Overwegingen
1. Per 1 januari 2014 is eiseres een schoonheidssalon aan huis begonnen, genaamd [bedrijfsnaam] . De activiteiten bestonden uit schoonheidsverzorging, pedicures en manicures. Eiseres verrichtte deze activiteiten vanuit een kamer in haar huurwoning aan de [adres] [nummer] [letter] te [plaats] .
2. Eiseres heeft op 26 augustus 2019 haar aangiften IB/PVV 2014, 2015 en 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 8.473,
€ 10.921 en € 12.599. Het inkomen in de aangiften IB/PVV van deze jaren bestaat uit een uitkering van het UWV, een negatief resultaat uit overige werkzaamheid, een aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en aftrekbare giften.
3. Verweerder heeft bij brieven van 11 oktober 2019 verzocht om nadere informatie naar aanleiding van de ingediende aangiften IB/PVV 2014, 2015 en 2016. Hierin heeft verweerder onder meer verzocht om een toelichting op het resultaat uit overige werkzaamheden en een onderbouwing van de persoonsgebonden aftrek (specifieke zorgkosten en giften).
4. Eiseres heeft in reactie hierop de administratie van haar werkzaamheden en kopieën van diverse facturen met betrekking tot de jaren 2014, 2015 en 2016 overgelegd. Op 30 oktober 2019 heeft zij een e-mail verzonden met daarbij gevoegd diverse facturen met betrekking tot haar website. Zij heeft voorts facturen overgelegd met betrekking tot de geclaimde zorgkosten en een overzicht verstrekt van de giften gedaan in de jaren 2014, 2015 en 2016.
5. De omzetten en resultaten van de overige werkzaamheden bedragen volgens de ingediende aangiften IB/PVV:
Jaar
Omzet
Kosten
Resultaat
2014
€ 50
€ 5.368
-/- € 5.318
2015
€ 227
€ 3.222
-/- € 2.995
2016
€ 147
€ 1.578
-/- € 1.431
6. In de aangifte IB/PVV 2017 is een omzet van € 58 aangegeven en een netto resultaat uit overige werkzaamheden van € -/- 734. In de aangiften IB/PVV 2018 en 2019 is een omzet van nihil aangegeven en een netto resultaat uit overige werkzaamheden van respectievelijk € -/- 845 en € -/- 269.
7. Verweerder is bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2014, 2015 en 2016 afgeweken van de ingediende aangiften. Hij heeft de negatieve inkomsten uit overige werkzaamheden (activiteiten [bedrijfsnaam] ) niet toegestaan.
8. In geschil is of de activiteiten in 2014, 2015 en 2016 een bron van inkomen vormen. Meer specifiek is in geschil of in deze jaren sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Zo ja, is in geschil of eiseres recht heeft op aftrek van de door haar geclaimde zakelijke uitgaven.
9. Van een bron van inkomen is sprake als wordt deelgenomen aan het economische
verkeer met het doel om voordelen te behalen en het behalen van voordelen in redelijkheid kan worden verwacht. Niet in geschil is dat eiseres met haar activiteiten heeft deelgenomen aan het economische verkeer en dat zij daarmee voordeel beoogde te behalen. Tussen partijen is slechts in geschil of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
10. De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in
beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (vergelijk Hoge Raad
11. Nu sprake is van negatieve resultaten brengt een redelijke verdeling van de
bewijslast mee dat eiseres feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken die de conclusie rechtvaardigen dat sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. Daarin is eiseres niet geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat in 2014, 2015 of 2016objectiefgezien sprake was van een redelijkerwijs te verwachten voordeel. Zij heeft niet duidelijk gemaakt waaraan zij,objectiefbezien, de verwachting kon ontlenen dat met de activiteiten, in weerwil van de negatieve resultaten, positieve opbrengsten konden worden behaald (vgl. gerechtshof Den Haag 31 maart 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:794). Vast staat dat eiseres vanaf de start van haar activiteiten nooit positieve resultaten heeft behaald. Hoewel zij wel enige omzet heeft behaald, hebben de kosten de omzet steeds in aanzienlijke mate overtroffen. Uit de administratie van eiseres volgt dat zij in de onderhavige jaren niet meer dan drie klanten op jaarbasis had en jaarlijks slechts 2 á 3 behandelingen heeft verricht tegen betaling. Dat de voor het behalen van positieve resultaten benodigde forse stijging van de omzet destijds objectief te verwachten was, heeft eiseres niet, althans niet voldoende inzichtelijk gemaakt. Zij heeft niet aangegeven of inzichtelijk gemaakt waarom die toename te verwachten was en hoe zij dit zou verwezenlijken. Daar komt bij dat eiseres in de jaren 2018 en 2019 met haar activiteiten helemaal geen omzet heeft behaald. Dit laatste zijn weliswaar geen feiten die op de aan de orde zijnde jaren betrekking hebben, maar zeggen wel iets over de ontwikkeling van de activiteiten door de jaren heen. Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt – beoordeeld naar de situatie in de jaren 2014, 2015 en 2016 en mede in het licht van feiten en omstandigheden uit latere jaren – dat voor de onderhavige jaren met de werkzaamheden een positieve opbrengst was te verwachten. 13. Dat een schoonheidssalon, ook een die wordt gedreven vanuit huis, in veel gevallen zal kunnen leiden tot positieve resultaten, is, wat daar ook van zij, onvoldoende om reeds op basis daarvan te kunnen concluderen dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Het gaat er om of ook
in het specifieke geval(in dit geval dus specifiek de schoonheidssalon van eiseres) sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Dat wil zeggen dat gezien de omstandigheden waaronder eiseres in dit specifieke geval de activiteiten/werkzaamheden heeft ingericht en heeft ontplooit, objectief bezien de verwachting bestaat dat daarmee voldoende positieve resultaten zullen worden behaald om sprake te doen zijn van een voordeelsverwachting. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval; de rechtbank vindt in wat eiseres heeft aangevoerd en overgelegd onvoldoende grond om dat aannemelijk gemaakt te achten.
