In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid. Eiser, geboren in 1973 en van Eritrese nationaliteit, had een aanvraag ingediend op basis van gezinsleven met zijn zoon, referent, die sinds 20 september 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen omdat de familierelatie niet was aangetoond. Na bezwaar werd een DNA-onderzoek verricht, waaruit bleek dat de familierelatie wel degelijk bestond. Verweerder handhaafde echter de afwijzing, stellende dat de gezinsband al in Eritrea was verbroken en dat referent niet als jongvolwassene kon worden aangemerkt omdat hij zelfstandig woonde en in zijn eigen levensonderhoud voorzag.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet deugdelijk had gemotiveerd dat het jongvolwassenenbeleid niet op referent van toepassing was. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheden waaronder referent in Nederland verblijft, en de noodzaak van zijn zelfstandigheid, niet voldoende waren meegewogen in de beoordeling van de gezinsband. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan eiser.