zij beiden afhankelijk zijn van medische zorg die in Syrië voor hen niet beschikbaar is en zij juist in dat opzicht afhankelijk zijn van referent en er geen reëel alternatief is.
7. Verweerder heeft de belangenafweging ondanks deze bijzondere omstandigheden in het nadeel van eisers laten uitvallen, omdat referent op dit moment een bijstandsuitkering ontvangt. Hij kan daardoor niet in het levensonderhoud en huisvesting van eisers voorzien. Ook weegt verweerder in het nadeel mee dat eisers in verband met hun medische situatie aangewezen zullen zijn op medische zorg ten laste van de Nederlandse staat. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gezinsleven ook op afstand kan worden uitgeoefend en dat eisers in een buurland de benodigde zorg kunnen krijgen.
8. Eisers hebben gesteld dat verweerder daarmee geen ‘fair balance’ heeft gevonden tussen de bijzondere omstandigheden van eisers en het algemeen belang van de Nederlandse staat, dat in dit geval alleen bestaat uit het economisch belang. De rechtbank volgt eisers daarin. In gevallen waarin sprake is van bijzondere belangen van de vreemdelingen om hun familieleven in het gastland uit te oefenen noemt het EHRM het overtreden van immigratieregels (zoals illegaal verblijf) en openbare orde aspecten als rechtvaardigingsgronden om verblijf te weigeren. Deze doen zich hier niet voor. Het EHRM heeft in enkele arresten ook het economisch belang als rechtvaardiging voor de weigering om verblijf toe te staan aangenomen [4] . In die zaken hecht het EHRM echter zwaar belang aan het feit dat de referent geen inspanningen heeft gedaan om aan werk te komen. Dat is in dit geval niet zo: referent heeft daarvoor wel zijn best gedaan en verweerder erkent dat ook. Bovendien onderscheidt deze zaak zich ten opzichte van de omstandigheden in die zaken. In het arrest Konstantinov was sprake van aspecten van openbare orde en het opbouwen van familieleven in een verblijfsrechtelijk onzekere periode. Dat heeft het EHRM ten nadele meegewogen. Hier is dat niet aan de orde. In het arrest Hasanbasic overweegt het EHRM dat het economisch belang van het gastland mag worden meegewogen, maar dat dit slechts één van de factoren is [5] en het EHRM weegt onder andere de medische omstandigheden van de betrokkenen zwaar mee en komt tot de conclusie dat sprake is van een inbreuk op artikel 8 van het EVRM. Ook bij eisers is sprake van een zeer ernstige medische situatie, terwijl bovendien vast is komen te staan dat de zorg daarvoor in het land van herkomst niet beschikbaar is en er geen reëel alternatief is voor de zorg door referent. Dat eisers door nood gedwongen enige tijd in Libanon medische zorg hebben kunnen krijgen maakt dat niet anders. De rechtbank heeft dat ook al in de uitspraak van 9 juli 2019 meegenomen. De tegenwerping dat het familieleven op afstand kan worden uitgeoefend acht de rechtbank in strijd met de vaststelling door de rechtbank dat er geen reëel alternatief is voor de zorg door referent, wat ook voor verweerder aanleiding is geweest om beschermenswaardig familieleven aan te nemen. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van deze bijzondere omstandigheden niet kan worden volgehouden dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat weigering verblijf toe te staan is gerechtvaardigd door (enkel) het algemeen economisch belang van de Nederlandse staat.
De beroepsgrond slaagt.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 8 van het EVRM en 7:12 van de Awb [6] . Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van vier weken. De rechtbank ziet verder aanleiding met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- voor iedere dag waarmee deze termijn wordt overschreden met een maximum van € 10.000,-. De reden daarvoor is dat eisers al vanaf 8 september 2016 bezig zijn om op rechtmatige wijze hun verblijf in Nederland op grond van artikel 8 van het EVRM te realiseren, de rechtbank al twee keer eerder het besluit van verweerder heeft vernietigd en de medische situatie van eisers sterk is verslechterd.
10. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.050,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen vier weken na het openbaar uitspreken van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,-- (zegge: honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 10.000,-- (zegge: tienduizend euro)
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.050,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 maart 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
2.Vergelijk het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 3 oktober 2014 in de zaak Jeunesse t. Nederland, 12738/10,§121.
3.Zie bijvoorbeeld het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer t. Nederland, 3 januari 2006, 50435/99, § 39 en de daarin genoemde eerdere arresten.
4.Haydarie e.a. t. Nederland, 8876/04; Konstantinov t. Nederland 16351/03; Hasanbasic t. Zwitserland, 52166/09.
5.§66.
6.Algemene wet bestuursrecht.