14. Dat eiseres in voorbereiding op de werkzaamheden diverse cursussen heeft gevolgd, dat zij duizenden flyers heeft verspreid en dat zij ook een website heeft laten bouwen en laten hosten, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, ook niet bezien in samenhang met het door eiseres bij haar nader stuk overgelegde bedrijfsplan. Daarin vindt de rechtbank namelijk ook geen steun voor de conclusie dat sprake is van een
objectievevoordeelsverwachting. Eiseres heeft niet geconcretiseerd en/of met nadere gegevens onderbouwd waarom deze omstandigheden ertoe leiden dat wel een positief resultaat kon worden verwacht, ook niet in of met het door haar opgestelde bedrijfsplan. Daaruit blijkt in ieder geval niet dat van te voren de omzetpositie en/of marktpositie voldoende is onderzocht aan de hand van concrete marktgegevens. Evenmin blijkt daaruit - althans niet verder dan uiterst globaal - hoe eiseres de in het bedrijfsplan opgenomen uitgangspunten en omzetcijfers zou willen gaan realiseren. De rechtbank vindt daarin dan ook onvoldoende ondersteuning voor de vereiste objectieve voordeelsverwachting.
15. Voor zover eiseres stelt dat positieve resultaten enkel zijn uitgebleven omdat de activiteiten niet van de grond zijn gekomen in verband met haar gezondheidsklachten (een zware burn-out), brengt dat de rechtbank ook niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft deze omstandigheden en meer specifiek de daaraan door haar verbonden gevolgen - namelijk het door die gezondheidsklachten uitblijven van een positief resultaat - niet voldoende geconcretiseerd om daarin een toereikende verklaring te vinden voor het uitblijven van positieve resultaten. Meer specifiek heeft zij, zoals hiervoor al gezegd, niet aangegeven en/of inzichtelijk gemaakt waarom zij
zonderdie gezondheidsklachten wel positieve resultaten zou hebben behaald.
16. De activiteiten vormen dus geen bron van inkomen. Het negatieve resultaat van de activiteiten (als gevolg van de geclaimde zakelijke uitgaven) kan daarom niet in aanmerking worden genomen. De omvang van de zakelijke kosten is daarom verder niet relevant en hetgeen partijen daarover verdeeld houdt behoeft hier geen verdere behandeling. Dat de activiteiten geen bron van inkomen vormen, betekent ook dat eiseres uit dien hoofde geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek.
17. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Ook overigens is niet gebleken dat deze te hoog is vastgesteld.
Opname in FSV, code 1043 en uitworpredenen
18. Eiseres stelt dat haar gegevens zijn opgeslagen in de zogenoemde Fraude Signalering Voorziening (FSV), dat zij ten onrechte is bestempeld als fraudeur en dat haar aangiften zijn uitgeworpen vanwege haar dubbele nationaliteit zodat de uitworp van haar aangiften voor de onderhavige jaren berust op discriminatie. Eiseres meent dat dat aanleiding is voor gegrondverklaring van het beroep, vermindering van de aanslagen overeenkomstig de door haar ingediende aangiften en toekenning van een schadevergoeding.
19. Verweerder heeft over de opname in de FSV en code 1043 (onder meer bij de behandeling bij het Gerechtshof Den Haag van de eerdere hoger beroepzaaktegen de eerder gedane uitspraak in deze zaken door de rechtbank Den Haag) onder meer het volgende verklaard. Verweerder kan de FSV niet raadplegen, maar er is voor de belastingjaren 2010 en 2011 een uitworpreden geconstateerd (geen/nauwelijks inkomen opgegeven terwijl bij de Belastingdienst wel inkomen bekend was in combinatie met aftrekposten) die bij eiseres heeft geleid tot een correctie van de aangiften. Deze correctie was de aanleiding om eiseres haar aangiften voor de jaren 2010 en 2011 te voorzien van code 1043, hetgeen mogelijk de aanleiding voor de opname van belanghebbende in de FSV kan zijn geweest. Eiseres is geen fraudeur en wordt ook niet als fraudeur gezien. De bronbeoordeling van de activiteiten van eiseres is niet het gevolg van registratie in de FSV. De opname in de FSV als zodanig is namelijk geen reden om een aangifte te controleren. De uitworpreden 1043 speelde voorts in de onderhavige belastingjaren (2014, 2015 en 2016) geen rol. Bij een aanhoudend negatief resultaat uit een werkzaamheid vindt een bronbeoordeling plaats ongeacht de afkomst of achternaam van een belastingplichtige, aldus nog steeds verweerder. Ter zitting bij de rechtbank (d.d. 22 juni 2023) heeft verweerder ter ondersteuning van zijn stelling dat aan de uitworp van de aangiften van eiseres niet de opname in de FSV, de code 1043 en ook geen discriminatie ten grondslag ligt, diverse bescheiden overgelegd waarop onder meer de uitworpredenen voor de jaren 2014, 2015 en 2016 staan genoemd.
20. Eiseres heeft ter zitting (d.d. 22 juni 2023) de door verweerder inzichtelijk gemaakte uitworpredenen erkend in zoverre dat zij niet heeft bestreden dat die weergave volledig is. Zij heeft van genoemde uitworpredenen enkel ten aanzien van uitworpreden H901 (
Afwijkende behandeling uitworp gewenst AR:3) gesteld dat die niet uitsluit dat de uitworp in feite toch op discriminatie berust, juist ook omdat het een handmatig ingevoerde code betreft. Verweerder heeft vervolgens ten aanzien van de uitworpreden H901 aangevoerd dat die is opgenomen omdat er bij de controle van de aangiften over 2010 en 2011 is geconstateerd dat daar een fout in zat en daarbij ook een risico voor latere jaren is geconstateerd. Vanwege dat laatste is toen de uitworpreden H901 ingevoerd. De uitworpreden H901 is niet gekoppeld aan code 1043 maar is enkel gekoppeld aan het inzicht van de behandelaar, aldus verweerder. Eiseres heeft deze verklaring niet weersproken maar heeft dienaangaande verklaard dat ze de juistheid daarvan niet kan controleren en dat dus niet kan worden uitgesloten dat er wel discriminatie aan de uitworp ten grondslag ligt. De rechtbank overweegt dat zij geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de gemotiveerde stellingen van verweerder ter zitting over de (invoering van de) uitworpreden H901. De rechtbank acht dan ook door verweerder aannemelijk gemaakt dat de geconstateerde fouten in de aangiften 2010 en 2011 ten grondslag hebben gelegen aan de uitworpreden H901. Het enkele feit dat dit niet verder controleerbaar is, acht de rechtbank onvoldoende om daaraan wel te twijfelen.
21. Alles overziende acht de rechtbank op grond van de verklaringen van verweerder en de door hem overgelegde stukken bij zowel de rechtbank als bij het Hof in de eerdere hoger beroepsprocedure (zoals de aldaar overgelegde schermafdruk met uitworpreden uit het systeem van de Belastingdienst) aannemelijk dat het aangegeven negatieve resultaat uit overige werkzaamheden en de aftrek van specifieke zorgkosten de directe aanleiding vormen voor het onderzoek naar eiseres haar aangiften voor de jaren 2014, 2015 en 2016. Dat betekent dat de controle van de in de aangiften verantwoorde inkomsten en aftrekposten niet heeft plaatsgevonden op basis van een criterium dat jegens eiseres leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Nu eiseres haar aangiften om de genoemde reden zijn uitgeworpen, is het naar het oordeel van de rechtbank ook niet zo dat de controle van de aangiften van eiseres heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat de aanslagen moeten worden vernietigd. De enkele opname van de gegevens van eiseres in de FSV is, ook vanwege de hiervoor genoemde reden, onvoldoende. Dat leidt om die reden niet tot een verlaging of vernietiging van de aanslagen.
22. Dat, naar eiseres stelt, verweerder in dit verband nog over (geding) stukken beschikt die hij niet heeft overgelegd, acht de rechtbank tegenover de stellige ontkenning door verweerder niet aannemelijk. Nu de rechtbank aannemelijk acht dat eiseres is geselecteerd voor controle vanwege de hiervoor genoemde redenen, bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder over meer stukken (over bijvoorbeeld de opname in de FSV) zou beschikken. Eiseres heeft ook geen concrete stukken benoemd waarvan zij van het bestaan weet, terwijl die door verweerder niet zijn overgelegd. Zij stelt enkel dat er wel interne correspondentie zal zijn over de uitworpredenen en dat die nog moet worden overgelegd. Eiseres baseert deze stelling geheel op aannames, en die vindt de rechtbank onvoldoende duidelijk en concreet om tot een andere conclusie te komen.
23. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
24. Nu het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Ook bestaat daarom geen aanleiding voor een schadevergoeding (artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (oud)). Daarnaast bestaat ook geen aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat de rechtbank uitspraak doet binnen een jaar na het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2023 waarin de Hoge Raad het geding heeft teruggewezen naar de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op: